ECLI:NL:RBOBR:2025:7926

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2025
Publicatiedatum
4 december 2025
Zaaknummer
01.086127.25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen

Op 5 december 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdachte werd gezien als de initiator en opdrachtgever van de brandstichting, die door twee 15-jarige jongens werd uitgevoerd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twee jaren met aftrek van het voorarrest. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, en de verdachte werd vrijgesproken van mensenhandel. De zaak kwam aan het licht na een dagvaarding op 16 mei 2025, en de tenlastelegging werd op de terechtzitting van 21 november 2025 aangepast. De rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting voldoende was bewezen, terwijl er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van mensenhandel. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, waarbij de brand aanzienlijke schade veroorzaakte aan meerdere vrachtwagens en een loods, en de impact op de betrokkenen en omwonenden niet te onderschatten was. De rechtbank weigerde de benadeelde partij in zijn vordering te ontvangen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.086127.25
Datum uitspraak: 05 december 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2002] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans preventief gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 27 juni 2025, 5 september 2025 en 21 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 16 mei 2025 .
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 21 november 2025 is aangepast overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering is aan verdachte ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van feit 1:

primair:

hij op of omstreeks 1 december 2024 te Oss, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans een brandbare stof, die over de deur van een vrachtwagen was besprenkeld en/of die over een wc-rol was besprenkeld welke in de cabine van een vrachtwagen was gegooid,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten
- de aangekoppelde oplegger, en/of
- de naastgelegen oplegger, en/of
- de drie naastgelegen vrachtwagens met opleggers, en/of
- de naastgelegen loods, en/of
- de in de naastgelegen loods aanwezige vrachtwagens, en/of

levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten

- de in een naastgelegen pand aanwezige vier personen

te duchten was;

subsidiair:

[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 1 december 2024 te Oss, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans een brandbare stof, die over de deur van een vrachtwagen was besprenkeld en/of die over een wc-rol was besprenkeld welke in de cabine van een vrachtwagen was gegooid,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten
- de aangekoppelde oplegger, en/of
- de naastgelegen oplegger, en/of
- de drie naastgelegen vrachtwagens met opleggers, en/of
- de naastgelegen loods, en/of
- de in de naastgelegen loods aanwezige vrachtwagens, en/of

levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten

- de in een naastgelegen pand aanwezige vier personen
te duchten was,
welk feit, hij, verdachte in of omstreeks de periode van 30 november 2024 tot en met 1 december 2024 in Nijmegen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door
- die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] uitleg te geven over de uitvoering van de brandstichting, en/of
- die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] een jerrycan met benzine en/of een wc-rol te verschaffen, en/of
- die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] een geldbedrag in het vooruitzicht te stellen en/of na de brandstichting een geldbedrag te betalen;
Ten aanzien van feit 2:
hij, in of omstreeks de periode van 30 november 2024 tot en met 1 december 2024 te Boxmeer en/of Nijmegen en/of Oss, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
a.
a) een ander of anderen, te weten
- [medeverdachte 1] , geboren op [2009 1] en/of
- [medeverdachte 2] , geboren op [2009 2]

heeft geworven, vervoerd en/of overgebracht met het oogmerk van uitbuiting van die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , terwijl die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt (sub 2°),

b) een ander of anderen, te weten die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] (telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten (van criminele aard), dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij,
verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van diensten (van criminele aard) (sub 4°)
en/of
c) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] (sub 6°), terwijl die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt,

waarbij die dwang en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of het misbruik van voortvloeiend overwicht en/of van de kwetsbare positie heeft/hebben bestaan uit:

- het zeggen dat hij, verdachte, en/of zijn mededader hun huis zou opblazen en/of dat er iets zou gebeuren als die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] niet mee zou(den) doen;
- het ertoe brengen van die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] om de (criminele) opdracht uit te voeren door geld in het vooruitzicht te stellen

en/of waarbij voornoemde (onder B) ‘enige handeling’ heeft bestaan uit:

- het via Snapchat en/of bij/op het station Boxemeer benaderen van die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] voor een klus/opdracht en/of hem/hen de ontvangst van enig geldbedrag in het vooruitzicht stellen;
- het begeleiden van die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] van Boxmeer naar Nijmegen;
- het geven van instructies van die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ten behoeve van de brandstichting;
- het verstrekken van een jerrycan met benzine en/of een wc-rol aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ;
- het verstrekken van een geldbedrag van € 500 aan die [medeverdachte 1] ;
- het regelen van een chauffeur en/of het doen vervoeren van die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] naar een industrieterrein in Oss (alwaar de brandstichting plaats moest vinden);

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten 1 primair en 2 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 primair en subsidiair en onder feit 2 tenlastegelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Mocht de rechtbank gebruik maken van de verhoren van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] om tot een bewezenverklaring te komen, dan heeft de raadsvrouw verzocht bij tussenvonnis de officier van justitie opdracht te geven om de door haar genoemde pagina’s van de verhoren woordelijk uit te laten werken, dan wel digitaal het verhoor beschikbaar te laten stellen zodat de rechtbank de beelden kan bekijken.
Verder heeft de raadsvrouw een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het doen van onderzoek door een deskundige van het NFI, met betrekking tot de stemherkenning van de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] , als de rechtbank de stemherkenning voor het bewijs gebruikt.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen wordt verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.
Voor de leesbaarheid van het vonnis worden met betrekking tot feit 1 primair hierna in de ‘Bewijsoverwegingen’ verdachte [verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] telkens aangeduid met hun achternamen.

Ten aanzien van feit 1 primair:

Bewijsoverwegingen.
-
De betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [getuige] .
De rechtbank acht de verklaring van getuige [getuige] (hierna: [getuige] ), anders dan door de verdediging is aangevoerd, betrouwbaar met betrekking tot hetgeen die avond/nacht van 30 november 2024 op 1 december 2024 is gebeurd en de rol die verdachte daarin heeft gehad.
[getuige] noemt in zijn verhoor gedetailleerde feiten en omstandigheden die worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals het telefonisch contact dat die avond heeft plaatsgevonden tussen [getuige] en het telefoonnummer [telefoonnummer 1] en een anoniem nummer waaronder:
- een sms-bericht op 1 december 2024 om 00.08 uur inhoudende ‘5 min Esso’,
- de camerabeelden bij het Esso tankstation aan de Sint Annastraat in Nijmegen waar de ontmoeting tussen verdachte en [getuige] relatief kort na het telefonisch contact heeft plaatsgevonden,
- de boze sms-berichten die [getuige] redelijk kort na de brandstichting heeft verstuurd naar het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , en
- de herkenning van de stem van verdachte als de gebruiker van onder meer de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] door de verbalisanten.
Daarnaast wordt de verklaring van [getuige] ondersteund door de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , die beiden bij de politie hebben verklaard dat er vóór de brandstichting een ontmoeting met een persoon heeft plaatsgevonden nabij het station in Nijmegen. Zij hebben [verdachte] herkend als de persoon die zij hebben ontmoet vóór de brandstichting en die onder meer instructies aan hen heeft gegeven, en naderhand het geld aan [medeverdachte 1] heeft gegeven. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn door [verdachte] naar de auto van [getuige] geleid die hen naar Oss en weer naar Nijmegen heeft gereden.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat er een toevallige ontmoeting bij het Esso station in Nijmegen heeft plaatsgevonden tussen hem en [getuige] en dat hij benzine voor [getuige] heeft betaald om hem te helpen, volstrekt ongeloofwaardig.
-
Het voorwaardelijk verzoek tot het benoemen van een deskundige met betrekking tot de stemherkenning van de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2]
Drie verbalisanten hebben de stem van de opgenomen telecommunicatie van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 2] (en [telefoonnummer 3] ) beluisterd en hebben de stem herkend van de aangehouden en gehoorde verdachte [verdachte] aan de klank, het taalgebruik en de intonatie.
Dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] ook daadwerkelijk in gebruik is bij [verdachte] blijkt ook uit het proces-verbaal van bevindingen, waarin wordt gerelateerd dat op 14 februari 2025 door de gebruiker van dat nummer meerdere keren is gepoogd reserveringen te plaatsen bij verschillende wellness locaties. Bij deze pogingen van het plaatsen van reserveringen werd er door de mannenstem van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] de naam [verdachte] doorgegeven. In een tapgesprek met sessienummer [nummer] werd er gebeld naar Hotel Van der Valk in Cuijk en gaf de mannenstem aan dat hij een kamer had gereserveerd op de naam van [verdachte] .
De rechtbank ziet, mede gelet op de hiervoor genoemde bevindingen waarbij de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] zijn naam heeft genoemd, geen aanleiding het verzoek van de raadsvrouw tot nader onderzoek met betrekking tot de stemherkenning, te honoreren. De rechtbank wijst het voorwaardelijk verzoek dan ook af.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de stemherkenningen en zal deze ook gebruiken voor het bewijs.
-
De bij de politie afgelegde verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de bij de politie afgelegde, belastende verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet voor het bewijs mogen worden gebruikt, omdat beide medeverdachten bij de rechter-commissaris een beroep hebben gedaan op hun verschoningsrecht en de verdediging daardoor geen ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen en de betrouwbaarheid van deze verklaringen niet door de verdediging getoetst kan worden. Daarmee is, aldus de verdediging, sprake van schending van artikel 6 EVRM.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op punten steun vinden in elkaar en in overige bewijsmiddelen, waaronder onder meer de verklaringen van [getuige] en de camerabeelden. Hiermee is de betrouwbaarheid van de verklaringen voldoende onderbouwd.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uit te sluiten van het bewijs.
-
Het voorwaardelijk verzoek tot het letterlijk uitwerken van de door de raadsvrouw genoemde passages in de verhoren van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
De rechtbank ziet in hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd geen aanleiding de door de raadsvrouw genoemde passages van de verhoren van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] alsnog letterlijk te laten uitwerken, dan wel de beelden te doen toevoegen aan het dossier.
De door de verbalisanten uitgewerkte processen-verbaal met betrekking tot de verhoren van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn een zakelijke weergave van hetgeen deze medeverdachten bij de politie hebben verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting en hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd, is de rechtbank niet gebleken dat de door de raadsvrouw genoemde verschillen in de verhoren zodanig groot zijn dat daarmee de strekking van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over het tenlastegelegde onder 1 verandert.
Ook is uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat er door de verhorende verbalisanten een zodanig druk op deze medeverdachten is uitgeoefend tijdens deze verhoren, dat de inhoud van deze verhoren niet voor het bewijs zouden mogen worden gebruikt.
De rechtbank wijst voornoemd voorwaardelijk verzoek dan ook af.
-
Vaststelling van de feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
[medeverdachte 1] is op 30 november 2024 via Snapchat benaderd door een persoon met het verzoek iets bij een bedrijf te slopen of kapot te maken, waarbij een geldbedrag als beloning in het vooruitzicht is gesteld.
In de late avond van 30 november 2024 zijn zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] met dat doel met de trein van Boxmeer naar Nijmegen gegaan. Beiden waren op de hoogte van het doel van deze treinreis naar Nijmegen.
[verdachte] en getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) hebben elkaar diezelfde avond, na telefonisch contact, op verzoek van [verdachte] , ontmoet. Deze ontmoeting vond plaats bij het Esso tankstation aan de St. Annastraat te Nijmegen.
[verdachte] heeft bij dit tankstation benzine voor [getuige] betaald. [verdachte] heeft [getuige] gevraagd twee personen te vervoeren.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn na aankomst in Nijmegen, nabij het station, door een persoon aangesproken. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben bij de politie [verdachte] aangewezen als de persoon die hen heeft aangesproken.
Dat deze ontmoeting tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] heeft plaatsgevonden in de nabijheid van het station in Nijmegen wordt bevestigd door [getuige] , die [medeverdachte 1] en [verdachte] later met de auto naar Oss heeft gebracht.
[verdachte] heeft eerst aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] instructies gegeven om brand te stichten, het adres van het transportbedrijf gegeven waar dat moest gebeuren en een jerrycan en een wc-rol overhandigd en daarna de auto met chauffeur ( [getuige] ) aangewezen die hen naar Oss zou brengen.
[getuige] heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vervolgens met zijn auto naar het industrieterrein in Oss gebracht. Hij is daar met zijn auto in de buurt blijven wachten en/of rondjes blijven rijden.
In Oss zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over het hek van het transportbedrijf van [slachtoffer 1] . geklommen. [medeverdachte 2] heeft daarbij de jerrycan benzine en de wc-rol onder zijn jas gehouden. [medeverdachte 1] heeft ter plaatse een baksteen opgeraapt.
Op het afgesloten terrein stonden meerdere vrachtwagens buiten naast elkaar, nabij de loods. In deze naastgelegen loods stonden ook nog meerdere vrachtwagens.
Bij één van de vrachtwagens op het terrein heeft [medeverdachte 2] een wc-rol besprenkeld met benzine en de fles met benzine en de wc-rol aan [medeverdachte 1] gegeven. [medeverdachte 1] heeft eerst met de baksteen de ruit van de cabine van een vrachtwagen kapot gegooid, daarna de deur van de vrachtwagen besprenkeld met benzine en de met benzine besprenkelde wc-rol met een aansteker aangestoken en in de cabine gegooid.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn nadat zij de brand hebben gesticht meteen weggegaan en hebben [getuige] gebeld om hen op te halen. [getuige] heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vervolgens met de auto terug naar Nijmegen gebracht.
[medeverdachte 1] heeft in Nijmegen € 500, ontvangen van [verdachte] . Dit bedrag heeft [medeverdachte 1] gedeeld met [medeverdachte 2] .
Door de brandstichting zijn er vier buiten geparkeerde trekkers met aanhangers volledig uitgebrand en is er schade ontstaan aan naastgelegen goederen.
-
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat – kort gezegd - [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gezamenlijk van Boxmeer naar Nijmegen zijn gegaan met de opdracht om iets te vernielen bij een bedrijf, zij in Nijmegen instructies en middelen hebben gekregen van [verdachte] om brand te stichten, zij hiervoor gezamenlijk naar Oss zijn gebracht, samen het terrein van het transportbedrijf van [slachtoffer 1] . hebben betreden en daar de brand samen hebben gesticht.
Ten aanzien van [verdachte] overweegt de rechtbank dat hij – kort gezegd – een chauffeur ( [getuige] ) voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft geregeld en hen in Nijmegen instructies voor de brandstichting, het adres van het transportbedrijf, een jerrycan benzine en een wc-rol heeft gegeven. Verder heeft [verdachte] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ook naar de chauffeur geleid en [medeverdachte 1] bij terugkomst in Nijmegen een geldbedrag gegeven voor zijn diensten.
Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de andere daders, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarbij hebben enerzijds [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als de feitelijk brandstichters en anderzijds [verdachte] als de initiator en opdrachtgever een wezenlijke en significante bijdrage geleverd. Kortom, de rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
-
Te duchten gevaar: partiële vrijspraak
De rechtbank zal [verdachte] partieel vrijspreken van het ten laste gelegde ‘te duchten levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander’.
Hoewel uit het dossier volgt dat er vier mensen lagen te slapen in een nabijgelegen pand die door de politie zijn geëvacueerd, zijn er op grond van het dossier geen aanwijzingen dat de brand in het pand is geweest waar deze personen lagen te slapen en/of rook zich tot aan deze personen heeft verspreid of kon verspreiden. Er bevindt zich geen rapport van de brandweer in het dossier over de gevaarzetting.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten dat er voor deze en/of andere personen levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. De rechtbank zal [verdachte] dan ook vrijspreken ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging.

Ten aanzien van feit 2 vrijspraak:

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte degene is geweest die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] heeft benaderd via Snapchat en/of contact met hen heeft gehad in Boxmeer.
Er is alleen bewijs van betrokkenheid van verdachte vanaf het moment dat hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aanspreekt, nadat zij in Nijmegen zijn gearriveerd. Hij heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] instructies en benzine gegeven, vervoer voor hen geregeld en na terugkomst in Nijmegen ook het geld gegeven.
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte de minderjarige jongens op enig moment onder druk heeft gezet, heeft bedreigd en/of hen geen andere keuze heeft gegeven.
Het enkele feit dat de twee jongens minderjarig zijn, maakt naar het oordeel van de rechtbank, onder deze omstandigheden nog niet dat sprake is van uitbuiting als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 onder a, b en c tenlastegelegde.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 1 december 2024 te Oss, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine,
die over de deur van een vrachtwagen was besprenkeld en die over een wc-rol was besprenkeld, welke in de cabine van een vrachtwagen was gegooid,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten- de aangekoppelde oplegger en- de naastgelegen oplegger en- de drie naastgelegen vrachtwagens met opleggers en- de naastgelegen loods en- de in de naastgelegen loods aanwezige vrachtwagens,
te duchten was;

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 op te leggen een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit en zich niet uitgelaten over een eventueel op te leggen straf. De raadsvrouw heeft verzocht de onmiddellijke vrijheidsstelling van verdachte te gelasten.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft twee vijftienjarige jongens instructies, een adres en middelen gegeven om brand te stichten bij een transportbedrijf. Hij heeft vervoer geregeld voor deze jongens naar de plaats delict en hen een geldelijke beloning gegeven voor de brandstichting.
De twee medeverdachten hebben ook daadwerkelijk brand gesticht bij het transportbedrijf.
Zij hebben de cabine van de vrachtwagen en een wc-rol, besprenkeld met benzine, de wc-rol in brand gestoken en in de cabine van de vrachtwagen gegooid
De medeverdachten zijn daarop direct vertrokken met het vervoer dat door verdachte was geregeld.
De brand heeft zich zodanig kunnen ontwikkelen dat vier vrachtwagens in vlammen zijn opgegaan en er ook forse schade is ontstaan aan andere vrachtwagens en aan naastgelegen panden. De brand heeft grote materiële schade veroorzaakt. Dit heeft grote financiële gevolgen gehad voor het familiebedrijf van de gedupeerde. De financiële schade van de brand, maar ook alle andere bijkomende gevolgen, zijn voor de slachtoffers niet te overzien. Zij zijn ernstig benadeeld en hebben geen antwoord gekregen op de vraag waarom hen dit is overkomen.
Brandstichting is een zeer ernstig en gevaarlijk feit. Naast forse materiële schade heeft een brand een grote impact op betrokkenen en omwonenden. Een brandstichting zorgt voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Een brand is per definitie oncontroleerbaar en de gevolgen ervan zijn daarom ook onvoorspelbaar en niet zelden ook onbeheersbaar. Dat het gevaar uiteindelijk beperkt is gebleven tot gevaar voor goederen en niet ook (aantoonbaar) levensgevaar en/of (zwaar) lichamelijk letsel, is een gelukkige omstandigheid die niet aan het handelen van verdachte of de medeverdachten is te danken.
Verdachte heeft twee minderjarige verdachten de brand laten stichten, kennelijk om zelf buiten schot te blijven.
De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De op te leggen straf.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en de gevolgen, en in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank ten aanzien van feit 1, anders dan de officier van justitie, uitgaat van een andere bewezenverklaring en de rechtbank verdachte geheel vrijspreekt van feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal het verzoek tot onmiddellijke invrijheidsstelling afwijzen.

De vordering van de benadeelde partij.

De benadeelde partij.
Als benadeelde partij ten aanzien van de brandstichting is aangemerkt: de heer [slachtoffer 2] , voor zichzelf als natuurlijk persoon, en als bestuurder namens de rechtspersoon [slachtoffer 1]
De vordering.
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend die bestaat uit materiële schade, immateriële schade en proceskosten.
De materiële schade is door de benadeelde partij onderverdeeld in:
-aanvullende schade aan trekkers € 44.001,93
- aanvullende schade aan opleggers € 20.442.96
- extra eigen werkzaamheden € 13.856,66
- omzetverlies € 103.878,32
- accountant kosten
€ 2.682,20+
In totaal € 184.862,07 (exclusief btw)
Aan immateriële schade heeft de benadeelde partij een bedrag van € 9.139,00 gevorderd. Hiertoe wordt door hem aangevoerd dat er sprake is van PTSS.
De gevorderde vergoeding van proceskosten bedraagt tot slot € 2.831,40 (inclusief btw).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Er is volgens de officier van justitie, kort samengevat, nog veel onduidelijk en het zou een veel te zware belasting voor het strafproces zijn om alles duidelijk te krijgen. Dat is er forse schade geleden door de benadeelde partij is evident en zou ook ten minste voor een deel vergoed moeten worden door degenen die voor de brandstichting worden veroordeeld, maar de schade zoals deze nu is gevorderd is niet afdoende onderbouwd en ook te complex om in het kader van deze strafzaak af te kunnen doen. Ook niet door de schade schattenderwijs af te doen want daarmee zou de benadeelde partij te kort worden gedaan, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het tijdstip van indienen van de vordering, afgezet tegen de uitgebreidheid van de vordering maakt dat de verdediging van mening is dat het partijdebat over de in deze zaak aan de orde zijnde civiele aspecten onvoldoende heeft kunnen plaatsvinden. Een aanhouding van de zaak om de verdediging de ruimte te bieden zich gedegen te verweren tegen deze vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De raadsvrouw heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering, zoals materieel als immaterieel, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering is namelijk op alle punten onvoldoende onderbouwd. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou om die reden een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in zijn vordering. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij zal worden veroordeeld in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
47, 157 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
- Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
- legt op de volgende straf.
Ten aanzien van feit 1 primair:
 Een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
- wijst af het verzoek tot onmiddellijke invrijheidsstelling.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :

- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering (ten aanzien van de gevorderde materiële en immateriële schade en de gevorderde proceskosten),
- veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. E.C.L. Pechaczek en mr. G.F.A.M. de Graauw, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 05 december 2025.