ECLI:NL:RBOBR:2025:7792

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
WR 25/032
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve feiten of omstandigheden

Op 25 november 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die partij is in een lopende zaak, had een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters mr. F. Kooijman, mr. J.A. van Voorthuizen en mr. M.E. Bartels. Het verzoek was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van de rechters, maar de wrakingskamer oordeelde dat er geen concrete feiten of omstandigheden waren die deze vrees objectief gerechtvaardigd maakten. De procedure rondom het wrakingsverzoek was eerder gestart met een verzoek onder nummer WR 25/022, dat op 30 oktober 2025 mondeling werd behandeld. De rechters hebben op 6 november 2025 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en gaven aan niet in te stemmen met de wraking. De wrakingskamer benadrukte dat het vermoeden van onpartijdigheid van rechters geldt, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. Aangezien het wrakingsverzoek geen concrete gronden bevatte, werd het verzoek afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 25/032

Beslissing van 25 november 2025

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) van

[verzoeker] ,

hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van

mr. F. Kooijman,

mr. J.A. van Voorthuizen,
mr. M.E. Bartels,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

De procedure

1.1
Verzoeker is partij in een zaak bij deze rechtbank. Tijdens de behandeling van die zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend rechter. Dit wrakingsverzoek is bij de wrakingskamer in behandeling onder nummer WR 25/022. De mondelinge behandeling van dit wrakingsverzoek was tijdens de zitting op 30 oktober 2025.
1.2
Op 31 oktober 2025 heeft verzoeker de wrakingskamer die het wrakingsverzoek WR 25/022 behandelt, schriftelijk gewraakt.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1
Verzoeker heeft het wrakingsverzoek gebaseerd op de gronden, die integraal zijn opgenomen in rechtsoverweging 3.3.
2.2
Op 6 november 2025 hebben de rechters gereageerd op het wrakingsverzoek. Uit deze reactie blijkt dat de rechters niet berusten in het wrakingsverzoek.

De beoordeling

Het wrakingsverzoek
3.1
In artikel 36 Rv is geregeld dat elke rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op verzoek van een partij. De grond voor zo’n verzoek is dat er feiten of omstandigheden zijn waardoor de onpartijdigheid van de rechter schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van zo’n verzoek is belangrijk dat wordt vermoed dat een rechter door zijn aanstelling als rechter onpartijdig is. Alleen als er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden geldt dit vermoeden niet. Deze uitzonderlijke omstandigheden moeten dan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter tegenover een procespartij vooringenomen is. Het kan ook zijn dat een procespartij vrees daarvoor heeft. Die vrees moet wel objectief gerechtvaardigd zijn. Tot slot is ook de schijn van partijdigheid en het vermijden daarvan, belangrijk bij de beoordeling van het wrakingsverzoek.
3.2
Bij de behandeling van een wrakingsverzoek maakt de wrakingskamer onder andere gebruik van het wrakingsprotocol van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: het wrakingsprotocol). Hierin zijn de regels voor het indienen en de behandeling van een wrakingsverzoek vastgelegd. In het wrakingsprotocol is onder andere geregeld dat de wrakingskamer het wrakingsverzoek meteen zonder zitting (dat is de mondelinge behandeling van een zaak) ongegrond kan verklaren. Dit is mogelijk als het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is. Dit is geregeld in artikel 5, tweede lid, aanhef en onder a, van het wrakingsprotocol.
3.3
Verzoeker heeft in het wrakingsverzoek het volgende vermeld:
“Uitgaande van fair trial beginselen ondersteund door EVRM Artikel 6 zou ik recht hebben op een eerlijk proces, maar als de Spoedmachtiging een tendens zet waarmee je de zwakste schakel wordt, of eigenlijk de status van zwakste schakel verlengd wordt. Dan heeft de procedure ook invloed op de onpartijdigheid van de Rechter.
Maar nu is mij tijdens de zitting op 30 oktober omtrend WR25-022 nagenoeg meteen medegedeeld dat de Procedure geen invloed heeft op partijdigheid van de Rechter.
Alleen bepaalt het Raadsonderzoek al dat de Rechter partijdig wordt ‘by design’.
(…)[citaat uit Kinderbescherming en valkuilen / Deel 1: De maatregelen (1999)]
En daar zit het gevaar, de Raadsonderzoeker kan conclusies trekken die buiten hun expertise liggen waar hun niet eens toe bevoegd zijn om ook maar een oordeel over uit te spreken. Alleen gebeurt dat wel en als in dat zelfde Rapport ook een Huisarts en Kinderpsycholoog aan het woord komt als informant en dat eigenlijk volledig genegeerd wordt in de getrokken conclusies dan plaatsen de Raadsonderzoekers zich boven de bevoegdheden en expertise van een kinderpsycholoog of huisarts.
Dan heeft de Procedure weldegelijk invloed op de onpartijdigheid van de Rechter.
Ook ondersteund doordat de Rechtspraak, Raad, GI en gemeentes samen zitten, zie jaarverslag Rechtspraak 2024 (hoofdstuk 5.2.3 pagina 42)
Zodoende dien ik bij deze mijn wraking in jegens de Wrakingskamer in zaaknummer WR25-022. Want doordat dit eigenlijk meteen uitgesproken werd tijdens de zitting wordt de intentie van mijn casus niet serieus genomen en negeert men waar het omgaat en waar verandering in noodzakelijk is zodat het belang van het kind voorop komt te staan. En deze niet de dupe wordt van een serieuze vorm van machtsdynamiek.”
3.4
Een wrakingsgrond moet liggen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter die wordt gewraakt. Het wrakingsverzoek van 31 oktober 2025 en het proces-verbaal van de zitting van 30 oktober 2025 bieden geen concrete feiten of omstandigheden, die aanleiding geven voor het oordeel dat de rechters vooringenomen zijn of dat sprake is van objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
3.5
De wrakingskamer oordeelt dat er geen grond is voor wraking van de wrakingskamer, die op 30 oktober 2025 zitting heeft gehouden. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.
3.5
Voor een behandeling van het verzoek op een zitting bestaat geen reden. Het recht op een mondelinge behandeling, zoals dat in de wet is opgenomen, is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt niet toegekomen, gelet op wat hiervoor is geschreven.

De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, mr. C.A. Mandemakers en mr. N. Flikkenschild, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 25 november 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 39, vijfde lid, Rv).