ECLI:NL:RBOBR:2025:8142

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
01.130193.25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor een overval op de Domino’s in Den Bosch met bedreiging met geweld

Op 12 december 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een overval op een Domino's vestiging in 's-Hertogenbosch op 27 april 2025. De verdachte heeft de overval bekend en werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen medewerkers van de Domino's. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging in overweging genomen, waarbij de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn meegewogen. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor verslavingsproblematiek. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder materiële en immateriële schadevergoeding. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling ook toegewezen, wat resulteerde in een extra gevangenisstraf van 4 maanden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.130193.25
Parketnummer vordering: 08.118332.24
Datum uitspraak: 12 december 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1989] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 september 2025 en 28 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 september 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 27 april 2025 te 's-Hertogenbosch een contant geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (medewerkers van voornoemde [bedrijf] ),
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- op luide toon en met een hand in zijn zak, daarbij voornoemde [slachtoffer 1] in het ongewis latende wat in zijn zak zat, te zeggen: "geld, geld, geef me geld, snel, snel!"
- (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 1] de kassa te laten openen en/of de kassalade aan te geven en/of de kassalade van [slachtoffer 1] af te pakken,
- (vervolgens) geld uit de kassa te pakken,
- (vervolgens) met zijn linkerhand naar voornoemde [slachtoffer 2] uit te halen,
- (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in zijn vlucht, terwijl zijn hand (weer) in zijn zak zat, te roepen: "moet ik trekken, moet ik trekken" of woorden van gelijke aard en/of strekking, teneinde hen te doen stoppen achter hem aan te gaan;

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 08.118332.24 is aangebracht bij vordering van 15 augustus 2025. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige kamer te Overijssel, locatie Almelo, van 17 oktober 2024.
Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 27 april 2025 wordt [bedrijf] (hierna te noemen: [bedrijf] ) na sluitingstijd overvallen door een persoon. Deze persoon krijgt van een medewerker de kassalade in handen en neemt daar geld uit. Wanneer de kassalade op de grond valt, slaat de dader op de vlucht. Gezien het feit dat de dader geen handschoenen draagt, wordt de kassalade onderzocht. Aan de hand van het daarop aangetroffen DNA wordt verdachte geïdentificeerd als de overvaller.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich eveneens op het standpunt dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het bewezen verklaarde feit met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit.
De bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 november 2025;
  • het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer 1] (p. 31 – 33);
  • het proces-verbaal aanvullend verhoor van [slachtoffer 1] (p. 34 – 36); en
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] (p. 37 – 39).

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgesomde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 27 april 2025 te 's-Hertogenbosch een contant geldbedrag dat aan [bedrijf] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (medewerkers van voornoemde [bedrijf] ), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- op luide toon en met een hand in zijn zak, daarbij voornoemde [slachtoffer 1] in het ongewisse latende wat in zijn zak zat, te zeggen: "geld, geld, geef me geld, snel, snel!"
- vervolgens voornoemde [slachtoffer 1] de kassa te laten openen en de kassalade aan te laten geven en vervolgens de kassalade van [slachtoffer 1] af te pakken,
- vervolgens geld uit de kassa te pakken,
- vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in zijn vlucht, terwijl zijn hand in zijn zak zat, te roepen: "moet ik trekken, moet ik trekken" of woorden van gelijke aard en/of strekking, teneinde hen te doen stoppen achter hem aan te gaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregelen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf dienen de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering zijn geadviseerd, te worden gekoppeld.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het gepleegde strafbare feit nadrukkelijk te maken heeft gehad met de verslavingsproblematiek en trauma’s van verdachte. Verdachte is bezig geweest met traumaverwerking en er is – kort gezegd – veel veranderd in de wijze waarop verdachte in het leven staat. Het is van groot belang dat verdachte behandeling voor zijn problematiek blijft krijgen in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. Ten aanzien van de duur van een op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging onderkent dat tevens een oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor dit strafbare feit onvermijdelijk is en refereert zich ook te dien aanzien.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een overval op [bedrijf] in Den Bosch. Verdachte heeft een medewerker van [bedrijf] bedreigd met geweld door met een hand in zijn zak te roepen ‘geef me geld, snel, snel’. Doordat hij een hand in zijn zak had, dacht de medewerker dat het menens was. Verdachte heeft vervolgens geld uit de kassalade gepakt. Tijdens het vluchten heeft verdachte naar twee andere medewerkers van [bedrijf] geroepen ‘moet ik trekken, moet ik trekken’ of woorden van gelijke strekking, waardoor de medewerkers in de veronderstelling waren dat verdachte gewapend was.
Een overval is een ernstig feit. Slachtoffers van overvallen ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. De dreigende situatie die verdachte heeft gecreëerd, heeft een grote indruk op de aanwezige medewerkers gemaakt. Uit de toelichtingen op de vorderingen en de verklaring die door [slachtoffer 2] ter terechtzitting is afgelegd, blijkt dat zij de weken na het incident angstig zijn geweest en dat hun gevoel van veiligheid is aangetast. Overvallen leiden ook bij anderen in de samenleving tot gevoelens van onveiligheid en angst. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden toen hij besloot op deze manier snel aan geld te komen om te voorzien in zijn drugsverslaving. Dat rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Proceshouding.
De verdachte heeft ter zitting meermalen zijn spijt betuigd en verteld dat hij zich schaamt voor zijn gedrag. Hij heeft aan de aanwezige slachtoffers ook meermalen zijn excuses aangeboden. Verdachte neemt hiermee verantwoordelijkheid voor zijn daad.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten werd veroordeeld een daarvoor werd veroordeeld tot gevangenisstraffen. Daar komt nog bij dat verdachte het onderhavige strafbare feit gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 11 november 2025. Hieruit blijkt dat verdachte jarenlang verslaafd is aan soft- en harddrugs en dat het recidiverisico door de reclassering wordt ingeschat als hoog. Hoewel de reclassering twijfels heeft over de haalbaarheid van een nieuw reclasseringstoezicht vanwege de beperkte resultaten in het verleden, acht de reclassering dit toch gewenst om het recidiverisico in te perken.
De rechtbank constateert dat verdachte zich bij de reclassering en op de zitting gemotiveerd heeft getoond om abstinent van (hard)drugs te blijven en afspraken na te komen. Hij ervaart de positieve effecten van een eerdere traumabehandeling en is met verschillende programma’s in detentie actief bezig met gedragsverandering.
De rechtbank waardeert de positieve ontwikkelingen die verdachte heeft doorgemaakt, zoals zijn inspanningen om zijn leven te veranderen en zijn motivatie om behandeling te ondergaan voor zowel zijn verslaving als de onderliggende trauma gerelateerde problematiek. Verdachte toont inzicht in de schadelijkheid van zijn eerdere gedrag.
Verdachte is bereid zijn leven te beteren. Deze gemotiveerde houding draagt bij aan het vertrouwen dat verdachte een andere weg is ingeslagen, wat zijn persoonlijke ontwikkeling en het voorkomen van recidive kan bevorderen.
De op te leggen straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
In de LOVS-oriëntatiepunten geldt als vertrekpunt voor een overval op een bedrijf met bedreiging met geweld een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. De rechtbank weegt als strafverminderende omstandigheid mee dat de mate van dreiging met geweld door verdachte relatief beperkt is gebleven. Strafverzwarend weegt de rechtbank mee dat verdachte is gerecidiveerd in zijn proeftijd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk passend en geboden.
Aan het voorwaardelijke strafdeel zullen nader te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Gelet op de langdurige en hardnekkige (verslavings)problematiek van verdachte acht de rechtbank een proeftijd van 3 jaar noodzakelijk.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van 272,40 euro aan materiële schadevergoeding en een bedrag van 1.000,00 euro aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering voldoende is onderbouwd. Voor wat betreft de hoogte van het toe te kennen bedrag refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank. Daarnaast dient het bedrag te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2025 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2025 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade aan benadeelde partij [slachtoffer 1] worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan deze benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan deze benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij vordert een bedrag van 2.000,00 euro aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering enigszins is onderbouwd en er voldoende aanknopingspunten in het dossier zijn om – mede vanwege gebrek aan juridische bijstand – welwillend naar de vordering te kijken. Daarnaast dient het toe te kennen bedrag te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank en merkt daarbij op dat de benadeelde partij evenveel immateriële schade zal hebben geleden als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door de bewezen verklaarde feiten toegebrachte schade, immateriële schadevergoeding ten bedrage van 1.000,00 euro vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank overweegt daartoe dat zij van oordeel is dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen ook zonder dat concrete gegevens zijn aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. De rechtbank heeft gekeken naar wat in onderhavig geval een redelijke en billijke schadevergoeding zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat schadevergoeding ter hoogte van 1.000,00 euro in onderhavige kwestie passend is.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het meer gevorderde bedrag.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2025 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade aan benadeelde partij [slachtoffer 3] worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan deze benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan deze benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van 257,52 euro aan materiële en een bedrag van
1.000,00 euro aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering voldoende is onderbouwd. Voor wat betreft de hoogte van het toe te kennen bedrag refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank. Daarnaast dient het bedrag te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2025 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente 27 april 2025 delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade aan benadeelde partij [slachtoffer 2] worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan deze benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan deze benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 08.118332.24.

Standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 60a, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 9 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 3 jaren.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Novadic-Kentron reclassering op het adres Rompertsebaan 12 in ’s-Hertogenbosch. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
veroordeelde laat zich behandelen door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
3. veroordeelde gebruikt geen harddrugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd; en
4. veroordeelde werkt mee aan forensische ambulante begeleiding door Unitio of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de hulpverlener geeft voor de begeleiding.
Geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden genoemd onder 1 tot en met 4 en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Hierbij gelden als voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
- meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Legt aan de verdachte op de
verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1], van een bedrag van 1.272,40 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 22 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 272,40 euro materiële schadevergoeding en 1.000,00 euro immateriële schadevergoeding.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte op de
verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3], van een bedrag van 1.000,00 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte op de
verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2], van een bedrag van 1.257,52 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 22 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 257,52 euro materiële schadevergoeding en 1.000,00 euro immateriële schadevergoeding.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 1.272,40 euro, bestaande uit 272,40 euro materiële schadevergoeding en 1.000,00 euro immateriële schadevergoeding.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde, [slachtoffer 1] , bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van 1.000,00 euro bestaande uit immateriële schadevergoeding.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de (proces)kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde, [slachtoffer 3] , bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 1.257,52 euro, bestaande uit 257,52 euro materiële schadevergoeding en 1.000,00 euro immateriële schadevergoeding.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 april 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde, [slachtoffer 2] , bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de Rechtbank te Overijssel, locatie Almelo, van 17 oktober 2024, gewezen onder parketnummer 08-118332-24, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M. Rinzema, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. S.A.E.M. Rampaart, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 12 december 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, Districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, onderzoeksnummer OB1R025050, onderzoek Nevy, afgesloten op 24 juni 2025, aantal pagina’s: 1 tot en met 77. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.