ECLI:NL:RBOBR:2025:8006

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
01.176469.25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander

Op 9 december 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 juni 2025 in Valkenswaard opzettelijk brand heeft gesticht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte open vuur in aanraking heeft gebracht met een brandbare stof, wat heeft geleid tot een brand onder een carport en aanzienlijke schade aan een Mercedes-Benz en de woning van de buurman. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een ambulante behandeling voor alcoholverslaving. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan twee benadeelde partijen, die als gevolg van de brand schade hebben geleden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op levensgevaar voor een ander, omdat niet voldoende bewijs was dat er daadwerkelijk levensgevaar was voor de bewoners van een nabijgelegen woning. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van de verdachte en de impact van de brand op de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.176469.25
Datum uitspraak: 09 december 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1966] ,
ingeschreven te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 september en 25 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 augustus 2025.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 juni 2025 te Valkenswaard, althans in Nederland,
opzettelijk
brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht, door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof en/of een voorwerp en/of een personenauto (Mercedes Benz),
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor een of meer goederen, te weten
* de carport en/of garage en/of woning aan de [adres 2] en/of de in die carport en/of garage en/of woning aanwezige goederen en/of
* de personenauto (Mercedes Benz) en/of de in die personenauto (Mercedes Benz) aanwezige goederen en/of
* de bedrijfsauto (Mercedes Sprinter) en/of
* de woning en/of garage en/of 2 personenauto’s van de bewoners van de [adres 3] ,
te duchten was
en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of een of meer aanwezige bewoners in de naast/nabij gelegen woning aan de [adres 3] ,

te duchten was.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen geacht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onderdeel “te duchten levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel” voor zover dit ziet op [slachtoffer 3] en de aanwezige bewoners in de woning aan de [adres 3] .
De verdediging heeft zich wat betreft een bewezenverklaring voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hoewel de verdachte niet weet wat in de nacht van 9 juni 2025 gebeurd is, moet hij de brand hebben aangestoken; hij is immers op beelden in de carport bij de betreffende auto van [slachtoffer 1] te zien vlak voordat de brand is ontstaan.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen.
In bijlage I heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, die de voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten.
De bewijsoverwegingen.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende gang van zaken vast.
De brand.
Op maandag 9 juni 2025 omstreeks 04:42 uur is onder een carport op het perceel van de woning [adres 2] in Valkenswaard een brand ontstaan aan het daaronder staande voertuig.
Er is brand gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof en met een personenauto. De rechtbank is van oordeel dat dit opzettelijk handelen is.
Te duchten gemeen gevaar voor goederen.
Het voertuig, een Mercedes-Benz, is door de brand geheel vernield.
Verder zijn door deze brand de garage en de uitbouw van de woning aan de [adres 2] beschadigd. Wat resteerde van de carport is vervolgens gesloopt.
Dat door de brandstichting gemeen gevaar te duchten was voor voormelde goederen en goederen in de carport, garage en woning is evident en dit heeft de verdediging ook niet betwist.
Ook de woning aan de [adres 3] in Valkenswaard had brandschade aan de gevel, de goederen op de oprit, het dak en aan de auto’s, die voor de genoemde woning stonden. Dit betrof overwegend hitteschade, in die zin dat door uitstralende hitte van het vuur op het naastgelegen perceel materialen zijn gesmolten of anderszins zijn aangetast, zonder dat die goederen in brand zijn geraakt. Door de brandstichting was zodoende gemeen gevaar voor deze goederen te duchten.
Te duchten levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen.De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of er naast gevaar voor goederen ook levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.
De rechtbank overweegt dat het levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest.
Tijdens de brand waren personen in de woning [adres 2] aanwezig, namelijk vader en zoon [slachtoffer 1] . Gezien de ligging en bouwconstructie van de woning [adres 2] was een doorslag van de brand bij die woning mogelijk geweest als deze brand zich had kunnen ontwikkelen tot een volledige brand. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door deze brand ook levensgevaar voor personen te duchten was.
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat voor de bewoners van de [adres 3] ook levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Weliswaar waren enkele delen zoals de dakgoot en regenpijp van de naastgelegen woning door uitstralende hitte aan het smelten, maar daaruit kan naar
algemene ervaringsregelsniet zonder meer worden afgeleid dat er ook het gevaar bestond dat de woning aan de [adres 3] zou ontbranden. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat zich tussen de brandende auto en carport en de woning aan de [adres 3] een brandgang bevindt. De kans op het overslaan van de brand was daardoor niet groot. De enkele mogelijkheid van brand is niet voldoende om dit gemeen gevaar aan te nemen. De rechtbank zal daarom vrijspreken voor het onderdeel “te duchten levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel” voor zover dit ziet op [slachtoffer 3] en de aanwezige bewoners in de woning aan de [adres 3] .
Wie heeft de brand gesticht.
De verdachte heeft de feiten niet duidelijk en ondubbelzinnig bekend, omdat hij zich de exacte toedracht niet kan herinneren. Wel heeft hij ter terechtzitting verklaard dat het niet anders kan zijn dan dat hij de brand heeft gesticht, mede omdat hij zichzelf heeft herkend op de zogenaamde stills van de camerabeelden, gemaakt in de carport kort voorafgaand aan het ontstaan van de brand. Mede gelet op de herkenning van hem door getuige [getuige] en hetgeen de politie heeft gerelateerd over de camerabeelden waarbij gezien is dat er rookontwikkeling was, volgt de rechtbank die conclusie.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen de feiten als na te melden wettig en overtuigend bewezen, dat het de verdachte was die de brand heeft gesticht.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
op 9 juni 2025 te Valkenswaard opzettelijk brand heeft gesticht, door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof en een personenauto (Mercedes Benz),
terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten
* de carport en garage en woning aan de [adres 2] en de in die carport en garage en woning aanwezige goederen en
* de personenauto (Mercedes Benz) en de in die personenauto (Mercedes Benz) aanwezige goederen en
* de bedrijfsauto (Mercedes Sprinter) en
* de woning en 2 personenauto’s van de bewoners van de [adres 3] ,
te duchten was
en
- levensgevaar voor een ander, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te duchten was.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregelen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden:
-meldplicht;
-zich houden aan toezicht door de reclassering waaronder het meewerken aan alcoholcontroles;
-het ondergaan van een ambulante behandeling voor verslavingsproblematiek.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht (bijlage 2).
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die -bij voorkeur- gelijk is aan het voorarrest, een maximale taakstraf en voor een lange voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden: een alcoholverbod, reclasseringstoezicht (meldplicht) en een ambulante behandeling met eventueel de mogelijkheid tot klinische opname.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft midden in de nacht brand gesticht aan de auto in de carport bij de woning van de buurman [slachtoffer 1] , terwijl zijn buurman en zoon in die woning lagen te slapen. Zij werden voor de brand gewaarschuwd door een buurtbewoner die op de deur bonsde waardoor zij wakker werden en tijdig de woning konden verlaten. Door de brandstichting was levensgevaar te duchten voor de buurman [slachtoffer 1] en zijn zoon die toen 12 jaar was. Bovendien is een omvangrijke schade ontstaan aan het onroerend goed en aan de auto’s van de buurman. Ook de andere buren, die om de hoek wonen, hebben schade geleden. Hoewel de verdachte niet heeft kunnen/willen verklaren over de aanleiding, is het de rechtbank duidelijk geworden dat de brandstichting een reactie was op de frustraties en boosheid die de verdachte jegens zijn buurman had. De rechtbank kan het handelen van de verdachte niet anders aanmerken, dan als een volstrekt zinloze en zeer gevaarlijke actie. Het is niet aan het handelen van de verdachte te danken dat de gevolgen niet nog veel ernstiger zijn.
De buurman heeft ter terechtzitting van 25 november 2025 gebruik gemaakt van zijn spreekrecht. Hij heeft op indringende wijze verteld wat het handelen van de verdachte aan boosheid, onbegrip en angstgevoelens bij hem en zijn zoon heeft teweeggebracht. En ook dat het voor hem frustrerend is dat de verdachte niet eerlijk heeft verteld dat hij het feit heeft gepleegd en waarom hij dat heeft gedaan. De buurman wordt nog elke dag geconfronteerd met de brandschade aan zijn woning en zijn zoon is nog niet over zijn angst heen.
Kijkend naar de persoon van de verdachte, houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden.
De verdachte verkeerde tijdens het plegen van het feit zwaar onder invloed van alcohol. Na een eerdere vrijwillige behandeling om van zijn alcoholverslaving af te komen, is de verdachte toch weer gaan drinken. Hiermee heeft hij zijn zoon en andere familieleden zeer teleurgesteld. De negatieve werking van alcohol op zijn gedrag kende de verdachte, althans hij moest deze begrijpen. Toch heeft hij in de periode rondom het strafbare feit weer zeer veel alcohol gedronken.
Anderzijds is de verdachte zelf ook getroffen door de gevolgen van het door hem gepleegde strafbare feit. Zijn zoon en andere familieleden schamen zich voor hem en hij schaamt zich voor zijn familie en de buurt. Het contact met zijn familie is verbroken. Hij kan en wil niet meer terug naar Valkenswaard, waar hij is geboren en getogen en hij heeft zijn huis moeten verkopen.
Na het uitzitten van de gevangenisstraf zal de verdachte zijn leven opnieuw moeten opbouwen: woning, werk, het vertrouwen van zijn familie en een sociaal netwerk. De rechtbank ziet in dat dit een niet te onderschatten klus zal zijn, omdat de verdachte daarvoor van ver moet komen. Bovendien ziet de verdachte inmiddels zelf ook in dat hij definitief van zijn alcoholverslaving af moet en dat hij daarvoor hulp nodig heeft. Voordat het zo ver is, zal de verdachte eerst een passende straf moeten ondergaan.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden. De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een gevangenisstraf op zijn plaats.
Van deze gevangenisstraf zal de rechtbank een gedeelte van 12 maanden voorwaardelijk opleggen als stok achter de deur voor verdachte om onder toezicht van de reclassering aan zijn problemen te werken. Daar is de maatschappij en de omgeving van verdachte meer mee gediend dan een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens voor om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Anders dan de reclassering in het reclasseringsrapport van 26 augustus 2025 heeft geadviseerd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet zonder een verplicht kader in staat kan worden geacht om aan zijn problemen te werken. De verdachte heeft eerder namelijk een vrijwillige behandeling voortijdig afgebroken. Ook de officier van justitie en de verdediging hebben dat standpunt ingenomen.
De rechtbank denkt daarbij niet alleen aan de verslavingsproblematiek van de verdachte maar ook aan eventueel achterliggende psychologische problematiek, indien dergelijke problematiek in het kader van het verslavingstraject door de hulpverlening wordt vastgesteld.
De verdachte heeft zich bereid verklaard om zich aan de bijzondere voorwaarden die hem zullen worden opgelegd te houden.
Het voorgaande komt erop neer dat de rechtbank een lichtere straf zal opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd, maar een zwaardere straf dan de verdediging heeft bepleit. Hoewel de rechtbank de ernst en het kwalijke van het handelen van de verdachte niet voldoende kan benadrukken, is zij anderzijds van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur die de officier van justitie voorstaat in deze strafzaak geen passende afdoening is. De verdachte verdient straf en de rechtbank volgt de raadsvrouw dan ook niet in haar verzoek een onvoorwaardelijk strafdeel gelijk aan het voorarrest op te leggen. Maar de rechtbank ziet daarnaast een groot belang in het voorkomen van herhaling en een daarbij horend hulpverleningstraject.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de gevorderde schades toewijsbaar en heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd wat betreft de hoogte van de immateriële schade.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht een lager bedrag aan immateriële schade toe te wijzen.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’ en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen de aard en ernst van de normschending in combinatie met de totale impact die de brandstichting op de benadeelde partij moet hebben gehad.
Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en met de hoogte van de schadevergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend.
De rechtbank acht toewijsbaar, als door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering:
- materiële schadevergoeding, de post eigen risico van € 250,- en
- immateriële schadevergoeding, naar maatstaven van billijkheid begroot op een bedrag van € 3.000,-.
De rechtbank zal de vordering voor het resterende deel afwijzen.
De vergoeding van materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
De vergoeding van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 09 juni 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt de verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het hiervoor toegewezen bedrag inclusief rente tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan de verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee telkens zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de gevorderde schade toewijsbaar en heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd wat betreft de hoogte ervan.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht een lager bedrag toe te wijzen.
Beoordeling.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’ en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen de aard en ernst van de normschending in combinatie met de totale impact die de brandstichting op de benadeelde partij moet hebben gehad. Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en met de hoogte van de schadevergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend.
De rechtbank acht toewijsbaar, als door het bewezen verklaarde feit toegebrachte immateriële schade, naar maatstaven van billijkheid begroot op een bedrag van € 3.000,-.
De rechtbank zal de vordering voor het resterende deel afwijzen.
De vergoeding van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 09 juni 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt de verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het hiervoor toegewezen bedrag inclusief rente tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan de verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee telkens zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Bij de behandeling van deze vordering ter zitting heeft de officier van justitie verteld dat zij kort voor de zitting contact heeft gehad met de benadeelde en dat daaruit bleek dat hij inmiddels een hogere uitkering van de verzekering had ontvangen dan in zijn schriftelijke vordering was gesteld. Welke posten precies zijn vergoed, is onduidelijk gebleven. Namens de verdachte is aangevoerd dat [slachtoffer 3] ten minste enige bedragen van zijn verzekering uitgekeerd heeft gekregen, terwijl ogenschijnlijk bijna de
volledigeschade in deze strafzaak gevorderd wordt. Nu [slachtoffer 3] niet bij de behandeling van de strafzaak is verschenen om de vordering toe te lichten, is nader onderzoek nodig om vast te stellen of, en zo ja, welke posten van de gevorderde schade nog voor vergoeding in aanmerking komen. Dat zou een onevenredige bezwaring voor het strafproces opleveren. De vordering van [slachtoffer 3] moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregelen:
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
waarvan 12 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 3 jaren.
Voorwaarde is, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat de verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij verslavingsreclassering Novadic-Kentron (hierna: de reclassering) op het adres Dr. Poletlaan 74-76 te Eindhoven en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • dat de verdachte een ambulante behandeling ondergaat door een zorgverlener voor het misbruik van alcohol en mogelijk daaraan ten grondslag liggende problematiek. De behandeling start na intake. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt, waarbij hij zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem door de reclassering worden gegeven. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener(s) geeft/geven voor de behandeling;
  • dat de verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik inzichtelijk te maken en te beheersen. De reclassering kan ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden hiervoor genoemd en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Hierbij gelden als voorwaarden dat de verdachte:
  • meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
  • meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
 legt aan de verdachte op de
verplichting tot betaling aan de Staatten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van
€ 3.000,00.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 09 juni 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
 legt aan de verdachte op de
verplichting tot betaling aan de Staatten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van
€ 3.250,00.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 42 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 250,00 materiële schade en € 3.000,00 immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 09 juni 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 3.000,00, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
09 juni 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Wijst de vordering voor het overige af.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 3.250,00, bestaande uit € 250,00 materiële schade en € 3.000,00 immateriële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2025 tot aan de dag der algehele voldoening. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 09 juni 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Wijst de vordering voor het overige af.
De verdachte is telkens van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelden bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schades.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Grimbergen, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. C.F.N. van Schaijk, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 09 december 2025.