ECLI:NL:RBOBR:2025:811

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
14 februari 2025
Zaaknummer
C/01/407995 / FA RK 24-3593
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor vaccinatie, vakantie en identiteitskaart van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 februari 2025 een beschikking gegeven waarin vervangende toestemming wordt verleend aan de moeder voor de vaccinatie van haar minderjarige dochter tegen HPV. De rechtbank oordeelt dat het risico op bijwerkingen van het vaccin niet opweegt tegen de risico's van kanker of genitale wratten door een HPV-besmetting. De rechtbank benadrukt dat het in het belang van de minderjarige is om tijdig te vaccineren en dat het niet in haar belang is om de beslissing uit te stellen zodat zij later kan meebeslissen. De rechtbank verklaart de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad vanwege het onomkeerbare karakter van de vaccinatie.

Daarnaast verleent de rechtbank de moeder vervangende toestemming voor een vakantie met de minderjarige naar Kroatië van 28 juli 2025 tot en met 15 augustus 2025. De vader had eerder zijn toestemming niet gegeven, maar de rechtbank oordeelt dat zijn bezwaren onvoldoende zijn om de toestemming te weigeren, vooral gezien het patroon van het niet geven van toestemming voor vakanties.

Tot slot verleent de rechtbank ook vervangende toestemming voor het aanvragen van een identiteitskaart voor de minderjarige. De rechtbank overweegt dat de moeder belang heeft bij deze toestemming, gezien de zorgen over het ontbreken van een geldig legitimatiebewijs bij het reizen. De vader had zijn toestemming geweigerd, maar de rechtbank oordeelt dat de noodzaak voor een identiteitskaart gerechtvaardigd is. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer : C/01/407995 / FA RK 24-3593
Uitspraak : 11 februari 2025
Beschikking betreffende vervangende toestemming vaccinatie, vakantie en identiteitsbewijs in de zaak van

[de moeder] ,

wonende op [adres] ,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk,
tegen

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.W. Weehuizen,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de moeder en de vader of gezamenlijk als de ouders,
over
[de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] .
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift van de moeder, ontvangen ter griffie op 4 september 2024;
  • het aanvullend verzoekschrift van de moeder, ontvangen ter griffie op 31 januari 2025;
- de correspondentie, waaronder met name:
  • een F9-formulier met bijlagen van mr. Van Wijk van 11 september 2024;
  • een e-mailbericht van mr. Van Wijk met bijlage van 17 oktober 2024.
Als informant wordt aangemerkt:
de
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, statutair gevestigd te Eindhoven, vestiging ’s-Hertogenbosch, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn adviserende rol is in de procedure betrokken:
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, locatie ’s-Hertogenbosch,
hierna te noemen: de raad.
De zaak is behandeld ter zitting van 4 februari 2025. Verschenen zijn de ouders met hun advocaten, [vertegenwoordigster jeugdbescerming] (jeugdbeschermer) en [vertegenwoordigster GI] , namens de GI, [vertegenwoordigster raad] , namens de raad en [de piketmediator] als piketmediator.
De feiten
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de inmiddels verbroken relatie is [de minderjarige] geboren.
De vader heeft [de minderjarige] erkend.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] .
[de minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder.
Bij beschikking van deze rechtbank van 19 oktober 2021 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 10 oktober 2024. Bij de hiervoor genoemde beschikking is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd met ingang van 19 oktober 2024 voor de duur van zes maanden tot 19 april 2025. De beslissing op het resterende verzoek om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 19 oktober 2025, is pro forma aangehouden tot 19 maart 2025.
De verzoeken
De moeder verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
- vervangende toestemming wordt verleend aan de moeder voor het vaccineren van [de minderjarige] tegen HPV, althans een voorziening te treffen door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
Bij aanvullend verzoek heeft de moeder verzocht:
  • om te bepalen dat de moeder in de periode van 28 juli 2025 tot en met 15 augustus 2025 met [de minderjarige] mag afreizen naar Kroatië, althans een voorziening te treffen door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
  • om vervangende toestemming te verlenen voor het aanvragen van een identiteitskaart voor [de minderjarige] .
De beoordeling
Geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag kunnen op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd (artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek). De geschillen met betrekking tot het vaccineren tegen HPV, de vakantie naar Kroatië en de identiteitskaart van [de minderjarige] , zijn zulke geschillen.
Namens de vader wordt aangevoerd dat het aanvullende verzoek onredelijk laat is ingediend en daarom niet op deze zitting behandeld dient te worden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verzoeken dusdanig overzichtelijk dat de vader niet in zijn belangen wordt geschaad bij gelijktijdige behandeling van deze verzoeken. Hierbij weegt de rechtbank mee dat de vader al langer bekend is met de feitelijke verzoeken om toestemming en dat over vergelijkbare onderwerpen al eerder door partijen is geprocedeerd.
Vervangende toestemming vaccinatie
De rechtbank zal vervangende toestemming verlenen voor de vaccinatie tegen HPV voor [de minderjarige] . De vaccinatie is al geruime tijd geleden, namelijk in 2010, opgenomen in het Rijksvaccinatieprogramma. Het Rijksvaccinatieprogramma is door de overheid opgesteld om kinderen te beschermen tegen aandoeningen die schadelijk voor hen kunnen zijn. Het uitgangspunt is dat vaccinatie in het belang van de kinderen is.
De vader heeft geen principiële bezwaren aangevoerd tegen de vaccinatie, maar alleen gewezen op het risico op mogelijke bijwerkingen. De vader heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat het risico op eventuele bijwerkingen van de vaccinatie opweegt tegen het gevaar om kanker (baarmoederhalskanker, kanker aan de mond- en keelholte, de vagina, schaamlippen en de anus) en genitale wratten te krijgen. De rechtbank merkt op dat de heersende wetenschappelijke leer is dat het Rijksvaccinatieprogramma zonder wezenlijke risico’s kan worden gevolgd en dat het belang deze vaccinaties opweegt tegen de risico’s op eventuele bijwerkingen. Dat hier ook andere opvattingen over bestaan doet voor de rechtbank aan het voorgaande niet af.
De vader heeft verder aangevoerd dat hij van mening is dat [de minderjarige] moet kunnen meebeslissen over deze vaccinatie en dat nog enkele jaren kan worden gewacht met de vaccinatie omdat zij op dit moment geen risico loopt om besmet te raken. De rechtbank is het met de raad en de GI eens dat [de minderjarige] niet moet worden belast met de beslissing om al dan niet te vaccineren tegen HPV. Dit is een gezagsbeslissing die door de ouders zelf moet worden genomen en wanneer zij daar niet uitkomen aan de rechter kan worden voorgelegd. Zowel de raad als de GI hebben benadrukt dat het voor [de minderjarige] heel belastend is dat de ouders het steeds oneens zijn en dat zij niet in staat zijn om samen beslissingen over haar te nemen. De raad heeft dan ook geadviseerd om het verzoek van de moeder toe te wijzen en aan haar vervangende toestemming te verlenen voor het laten vaccineren van [de minderjarige] . De rechtbank is van oordeel dat het schadelijk is voor [de minderjarige] om haar nog langer in onzekerheid te laten en over enkele jaren te plaatsen tussen twee ouders die ieder een andere visie hebben over deze vaccinatie. Tot slot vindt de rechtbank het argument van de vader dat [de minderjarige] de komende jaren, althans nu, nog geen risico loopt op HPV onvoldoende steekhoudend. De leeftijd voor toediening van het vaccin is juist vervroegd om te voorkomen dat kinderen besmet raken en omdat bewezen is dat het vaccin een langere werkingsduur heeft dan oorspronkelijk werd gedacht.
Nu de rechtbank het - gelet op het voorgaande - niet in het belang acht van [de minderjarige] om zelf op een later moment hierover te beslissen, ziet de rechtbank ook geen reden om de vaccinatie uit te stellen. De rechtbank is van oordeel dat het juist in haar belang is dat het risico op besmetting met HPV wordt geminimaliseerd door tijdige vaccinatie, met een in Nederland geregistreerd vaccin.
Niet uitvoerbaar bij voorraad
De moeder heeft verzocht de beslissing ten aanzien van de vaccinatie uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Namens de vader is aangevoerd dat het onomkeerbare karakter van een vaccinatie hieraan in de weg staat. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat het in verband met een goede bescherming van [de minderjarige] tegen HPV in haar belang is om zo spoedig mogelijk te worden gevaccineerd, vindt de rechtbank het recht van de vader op een zinvol hoger beroep hier zwaarder wegen. Gelet op de onomkeerbaarheid van een eenmaal uitgevoerde vaccinatie zal de rechtbank deze beslissing daarom niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Vervangende toestemming vakantie
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat hij het toestemmingsformulier voor de vakantie van [de minderjarige] eerder heeft ontvangen. De vader ontving het formulier blijkens productie 9 op 7 januari 2025 en aan hem is verzocht om het formulier, volgens de vader op 18 januari 2025 en volgens de stukken op 17 januari 2025, getekend aan de moeder te retourneren. Vaststaat dat de moeder het formulier op de datum van de mondelinge behandeling – ruim twee weken na de door haar verzochte uiterste aanleverdatum – nog niet heeft ontvangen. Volgens de vader was hij nog niet toegekomen aan het geven van toestemming, maar zou hij die uiteindelijk, waarschijnlijk, wel hebben gegeven. Daarnaast heeft hij aangegeven op dit moment niet over een geldig legitimatiebewijs te beschikken, anders dan zijn rijbewijs, zodat hij daarvan geen kopie kan overleggen aan de moeder. Verder heeft de vader de rechtbank opnieuw duidelijk gemaakt dat hij er nog altijd moeite mee heeft dat hij niet wordt geïnformeerd over wie er mogelijk nog meer aansluiten bij de vakantie.
De rechtbank betreurt het ten zeerste dat de vader, ondanks het op dat punt zeer heldere vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 5 juli 2024 (voor de volledigheid wordt verwezen naar rechtsoverweging 4.3), dat als productie 10 is overgelegd, zijn eigen onvervulde behoefte aan informatie nog altijd boven de belangen van [de minderjarige] stelt. De vader laat daarmee zien op dit punt onvoldoende aan te kunnen sluiten bij de behoefte van [de minderjarige] aan duidelijkheid en aan het kunnen wegblijven van de nog immer aanwezige spanningen tussen de ouders. De verklaring van de vader dat hij uiteindelijk
waarschijnlijkwel zou hebben ingestemd met de vakantie, vindt de rechtbank onvoldoende betrouwbaar om aan te nemen dat de vader zijn toestemming alsnog zal verlenen. Daar komt bij dat de vader heeft verklaard dat hij op dit moment niet over een geldig legitimatiebewijs beschikt, waardoor hij nu niet in staat zou zijn het formulier met de verzochte bijlage te retourneren aan de moeder. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee het belang van de moeder bij vervangende toestemming van de rechtbank vast.
Gelet op het voorgaande, en het stelselmatige patroon van het niet geven van toestemming voor vakanties, zal de rechtbank aan de moeder vervangende toestemming verlenen voor de vakantie met [de minderjarige] naar Kroatië in de door de moeder verzochte periode, van 28 juli 2025 tot en met 15 augustus 2025.
Vervangende toestemming identiteitskaart
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij een tweede legitimatiebewijs voor [de minderjarige] wenst om te voorkomen dat het [de minderjarige] , bij aanvang van een reis naar het buitenland, aan een geldig legitimatiebewijs ontbreekt, bijvoorbeeld wanneer het paspoort dat zij nu heeft kwijt of beschadigd is. De moeder heeft verklaard de kosten daarvan zelf te willen betalen. De vader heeft bevestigd dat hij het toestemmingsformulier van de moeder heeft ontvangen, maar dat hij geen toestemming heeft gegeven omdat er volgens hem geen noodzaak bestaat voor het aanvragen van een identiteitskaart voor [de minderjarige] , nu het paspoort van [de minderjarige] nog geldig is. Indien er toch toestemming wordt verleend voor het aanvragen van een identiteitskaart, zou de vader het redelijk vinden dat de identiteitskaart dan bij de vader in beheer komt.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor het aanvragen van een identiteitskaart geldt dat beide ouders met het gezag moeten instemmen met de aanvraag. Indien een van de ouders zijn of haar toestemming voor de aanvraag weigert, dan kan de andere ouder de rechtbank om vervangende toestemming vragen (artikel 34 in verbinding met artikel 2 lid 2 van de Paspoortwet). Voordat de rechter beslist, probeert hij ouders alsnog op één lijn te krijgen. Indien dat niet lukt, geeft de rechter een beslissing die hij in het belang van het kind acht. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling geen overeenstemming bereikt, zodat de rechtbank een beslissing zal nemen. De rechtbank zal vervangende toestemming verlenen voor het aanvragen van een identiteitskaart voor [de minderjarige] . De rechtbank komt tot deze beslissing op basis van het volgende.
Door de moeder is niet weersproken dat [de minderjarige] over een geldig paspoort beschikt. De rechtbank acht de zorg van de moeder dat dit paspoort op belangrijke momenten, bijvoorbeeld ten tijde van een vakantie of wanneer [de minderjarige] zorg nodig heeft, niet voorhanden is, en niet zonder meer kan worden vervangen, gerechtvaardigd. Als productie 10 is door de moeder een vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 5 juni 2023 overgelegd waaruit blijkt dat de vader destijds, ondanks herhaaldelijke verzoeken vanuit de moeder vanwege een verlopen paspoort van [de minderjarige] , ook zijn toestemming heeft geweigerd voor het aanvragen van een nieuw paspoort. Deze gang van zaken geeft niet het vertrouwen dat het regelen van een vervangend legitimatiebewijs in geval van kwijtraken, beschadiging of verlopen, eenvoudig tussen de ouders geregeld kan worden. Bovendien heeft de vader ten aanzien van de toestemming voor de vakantie verklaard niet over een geldig legitimatiebewijs te beschikken, wat evengoed vereist is voor het aanvragen van een identiteitskaart voor [de minderjarige] . Daarmee staat vast dat de moeder belang heeft bij de vervangende toestemming van de rechtbank voor het aanvragen van een identiteitskaart voor [de minderjarige] .
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank vervangende toestemming verlenen voor het aanvragen van een identiteitskaart voor [de minderjarige] .
Proceskosten
De rechtbank bepaalt dat de proceskosten worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.
De beslissing
De rechtbank:
verleent toestemming aan de moeder - welke toestemming die van de vader vervangt - voor vaccinatie tegen HPV van de minderjarige [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , met een in Nederland geregistreerd vaccin;
verleent de moeder vervangende toestemming om met de minderjarige [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , naar Kroatië te reizen in de periode van 28 juli 2025 tot en met 15 augustus 2025;
verleent de moeder vervangende toestemming voor het aanvragen van een identiteitskaart voor de minderjarige [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedatum] ;
compenseert de proceskosten tussen partijen zo, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.S. Badri, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 11 februari 2025.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Conc: RHe
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!