vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.034565.25 en 01.372307.24 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 5 december 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [2009] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 november 2025.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 16 oktober 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 01.034565.25:
hij op of omstreeks 1 december 2024 te Oss, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijkbrand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans een brandbare stof, die over de deur van een vrachtwagen was besprenkeld en/of die over een wc-rol was besprenkeld welke in de cabine van een vrachtwagen was gegooid,terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten- de aangekoppelde oplegger, en/of- de naastgelegen oplegger, en/of- de drie naastgelegen vrachtwagens met opleggers, en/of- de naastgelegen loods, en/of- de in de naastgelegen loods aanwezige vrachtwagens, en/oflevensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten- de in een naastgelegen pand aanwezige vier personente duchten was;
In de zaak met parketnummer 01.372307.24:
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Overloon/Sint Antonis, gemeente Land van Cuijk,althans in Nederland,een of meerdere scooter(s), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan[slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 juni 2024 te Overloon, Oploo en/of Sint Antonis, gemeenteLand van Cuijk,een of meerdere scooter(s), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen,terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de ten laste gelegde brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten is, tezamen en in vereniging met anderen gepleegd, wettig en overtuigend bewezen.
Daarnaast acht de officier van justitie de in de zaak met parketnummer 01.372307.24 de primair ten laste gelegde diefstal van een scooter wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich in de zaak met parketnummer 01.034565.24, gezien de bekennende verklaring van verdachte dat hij de brand heeft gesticht, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het ten laste gelegde gemeen gevaar voor goederen. Ten aanzien van het ten laste gelegde ‘te duchten levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel’ heeft de raadsman zich eveneens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met de kanttekening dat het de vraag is of dit op grond van de inhoud van het dossier kan worden vastgesteld.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 01.372307.24 heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier bewijs bevat dat verdachte de beige scooter voorhanden heeft gehad, zodat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen wordt verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.
Voor de leesbaarheid van het vonnis worden met betrekking tot de zaak met parketnummer 01.034565.25 hierna in de ‘Bewijsoverwegingen’ verdachte [verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] telkens aangeduid met hun achternamen.
Ten aanzien van 01.034565.25:
-
Vaststelling van de feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
[verdachte] is op 30 november 2024 via Snapchat benaderd door een persoon met het verzoek iets bij een bedrijf te slopen of kapot te maken, waarbij een geldbedrag als beloning in het vooruitzicht is gesteld.
In de late avond van 30 november 2024 zijn zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] met dat doel met de trein van Boxmeer naar Nijmegen gegaan. Beiden waren op de hoogte van het doel van deze treinreis naar Nijmegen.
[medeverdachte 2] en getuige [getuige] (hierna: [getuige] ) hebben elkaar diezelfde avond, na telefonisch contact, op verzoek van [medeverdachte 2] , ontmoet. Deze ontmoeting vond plaats bij het Esso tankstation aan de St. Annastraat te Nijmegen.
[medeverdachte 2] heeft bij dit tankstation benzine voor [getuige] betaald. [medeverdachte 2] heeft [getuige] gevraagd twee personen te vervoeren.
[verdachte] en [medeverdachte 1] zijn na aankomst in Nijmegen, nabij het station, door een persoon aangesproken. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben bij de politie [medeverdachte 2] aangewezen als de persoon die hen heeft aangesproken.
Dat deze ontmoeting tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft plaatsgevonden in de nabijheid van het station in Nijmegen wordt bevestigd door [getuige] , die [verdachte] en [medeverdachte 2] later met de auto naar Oss heeft gebracht.
[medeverdachte 2] heeft eerst aan [verdachte] en [medeverdachte 1] instructies gegeven om brand te stichten, het adres van het transportbedrijf gegeven waar dat moest gebeuren en een jerrycan en een wc-rol overhandigd en daarna de auto met chauffeur ( [getuige] ) aangewezen die hen naar Oss zou brengen.
[getuige] heeft [verdachte] en [medeverdachte 1] vervolgens met zijn auto naar het industrieterrein in Oss gebracht. Hij is daar met zijn auto in de buurt blijven wachten en/of rondjes blijven rijden.
In Oss zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] over het hek van het transportbedrijf van [slachtoffer 2] . geklommen. [medeverdachte 1] heeft daarbij de jerrycan benzine en de wc-rol onder zijn jas gehouden. [verdachte] heeft ter plaatse een baksteen opgeraapt.
Op het afgesloten terrein stonden meerdere vrachtwagens buiten naast elkaar, nabij de loods. In deze naastgelegen loods stonden ook nog meerdere vrachtwagens.
Bij één van de vrachtwagens op het terrein heeft [medeverdachte 1] een wc-rol besprenkeld met benzine en de fles met benzine en de wc-rol aan [verdachte] gegeven. [verdachte] heeft eerst met de baksteen de ruit van de cabine van een vrachtwagen kapot gegooid, daarna de deur van de vrachtwagen besprenkeld met benzine en de met benzine besprenkelde wc-rol met een aansteker aangestoken en in de cabine gegooid.
[verdachte] en [medeverdachte 1] zijn nadat zij de brand hebben gesticht meteen weggegaan en hebben [getuige] gebeld om hen op te halen. [getuige] heeft [verdachte] en [medeverdachte 1] vervolgens met de auto terug naar Nijmegen gebracht.
[verdachte] heeft in Nijmegen € 500, ontvangen van [medeverdachte 2] . Dit bedrag heeft [verdachte] gedeeld met [medeverdachte 1] .
Door de brandstichting zijn er vier buiten geparkeerde trekkers met aanhangers volledig uitgebrand en is er schade ontstaan aan naastgelegen goederen.
-
Medeplegen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat – kort gezegd - [verdachte] en [medeverdachte 1] gezamenlijk van Boxmeer naar Nijmegen zijn gegaan met de opdracht om iets te vernielen bij een bedrijf, zij in Nijmegen instructies en middelen hebben gekregen om brand te stichten, zij hiervoor gezamenlijk naar Oss zijn gebracht, samen het terrein van het transportbedrijf van [slachtoffer 2] . hebben betreden en daar de brand samen hebben gesticht.
Ten aanzien van [medeverdachte 1] overweegt de rechtbank:
- dat hij vanaf het begin ervan op de hoogte was dat er iets moest worden vernield bij een bedrijf en met dat doel mee naar Nijmegen is gegaan,
- dat hij bij de instructies voor de brandstichting aanwezig was,
- dat hij naar eigen zeggen bij het betreden van het terrein van het transportbedrijf de jerrycan met benzine onder zijn jas had,
- dat hij met [verdachte] bij de vrachtwagens is gaan staan,
- dat hij, zo heeft hij bij de politie verklaard, daar de wc-rol met benzine heeft besprenkeld en de jerrycan met benzine en de wc-rol aan [verdachte] heeft gegeven,
- dat hij erbij was toen [verdachte] de vrachtwagen met benzine besprenkelde, de wc-rol aanstak en deze brandende wc-rol in de cabine gooide,
- dat hij met [verdachte] samen is vertrokken en
- dat hij een deel van de opbrengst heeft gekregen.
Ten aanzien van [medeverdachte 2] heeft de rechtbank vastgesteld dat hij – kort gezegd- een chauffeur voor [verdachte] en [medeverdachte 1] heeft geregeld, hen in Nijmegen instructies voor de brandstichting, het adres van het transportbedrijf en een fles of jerrycan benzine en wc-rol heeft gegeven. Verder heeft [medeverdachte 2] [verdachte] en [medeverdachte 1] naar de chauffeur geleid, die hen naar Oss zou brengen en [verdachte] een geldbedrag gegeven voor zijn diensten.
Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de andere daders, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarbij hebben enerzijds [verdachte] en [medeverdachte 1] als de stichters van de brand en anderzijds [medeverdachte 2] als de initiator en opdrachtgever een wezenlijke en significante bijdrage geleverd. Ook de betrokkenheid van [medeverdachte 1] duidt op medeplegen, niet op medeplichtigheid. Kortom, de rechtbank acht het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
-
Te duchten gevaar: partiële vrijspraak.
Uit het dossier is gebleken dat er vier mensen lagen te slapen in een nabijgelegen pand. Deze personen zijn door de politie geëvacueerd en konden na de brand weer terug naar het pand. Er zijn op grond van het dossier echter geen aanwijzingen dat de brand in het pand is geweest waar deze personen lagen te slapen en/of rook zich tot aan deze personen heeft verspreid of kon verspreiden. Er bevindt zich geen rapport van de brandweer in het dossier over de gevaarzetting.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten dat er voor deze en/of andere personen levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. De rechtbank zal verdachten partieel vrijspreken van het ten laste gelegde ‘te duchten levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander’.
De rechtbank acht het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01.034565.25 wettig en overtuigend bewezen, voor zover hierna bewezen is verklaard
Ten aanzien van 01.372307.24:
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen het in de zaak met parketnummer 01.372307.24 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna bewezen is verklaard.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage vermelde bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
In de zaak met parketnummer 01.034565.25:
op 1 december 2024 te Oss, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine,
die over de deur van een vrachtwagen was besprenkeld en die over een wc-rol was besprenkeld, welke in de cabine van een vrachtwagen was gegooid,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten- de aangekoppelde oplegger en- de naastgelegen oplegger en- de drie naastgelegen vrachtwagens met opleggers en- de naastgelegen loods en- de in de naastgelegen loods aanwezige vrachtwagens,
te duchten was.
In de zaak met parketnummer 01.372307.24 primair:
op 2 juni 2024 te Overloon/Sint Anthonis, gemeente Land van Cuijk, een scooter, die aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straffen.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om ten aanzien van beide feiten aan verdachte op te leggen:
- jeugddetentie voor de duur van 300 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarvan 281 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met de algemene en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming in haar advies van 11 november 2025,
- een taakstraf voor de duur van 180 uren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat in het voordeel van verdachte rekening mee te houden met de bijzondere omstandigheden van het geval en zijn persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft al sinds zijn geboorte problemen/beperkingen die van invloed zijn op zijn dagelijkse leven en die zijn beslissingen in negatieve zin mede bepalen. De verdediging verwijst naar het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en meent dat hieruit voldoende blijkt dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen is.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft tezamen en in vereniging met anderen ’s nachts brand gesticht. Hij heeft dit gedaan door een vrachtwagen nat te maken met benzine, vervolgens een wc-rol nat te maken met benzine en met open vuur in aanraking te brengen en deze brandende rol in de cabine van de vrachtwagen te gooien. Verdachte is direct vertrokken en heeft niet meer omgekeken. De brand heeft zich zodanig kunnen ontwikkelen dat vier vrachtwagens in vlammen zijn opgegaan en er ook forse schade is ontstaan aan andere vrachtwagens en naastgelegen panden. De financiële schade van de brand, maar ook alle andere bijkomende gevolgen, zijn voor de slachtoffers niet te overzien. Zij zijn ernstig benadeeld en hebben geen antwoord gekregen op de vraag waarom hen dit is overkomen.
Brandstichting is een zeer ernstig en gevaarlijk feit. Naast forse materiële schade heeft een brand een grote impact op betrokkenen en omwonenden. Een brandstichting zorgt voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Een brand is per definitie oncontroleerbaar en de gevolgen ervan zijn daarom ook onvoorspelbaar en niet zelden ook onbeheersbaar. Dat het gevaar uiteindelijk beperkt is gebleven tot gevaar voor goederen en niet ook (aantoonbaar) levensgevaar en/of (zwaar) lichamelijk letsel, is een gelukkige omstandigheid die niet aan het handelen van verdachte is te danken.
De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Verdachte heeft ook nog een scooter gestolen. Ook hieruit blijkt dat hij geen respect heeft voor andermans eigendom.
De persoon van verdachte.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat in het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 11 november 2025 wordt onder meer overwogen dat in juli 2025 bij verdachte een neuropsychologisch onderzoek is afgenomen omdat hij een aangeboren hersenafwijking heeft, kwetsbaar en beïnvloedbaar is, geen onderwijs meer volgt en moeite heeft met zijn concentratie. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat verdachte cognitief gezien functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau. Hij heeft moeite om situaties te overzien en om te gaan met zijn emoties. Er zijn ook zorgen over zijn gewetensontwikkeling. Hiervoor is aanvullend onderzoek geadviseerd. Volgens de Raad vormen het gezin en dagbesteding beschermende factoren. Hiervoor moet ook aandacht blijven.
De rechtbank heeft verder oog voor de situatie dat verdachte niet eerder soortgelijke feiten heeft gepleegd, hij zijn medewerking heeft verleend aan het onderzoek en dat hij op 21 februari 2025 werd geschorst. Verdachte heeft zich in dat kader gedurende een periode van ruim 9 maanden aan schorsingsvoorwaarden, waaronder een locatiegebod (huisarrest) voor de duur van 12 weken met elektronische controle (enkelband), gehouden.
De rechtbank ziet geen reden om verdachte verminderend toerekeningsvatbaar te verklaren. Een rapportage van een psychiater en/of psycholoog die daarvoor vereist is, ontbreekt. Dit laat onverlet dat bij het bepalen van een straf rekening wordt gehouden met de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het uitgangspunt.
Gezien de aard en ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit brandstichting is in beginsel de oplegging van onvoorwaardelijke jeugddetentie passend. Voor degene die ten tijde van het begaan van het misdrijf de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt, zoals verdachte die op (2 juni 2024 en) 1 december 2024 pas 15 jaar oud was, geldt dat de duur van de jeugddetentie ten hoogste 12 maanden is. De duur van een taakstraf is ten hoogste 200 uren. Artikel 27 Sr, dat wil zeggen aftrek van eventueel voorarrest, is in beide gevallen ook van toepassing.
De op te leggen straffen.
Alles afwegend ziet de rechtbank reden om verdachte niet terug naar de jeugdgevangenis te sturen, maar aan hem jeugddetentie op te leggen voor de duur van 300 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 281 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zal een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 180 uren worden opgelegd. In geval van niet behoorlijk uitvoeren betekent dit 90 dagen vervangende jeugddetentie.
Met de oplegging van deze straffen wordt de ernst van de bewezenverklaarde feiten voldoende tot uitdrukking gebracht. Daarnaast acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte gebruik maakt van de hulpverlening die hem wordt aangeboden. Ook daartoe dient de voorwaardelijke jeugddetentie: als stok achter de deur. Hieraan worden de algemene en bijzondere voorwaarden verbonden die de Raad heeft geadviseerd, zoals ook opgenomen in de uitspraak. De rechtbank beoogt hiermee verdachte te motiveren om zijn leven goed op de rit te krijgen en geen nieuwe strafbare feiten te plegen.
Geen dadelijke uitvoerbaarheid.
Hoewel de rechtbank het belang van een dadelijke uitvoerbaarheid onderkent, kan zij in dit geval een dergelijk bevel niet geven. Hiervoor is namelijk vereist dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde
wederomeen misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en daarvan is in dit geval geen sprake. Verdachte wordt ten aanzien van de brandstichting immers vrijgesproken van het ten laste gelegde te duchten levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
De vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij.
Ten aanzien van de scooter heeft de eigenaar zich niet als benadeelde partij gevoegd in het strafproces.
Als benadeelde partij ten aanzien van de brandstichting is aangemerkt: de heer [slachtoffer 3] , voor zichzelf als natuurlijk persoon, en als bestuurder namens de rechtspersoon [slachtoffer 2] Hij wordt hierna aangeduid als de benadeelde partij.
De vordering.
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend die bestaat uit materiële schade, immateriële schade en proceskosten.
De materiële schade is door de benadeelde partij onderverdeeld in:
-aanvullende schade aan trekkers € 44.001,93
- aanvullende schade aan opleggers € 20.442.96
- extra eigen werkzaamheden € 13.856,66
- omzetverlies € 103.878,32
- accountant kosten
€ 2.682,20+
In totaal € 184.862,07 (exclusief btw)
Aan immateriële schade heeft de benadeelde partij een bedrag van € 9.139,00 gevorderd. Hiertoe wordt door hem aangevoerd dat er sprake is van PTSS.
De gevorderde vergoeding van proceskosten bedraagt tot slot € 2.831,40 (inclusief btw).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Er is volgens de officier van justitie, kort samengevat, nog veel onduidelijk en het zou een veel te zware belasting voor het strafproces zijn om alles duidelijk te krijgen. Dat is er forse schade geleden door de benadeelde partij is evident en zou ook ten minste voor een deel vergoed moeten worden door degenen die voor de brandstichting worden veroordeeld, maar de schade zoals deze nu is gevorderd is niet afdoende onderbouwd en ook te complex om in het kader van deze strafzaak af te kunnen doen. Ook niet door de schade schattenderwijs af te doen want daarmee zou de benadeelde partij te kort worden gedaan, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ten aanzien van de materiële schade, kort samengevat, verzocht om de benadeelde partij vanwege de complexiteit en onduidelijkheid niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen.
De immateriële schade moet volgens de verdediging als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging erop gewezen dat in de aangehaalde uitspraak geen € 9.139,00, maar € 7.500,00 is toegekend. Meer subsidiair is bepleit dat ten hoogste een bedrag van € 1.000,00 op zijn plaats zou zijn. Verzocht is om bij toewijzing uit te gaan van hoofdelijkheid.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering, zoals materieel als immaterieel, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering is namelijk op alle punten onvoldoende onderbouwd. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering zou om die reden een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in zijn vordering. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij zal worden veroordeeld in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 310 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
- verklaart het in de zaak met parketnummer 01.034565.25 en in de zaak met parketnummer 01.372307.24 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is omschreven.
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
- het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
In de zaak met parketnummer 01.034565.25:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
In de zaak met parketnummer 01.372307.24:
Diefstal
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
- legt op de volgende straffen.
Ten aanzien van 01.034565.25 en 01.372307.24 primair:
Een
jeugddetentievoor de duur van 300 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 281 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is, dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht en de (daaruit voortvloeiende) afspraken/aanwijzingen van de jeugdreclassering zal volgen;
2. dat veroordeelde een zinvolle dagbesteding blijft behouden in de vorm van dagbesteding/werk;
3. dat veroordeelde meewerkt aan de hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht (zoals eventuele diagnostiek en de daaruit voortvloeiende behandeling of soortgelijke hulpverlening ten behoeve van zijn persoonlijke ontwikkeling door interventies gericht op o.a. impulscontrole, vergroten van zijn coping mechanismen, emotieregulatie, inzicht in zichzelf en oorzaak/gevolgsituaties en beïnvloedbaarheid);
4. dat veroordeelde meewerkt aan delict-analyse.
Geeft aan Willam Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Een
werkstrafvoor de duur van 180 uren subsidiair 90 jeugddetentie.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering (ten aanzien van de gevorderde materiële en immateriële schade en de gevorderde proceskosten),
- veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.