ECLI:NL:RBOBR:2025:8060

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
01-032918-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot doodslag in het uitgaansleven, veroordeling voor poging tot zware mishandeling

Op 9 december 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak vond plaats in het uitgaansleven in Eindhoven op 27 januari 2024, waar de verdachte betrokken was bij een vechtpartij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij opzettelijk de dood van het slachtoffer wilde veroorzaken, en sprak hem vrij van de poging tot doodslag. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling, omdat hij met een geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer had gestampt, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de noodweersituatie was geëindigd op het moment dat het slachtoffer op de grond lag. De verdachte kreeg een taakstraf van 240 uren, met aftrek van het voorarrest, en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk was aan de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01-032918-24
Datum uitspraak: 9 december 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1997] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

DE TENLASTELEGGING

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 29 oktober 2025. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 25 november 2025 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht. Aan verdachte is – kort weergegeven – tenlastegelegd dat:
Primairhij op of omstreeks 27 januari 2024 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- met zijn vuist tegen het hoofd heeft geslagen en/of
- met geschoeide voet op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestampt en/of heeft geschopt en/of is gesprongen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair
Het primair verweten handelen is subsidiair ten laste gelegd als een poging zware mishandeling.
Meer subsidiairHet primair verweten handelen is meer subsidiair ten laste gelegd als een openlijke geweldpleging.
Meest subsidiairHet primair verweten handelen is meest subsidiair ten laste gelegd als een mishandeling.

DE FORMELE VOORVRAGEN

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

BEWIJS

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Kort samengevat heeft de officier van justitie daartoe het volgende aangevoerd. Door met veel kracht, versterkt door een sprongetje, met een geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer te trappen en te stampen, terwijl dat slachtoffer op de grond lag, was de kans aanmerkelijk dat de schedel van het slachtoffer zou breken en/of hij ernstige schade aan zijn hersenen zou oplopen, waardoor hij had kunnen komen te overlijden. De gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het teweegbrengen van de dood van het slachtoffer dat het, bij afwezigheid van aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van het stampen/schoppen/springen tegen het hoofd, nu niet kan worden bewezen dat de trappende beweging raak is geweest. Daarnaast heeft de verdediging vrijspraak verzocht van het primair en subsidiair tenlastegelegde. De meer subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging kan wat de verdediging betreft wel deels wettig en overtuigend worden bewezen. De verdediging heeft ter onderbouwing van deze standpunten met name aandacht gevraagd voor de bewijsbaarheid van het voorwaardelijke opzet. Gelet op jurisprudentie in soortgelijke zaken waarin is geschopt tegen het hoofd, kan gezien de feiten en omstandigheden in deze zaak en de informatie die er wel en vooral ook niet is over de wijze van schoppen en de gevolgen van de schop, niet worden bewezen dat er een aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer door de schop zou komen te overlijden. Eveneens kan niet worden bewezen dat verdachte, voor zover de rechtbank van oordeel is dat er wel een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood bestond, deze kans bewust heeft aanvaard. Langs dezelfde lijn heeft de verdediging betoogd dat er geen aanmerkelijke kans was op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel als gevolg van de verdachte verweten geweldshandelingen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

De bewijsmiddelen voor het subsidiair tenlastegelegde.

De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 november 2025, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Op 27 januari 2024 was ik bij [café] in Eindhoven. Op een gegeven moment ben ik naar buiten gelopen en bij een ruzie betrokken geraakt. Op enig moment zag ik dat slachtoffer [slachtoffer] een klap kreeg en naar de grond viel. Toen maakte ik een trappende beweging naar hem. Ik deed mijn been daarbij omhoog en weer naar beneden.
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] van 28 januari 2024, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Ik ben later op 27 januari 2024 doorgestuurd naar het ziekenhuis, naar de spoedpost. Daar hebben ze een bult met zwelling op mijn achterhoofd en een gekneusde kaak geconstateerd. Ik heb ook pijn in mijn nek. Ook heb ik een hersenschudding. Ik heb hoofdpijn en ben misselijk. Nu heb ik ook steeds meer last van mijn linkerknie. [2]
Medische verklaring, opgemaakt door J. Leuwerink, kortelijnsverpleegkundige, Huisartsenpost St. Catharinaziekenhuis Eindhoven, 1 maart 2024:
Uitwendig waargenomen letsel: zwelling voelbaar ter plaatse van re-zijkant hoofd (slaap). Geen wond zichtbaar.
B. Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel? Nee
Is er vermoeden van inwendig bloedverlies? Nee
C. Psychische stoornissen en/of storingen in het bewustzijn? Nee
Een proces-verbaal van bevindingen inhoudende de beschrijving van camerabeelden [café] , voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Ik zag dat het slachtoffer [slachtoffer] op de hoek van cafetaria de Hoek belaagd wordt door [betrokkene] en [verdachte] . Beiden slaan in op slachtoffer [slachtoffer] die ten val komt. Ik zag dat de verdachte [verdachte] zijn rechterbeen omhoog heft en met zijn rechtervoet bovenop het lichaam van [slachtoffer] stampt. [3]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , portier van [café] , voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Wat mij vooral was bijgebleven is dat de licht getinte jongen met krulletjes
[de rechtbank begrijpt: het slachtoffer]op de grond viel. Ik zag dat de donkere jongen een sprong omhoog maakte en vervolgens met zijn rechterhak terechtkwam op de rechterzijde van het gezicht van de licht getinte jongen met krulletjes, hij lag op dat moment nog op de grond. Ik zag dat dit echt met opzet ging. Ik zag dat de licht getinte jongen met krulletjes vreemd ademde. Ik dacht zelfs dat hij er niet meer was. Ik denk dat hij ook echt tien minuten buiten westen was. [4]
Een proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van getuige [getuige 1] , voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Over die trap die zou zijn uitgedeeld. U heeft verklaard op pagina 103 van het dossier dat dat expres ging. Hoe weet u dat?
De getuige doet de trap voor. De getuige maakte een sprongetje en tilt daarbij één knie op en laat daarna de voet met kracht naar beneden gaan.
Aanvullende vraag rechter-commissaris: Heeft u het goed kunnen zien en was het raak?
Ik heb het heel goed kunnen zien en het was raak. Daar is geen twijfel over mogelijk. [5]
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , portier van [café] , voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Ik zag dat de licht getinte jongen tegen de grond werd geslagen. Ik zag dat die jongen (het slachtoffer) op de grond bleef liggen. Ik zag vervolgens dat die donkergetinte jongen zijn been optilde en de jongen die op de grond lag op zijn hoofd trapte. Ik weet zeker dat hij hem geraakt heeft. [6]
Een proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van getuige [getuige 2] , portier van [café] , voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven:
Ik herinner me dat ik de jongen stijf knock-out op de grond zag. Ik weet zeker dat hij
[de rechtbank begrijpt: verdachte]hem op zijn hoofd heeft getrapt. Ik weet ook zeker dat hij hem heeft geraakt. Ik zag zijn lichaam bewegen op de grond toen hij een trap kreeg. [7]
Vraag rechter-commissaris: Waar heeft hij hem geraakt?
Het was een stampende beweging recht op zijn hoofd.

De bewijsoverwegingen.

De tenlastegelegde handelingen.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot het onder het eerste gedachtestreepje aan verdachte verweten gedrag weliswaar kan worden bewezen dat verdachte met zijn vuist een slaande beweging heeft gemaakt richting het slachtoffer, maar dat niet kan worden vastgesteld of verdachte het slachtoffer daarbij ook geraakt heeft, en zo ja waar. Geen van de getuigen heeft daarover expliciet verklaard en uit de beschikbare camerabeelden is dat evenmin af te leiden. Verdachte wordt daarom partieel vrijgesproken voor het met zijn vuist tegen het hoofd slaan van het slachtoffer.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer heeft gestampt. Op de beschikbare camerabeelden is te zien dat verdachte een trapbeweging naar beneden maakt in de richting van de aangever, maar op de beelden is niet te zien of aangever daarbij wordt geraakt. Daar waar de beelden van een afstand zijn opgenomen, stonden er op dat moment wel twee onafhankelijke getuigen dichtbij. Zij hebben zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris onder ede verklaard dat zij hebben waargenomen dat de trap raak was. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze waarnemingen te twijfelen. De rechtbank zal hierna bespreken of deze stamp een strafbaar feit oplevert, en welke strafbaar feit.
Vrijspraak primair tenlastegelegde (poging doodslag) en partiële vrijspraak.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de door verdachte uitgedeelde stamp een poging tot doodslag oplevert wegens gebrek aan bewijs voor voorwaardelijk opzet, zodat de verdachte van het primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – hier: de dood – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft eenmaal tegen het hoofd van het slachtoffer gestampt. Hoewel het beeld van de schop indringend overkomt, zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat er een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bestond. De rechtbank kan namelijk niet vaststellen met welke kracht er is gestampt, of er bijvoorbeeld (op het laatste moment) is ingehouden, waar de stamp precies is terechtgekomen en met welke impact. Hiervoor zijn de beelden te onduidelijk en zijn de getuigenverklaringen onvoldoende specifiek over waar en hoe het slachtoffer exact werd geraakt op zijn hoofd. De rechtbank kan wel vaststellen dat het letsel van het slachtoffer aan zijn gezicht zeer beperkt is gebleven, hetgeen in ieder geval niet zonder meer indicatief is voor een impact die dusdanig was dat daarbij een aanmerkelijke kans op de dood bestond. Hoewel het hoofd een vitaal onderdeel van het lichaam is, kan gelet op het voorgaande niet bewezen worden dat de omstandigheden zodanig waren dat een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer door het handelen van de verdachte zou komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte daarom van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag vrijspreken.
Bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.
De rechtbank is van oordeel dat door te stampen tegen het hoofd, de kans wel aanmerkelijk is te achten dat er zwaar lichamelijk letsel optreedt. Hoewel niet kan worden vastgesteld met welke kracht de stamp tegen het gezicht van het slachtoffer is aangekomen, kan de rechtbank op basis van de camerabeelden wel vaststellen dat de stampende beweging met kracht gepaard ging, en dat deze ook naar beneden richting het gezicht is gegeven. De kans dat een dergelijke stamp van een volwassen man met geschoeide voet, die – zoals uit de beelden, in samenhang bezien met de getuigenverklaringen kan worden afgeleid – op het gezicht is terechtgekomen, leidt tot letsel waarvoor medisch ingrijpen noodzakelijk is en/of volledig herstel niet mogelijk of zeer langdurig zal zijn, acht de rechtbank aanmerkelijk.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling daarom bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen eventueel in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 27 januari 2024 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met geschoeide voet op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestampt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

DE STRAFBAARHEID VAN HET FEIT EN DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van oordeel dat verdachte een geslaagd beroep toekomt op noodweer, dan wel noodweerexces. Er was sprake van een acute dreiging en een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding (door onder andere aangever) waartegen verdachte zichzelf en anderen mocht verdedigen (in de vorm van slaan en een schoppende beweging). Die aanranding en de angst daarvoor wordt ook door de beelden en medeverdachten bevestigd. De noodzaak tot zelfverdediging is evident. Verder is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit, omdat niet aannemelijk is geworden dat verdachte zich aan de aanranding had kunnen en moeten onttrekken. Het gaat om een chaotische setting waarbij ook het
‘lijf van een ander’betrokken was (zijn vrienden) waardoor het onttrekken aan de situatie niet als reële optie kan worden beschouwd. Gelet op de aard van de aanranding en het toegepaste geweld, staat de wijze van verdediging van de verdachte in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding, waardoor eveneens is voldaan aan het vereiste van proportionaliteit.
Subsidiair geldt wat de verdediging betreft dat sprake is van noodweerexces, nu sprake was van een hevige gemoedsbeweging.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht het noodweer(exces)verweer te verwerpen.
Het oordeel van de rechtbank.
Juridisch kader.
Als door of namens de verdachte een beroep op noodweer is gedaan, dient de rechter de feitelijke grondslag van dat beroep te onderzoeken, te beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan en een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer. Voor aanvaarding van het beroep op noodweer is onder meer vereist dat de rechter de feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht. Wanneer de rechter de feitelijke toedracht van het beroep niet aannemelijk acht, verwerpt hij het beroep. Ook wanneer hij oordeelt dat de door hem aannemelijk geachte feitelijke toedracht het beroep op noodweer niet kan doen slagen omdat niet aan de voorwaarden voor de aanvaarding van dat beroep is voldaan, verwerpt hij het beroep. Bij het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens de verdachte aangevoerde argumenten.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die aan het noodweerverweer ten grondslag zijn gelegd aannemelijk zijn geworden. Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer zelf degene was die als eerste begon met slaan, waarna onder andere verdachte hierop reageerde met het geweld. Daarmee was aan het begin van de vechtpartij voor verdachte sprake van een noodweersituatie, dat wil zeggen een situatie waarin hij zichzelf en zijn vrienden mocht verdedigen tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval door het slachtoffer. In deze noodweersituatie heeft verdachte een slaande beweging gemaakt richting het slachtoffer, maar omdat verdachte wordt vrijgesproken van enig strafbaar feit dat met deze beweging mogelijk zou zijn gepleegd zal de rechtbank buiten beschouwing laten of deze slaande beweging gerechtvaardigd was. Het gaat erom of verdachte de stampende beweging tegen het gezicht van het slachtoffer heeft gemaakt in een noodweersituatie.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet zo is. Vanaf het moment dat het slachtoffer tegen de grond werd geslagen en daarbij in ieder geval in de beleving van verdachte knock-out was, was de eerder ontstane noodweersituatie geëindigd. Van het slachtoffer ging vanaf het moment dat hij op de grond lag geen enkele dreiging meer uit, waardoor er geen noodzaak meer bestond voor verdachte om zichzelf of zijn vrienden te verdedigen. Onder deze omstandigheden wordt het beroep op noodweer verworpen. Ook het subsidiaire beroep op noodweerexces wordt verworpen aangezien er geen noodzaak meer was tot verdediging en evenmin is gebleken van een hevige, door de eerdere aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging bij verdachte.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

STRAFOPLEGGING

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de door haar bewezen geachte poging tot doodslag geëist aan verdachte op te leggen:
  • een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de reeds door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd (17 dagen);
  • een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om in geen geval een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel de reeds door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd overstijgt, en verder te volstaan met een taakstraf met aftrek van voorarrest.
Bij de straftoemeting moet verder onder meer worden gekeken naar de jonge leeftijd van verdachte, zijn beperkte en gedateerde justitiële documentatie, het gegeven dat het lijkt dat het geweld van twee kanten kwam en verdachte niet de aanstichter was, het ruime tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde en de gevolgen die deze zaak voor verdachte reeds heeft gehad.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling door tijdens een ruzie in het uitgaansleven het slachtoffer met enige kracht tegen het hoofd te stampen. Het slachtoffer lag op dat moment al op de grond na een slag tegen het hoofd door een ander persoon. Verdachte heeft hiermee ernstig, zinloos en gevaarlijk geweld uitgeoefend tegen een uiterst kwetsbaar en belangrijk onderdeel van het lichaam van het slachtoffer. Verdachte heeft door aldus te handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Dit stampen tegen het hoofd van een weerloos slachtoffer neemt de rechtbank de verdachte in het bijzonder kwalijk.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat uit onder meer de camerabeelden van de ruzie blijkt dat het slachtoffer degene was die begon met slaan, waarop verdachte reageerde. Verder constateert de rechtbank dat het letsel van het slachtoffer gezien de omstandigheden beperkt is gebleven.
De verdachte heeft zijn leven goed op orde. Er zijn geen problemen op de belangrijke leefgebieden en sinds het bewezenverklaarde heeft verdachte, voor zover bekend, geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. Verdachte heeft ook verklaard sinds het feit niet meer uit te gaan. Het door verdachte gepleegde strafbare feit moet kennelijk gezien worden als een eenmalige misstap. Verder is sinds het tijdstip waarop het door de verdachte gepleegde strafbare feit heeft plaatsgehad geruime tijd verstreken. Bovendien heeft onderhavige zaak de nodige gevolgen gehad voor de carrière van verdachte. De rechtbank vindt het gelet op het voorgaande niet passend dat de verdachte de gevangenis in zou moeten. Gelet op de ernst van het uitgeoefende geweld en de omstandigheden waaronder dit is begaan vindt de rechtbank oplegging van een taakstraf voor de maximale duur van 240 uren, wel passend en geboden. Het ondergane voorarrest zal hiervan worden afgetrokken, waarbij 2 uren taakstraf worden gelijkgesteld aan één dag voorarrest.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen: 22c, 22d, 45 en 302 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;

Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: poging tot zware mishandeling;

- verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
- legt op een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. De rechtbank waardeert elke dag die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, op 2 uur te verrichten arbeid.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.E. de Kryger, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. A.H.J. Saes, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier
en is uitgesproken op 9 december 2025.
Mr. Saes is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen of paginanummers betreffen dit – tenzij anders vermeld – de bijlagen bij en paginanummers van processen-verbaal gevoegd bij een proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant van 11 november 2024, PL2100-2024019720, digitaal doorgenummerd p. 1-175.
2.Pagina 16.
3.Pagina 49.
4.Pagina 102-103.
5.Pagina 3 van het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van getuige [getuige 1] .
6.Pagina 105.
7.Pagina 2 van het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris van getuige [getuige 2] .