ECLI:NL:RBOBR:2025:8144

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
01.079106.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met twee fietsers in Eindhoven met alcoholgebruik en weigering meewerken aan ademanalyse

Op 12 december 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 18 maart 2023 in Eindhoven. De verdachte negeerde twee rode verkeerslichten en reed met een te hoge snelheid onder invloed van alcohol, wat resulteerde in een aanrijding met twee fietsers. Een van de slachtoffers, genaamd [slachtoffer 1], liep zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een dubbele onderbeenbreuk, terwijl het andere slachtoffer, [slachtoffer 2], ook letsel opliep. De verdachte weigerde na het ongeval mee te werken aan een ademanalyse en verliet de plaats van het ongeval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het veroorzaken van het verkeersongeval, het weigeren van de ademanalyse en het verlaten van de plaats van het ongeval. De rechtbank legde een taakstraf van 200 uren op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het verlies van zijn baan en gezin, en toonde begrip voor zijn berouw. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.079106.23
Datum uitspraak: 12 december 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1984] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 november 2025.
De rechtbank heeft
kennisgenomenvan de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 oktober 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 18 maart 2023 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Karel de Grotelaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
onder invloed van en/of na gebruik van alcoholhoudende drank,
te rijden met een gelet op de situatie en/of omstandigheden ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of (vervolgens)
met die (veel) te hoge snelheid de kruising van de Karel de Grotelaan met de Kasteellaan te naderen en/of op te rijden en/of daarbij een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren en/of (vervolgens)
zijn snelheid niet zodanig te regelen dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
waardoor, althans mede waardoor een botsing en/of aanrijding en/of overrijding is ontstaan met/tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en twee op die kruising overstekende fietsers,
waardoor een fietser, (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten aangezichtsletsel en/of een snijwond elleboog rechts en/of een dubbele onderbeenbreuk, waarvoor operatieve behandeling noodzakelijk en/of abdominaal letsel van de nier,
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
en/of
waardoor een fietser (genaamd [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een aanzienlijke hydorps en/of heamarthros rechterknie,
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 maart 2023 te Eindhoven als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Karel de Grotelaan, heeft gereden
met een gelet op de situatie en/of omstandigheden ter plaatse (veel) te hoge
snelheid en/of (vervolgens)
met die (veel) te hoge snelheid de kruising van de Karel de Grotelaan met de
Kasteellaan is genaderd en/of is opgereden
en/of daarbij een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht
heeft genegeerd en/of (vervolgens)
zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot
stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en
waarover deze vrij was,
waardoor, althans mede waardoor een botsing en/of aanrijding en/of overrijding is
ontstaan met/tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en twee op die kruising
overstekende fietsers,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 19 maart 2023 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
T.a.v. feit 3:
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval
dat had plaatsgevonden in Eindhoven op/aan de Karel de Grotelaan en/of Kasteellaan,
op of omstreeks 18 maart 2023
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] )
letsel en/of schade was toegebracht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
Kort gezegd wordt verdachte verweten dat hij zich als bestuurder van een personenauto zodanig heeft gedragen dat hij schuldig is aan het veroorzaken van een verkeersongeval, waardoor twee andere verkeersdeelnemers (zwaar) lichamelijk letsel hebben opgelopen.
Dit is primair ten laste gelegd als overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW) en subsidiair als overtreding van artikel 5 WVW. Verder wordt verdachte verweten dat hij na het ongeval is doorgereden en dat hij nadien weigerde om mee te werken aan een ademanalyse.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie gevorderd het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Daarbij kan volgens de officier niet de roekeloosheid van de gedragingen worden vastgesteld, maar is wel sprake van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft zich ten aanzien van het ten laste gelegde feit 2 op het standpunt gesteld dat hij de ademanalyse niet heeft willen weigeren, maar dat hij alleen heeft gezegd dat hij eerst een advocaat wilde spreken. Ten aanzien van het ten laste gelegde feit 3 heeft verdachte verklaard dat hij niet wist dat hij twee personen had aangereden en dat hij in blinde paniek is doorgereden na het ongeval. Verder heeft verdachte kort gezegd verklaard dat hij niet zodanig onder invloed van alcohol was dat hij niet meer in staat was tot het besturen van een auto en dat hij niet heeft opgemerkt dat hij door rood licht heeft gereden. De botsing kwam voor hem als een totale verrassing.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bij dit vonnis gevoegde bewijsbijlage. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt voor het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 18 maart 2023, omstreeks 23.47 uur, reed verdachte in een personenauto op de Karel de Grotelaan in Eindhoven en is daar het kruipunt met de Kasteellaan opgereden. Daar is verdachte in botsing gekomen met twee fietsers, de heer [slachtoffer 1] en de heer [slachtoffer 2] .
Beiden zijn door de aanrijding gevallen en hebben lichamelijk letsel opgelopen. Op de Karel de Grotelaan geldt een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Uit de verkeersongevallenanalyse volgt dat verdachte ten tijde van het ongeval tussen de
77 en 87 kilometer per uur reed. Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt verder dat verdachte de stopstreep is gepasseerd, terwijl het voor hem geldende verkeerslicht op dat moment 1,5 seconden rood licht uitstraalde. Ongeveer 7 seconden voor het passeren van het kruispunt waar het ongeval plaatsvond, is verdachte een ander kruispunt gepasseerd.
Het blijkt dat verdachte dat kruispunt is overgestoken met ongeveer dezelfde snelheid (tussen de 77 en 86 kilometer per uur) en op dat moment de verkeerslichten 9 seconden rood uitstraalden. Beide fietsers hebben bij het oversteken van het ongevalskruispunt geen rood verkeerslicht genegeerd. Verdachte is na de aanrijding, zonder te stoppen, ongeveer
3,3 kilometer doorgereden tot aan de parkeerplaats bij de Jumbo aan de Burgemeester van Hofflaan in Veldhoven. Daarbij heeft verdachte de fiets van slachtoffer [slachtoffer 1] over die gehele afstand onder zijn auto meegesleept. Eenmaal aangehouden door de politie en na daartoe te zijn bevolen, heeft verdachte niet meegewerkt aan een ademanalyse.
Feit 1: veroorzaken verkeersongeval/gevaarlijk rijgedrag
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van overtreding van artikel 6 WVW is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is.
Dat betekent allereerst dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van verdachte en het verkeersongeval. Verdachte heeft met een te hoge snelheid door het rode verkeerslicht gereden waardoor hij in botsing is geraakt met de slachtoffers. Hiermee is het causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het verkeersongeval gegeven en kan het verkeersongeval redelijkerwijs als gevolg van het handelen van verdachte aan hem worden toegerekend.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld in welke mate het verkeersongeval aan verdachte kan worden verweten. Bij de beoordeling van de schuld in de zin van
artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Bij de vaststelling van de mate waarin verdachte schuld aan het ongeval heeft, wordt onderscheid gemaakt tussen aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend, zeer onvoorzichtig/onoplettend en roekeloos rijgedrag. Roekeloosheid is de zwaarste vorm van schuld.
Bij de beoordeling van de mate van schuld die verdachte aan het verkeersongeval heeft, zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. Verdachte reed met een (veel) te hoge snelheid op de Karel de Grotelaan. Daarbij negeerde hij niet één keer, maar twee keer een rood stoplicht. Verder heeft verdachte bij de politie en ter zitting verklaard dat hij alcohol had gedronken op de dag van het ongeval. De politie heeft na de aanhouding van verdachte ook waargenomen dat de adem van verdachte naar alcohol rook en dat hij bloeddoorlopen ogen had. In welke mate verdachte onder invloed was van alcohol is niet vast komen te staan, omdat bij verdachte geen ademanalyse is afgenomen, maar dat verdachte onder invloed van alcohol was, staat naar het oordeel van de rechtbank wel vast. Deze feiten en omstandigheden samen bezien, maken dat de rechtbank van oordeel is dat het verkeersgedrag van verdachte moet worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend. Daarmee is sprake van ernstige schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Letsel slachtoffer [slachtoffer 1]
Uit de medische verklaring betreffende slachtoffer [slachtoffer 1] volgt dat hij door het ongeval losse tanden, een dubbele breuk in zijn rechter onderbeen, een snijwond in zijn ellenboog en schaafwonden heeft opgelopen. Door de noodzaak tot medisch operatief ingrijpen, de duur van het revalidatietraject en de blijvende klachten, komt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Letsel slachtoffer [slachtoffer 2]
Op basis van de uitdraai van het journaal van de huisarts in het dossier kan vastgesteld worden dat slachtoffer [slachtoffer 2] letsel aan het ongeluk heeft overgehouden, bestaande uit een aanzienlijke hydrops/haemarthros (de rechtbank begrijpt: een zwelling als gevolg van een bloeding of toegenomen vocht in een gewricht) in de rechterknie. Hoewel de rechtbank er niet aan twijfelt dat de gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer groot zijn geweest, bevat het dossier naast het journaal van de huisarts geen nadere objectieve medische gegevens over het letsel van het slachtoffer. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of het letsel van slachtoffer [slachtoffer 2] als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd.
Wel is de rechtbank van oordeel dat sprake is van tijdelijke ziekte dan wel verhindering in de uitoefening van normale bezigheden. Dat volgt ook uit het proces-verbaal van bevindingen van 13 oktober 2023, waaruit blijkt dat het slachtoffer op dat moment nog steeds de gevolgen van het ongeval ondervond.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte artikel 6 WVW (feit 1 primair) heeft overtreden.
Feit 2: Weigeren meewerken ademanalyse
Uit het dossier volgt dat de verbalisanten bij de aanhouding van verdachte een alcoholgeur bij hem roken en dat zij zagen dat hij bloeddoorlopen ogen had. Verdachte heeft zelf ook bij de politie en op zitting verklaard dat hij die dag alcohol gedronken had. Toen verdachte op het politiebureau was, is hem bevolen mee te werken aan een ademanalyse, waarbij ook is medegedeeld dat het weigeren hiervan een misdrijf oplevert. Vast staat dat verdachte niet heeft meegewerkt aan een ademanalyse. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij een folder had gelezen waarin stond dat hij het recht had om onafhankelijk advies in te winnen voordat hij moest meewerken aan een ademanalyse. De rechtbank overweegt hierover dat het recht op consultatiebijstand bestaat op het moment dat een verdachte wordt verhoord door de politie. De rechtbank stelt vast dat van een dergelijke verhoorsituatie geen sprake was op het moment dat verdachte werd bevolen mee te werken aan een ademanalyse. Verdachte had dus geen recht om eerst onafhankelijk advies in te winnen.
Feit 3: Verlaten plaats van ongeval
Verdachte heeft bekend dat hij na het ongeval niet is gestopt en is doorgereden tot aan de Jumbo aan de Burgemeester van Hofflaan in Veldhoven. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij in blinde paniek is doorgereden en dat hij niet wist dat hij twee personen had geraakt. De rechtbank overweegt hierover dat het, mede gelet op de impact die de botsing op de auto van verdachte zelf heeft gehad, op de weg van verdachte had gelegen om te stoppen en te controleren wie of wat hij geraakt had. Dat verdachte dacht dat hij iets anders dan een persoon had geraakt, maakt niet dat hem om die reden niet verweten kan worden dat hij is doorgereden. Bovendien was het zeer onwaarschijnlijk dat verdachte iets anders had geraakt dan een andere verkeersdeelnemer, gelet op de omstandigheid dat hij door rood reed op een kruispunt. Dat brengt immers mee dat andere verkeersdeelnemers groen licht hebben en het kruispunt (kunnen) oversteken. Er is verder ook geen enkele aanwijzing dat een ander object zich op de rijbaan zou hebben bevonden dat verdachte mogelijk geraakt zou kunnen hebben. Kortom, naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat aan een ander schade of letsel was toegebracht.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de bijlage, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 1 primair:
op 18 maart 2023 te Eindhoven, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Karel de Grotelaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
onder invloed van alcoholhoudende drank,
te rijden met een gelet op de situatie en omstandigheden ter plaatse (veel) te hoge snelheid en vervolgens
met die (veel) te hoge snelheid de kruising van de Karel de Grotelaan met de Kasteellaan te naderen en op te rijden en daarbij een voor zijn rijrichting bestemd rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren en vervolgens
zijn snelheid niet zodanig te regelen dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
waardoor een aanrijding is ontstaan met het door hem bestuurde motorrijtuig en twee op die kruising overstekende fietsers,
waardoor een fietser, (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten aangezichtsletsel en een snijwond elleboog rechts en een dubbele onderbeenbreuk, waarvoor operatieve behandeling noodzakelijk was,
en
waardoor een fietser (genaamd [slachtoffer 2] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij, verdachte, na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede lid van genoemde wet;
Ten aanzien van feit 2:
op 19 maart 2023 te Eindhoven, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
Ten aanzien van feit 3:
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Eindhoven aan de Karel de Grotelaan en Kasteellaan,
op 18 maart 2023
de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander
(te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] )
letsel en schade was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vierentwintig maanden met aftrek als bedoeld in artikel 179 WVW.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf niet passend is. Een taakstraf zou, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, evenmin passend zijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt. Door zijn gedrag in het verkeer heeft hij de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer genegeerd. Verdachte is onder invloed van alcohol met hoge snelheid en door rood tegen de slachtoffers aangereden. De slachtoffers hebben hierdoor ernstig letsel opgelopen. Dat de gebeurtenis zeer ingrijpend is (geweest) en forse gevolgen voor hen en hun gezinsleden heeft gehad, blijkt uit het dossier en uit de slachtofferverklaringen. Zo heeft slachtoffer [slachtoffer 1] een operatie moeten ondergaan aan zijn been, waarbij een pin in zijn scheenbeen is gezet, heeft hij lange tijd moeten revalideren en zal hij waarschijnlijk nooit meer kunnen voetballen, zoals hij graag deed. Slachtoffer [slachtoffer 2] heeft eveneens lichamelijk letsel opgelopen en ervaart nog steeds dagelijks pijn aan zijn knie. Beiden zijn door het ongeval een stukje van hun onbezorgde jeugd kwijtgeraakt. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Redelijke termijn.
Elke verdachte heeft recht op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het uitgangspunt is dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt. De redelijke termijn is in deze zaak gestart op 19 maart 2023, de dag waarop verdachte voor het eerst is gehoord. Tussen 19 maart 2023 en de datum van het eindvonnis (12 december 2025) ligt een periode van 2 jaar en 9 maanden. De rechtbank zal deze overschrijding van de redelijke termijn met 9 maanden meewegen bij de strafoplegging.
De op te leggen straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten gelden als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. In deze oriëntatiepunten wordt onder andere gedifferentieerd naar mate van schuld en de gevolgen voor het slachtoffer. Het zeer onvoorzichtig rijden door verdachte wordt gezien als ernstige schuld. Bij ernstige schuld aan een verkeersongeval met als gevolg zwaar lichamelijk letsel, terwijl de bestuurder onder invloed was van alcohol, wordt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een onvoorwaardelijke rijontzegging van twee jaar gehanteerd. Daarnaast reed verdachte na het ongeval ook door en weigerde mee te werken aan een ademanalyse, terwijl er een vermoeden was dat verdachte onder invloed van alcohol was. Dit weegt de rechtbank ten opzichte van de oriëntatiepunten in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank ziet wel aanleiding om in dit concrete geval af te wijken van de oriëntatiepunten. Daarbij overweegt de rechtbank dat het ongeval al geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden. Sindsdien is verdachte (mede als gevolg van het ongeval) zijn baan en zijn gezin kwijtgeraakt. De rechtbank weegt ook mee dat verdachte voor, maar ook na het ongeval geen strafbare feiten heeft gepleegd. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte ter zitting berouw heeft getoond.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 200 uren passend en geboden. Naast een taakstraf is de rechtbank van oordeel dat, gezien de ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar (met aftrek zoals bedoeld in artikel 179 WVW) op zijn plaats is. Met de rijontzegging wordt tevens beoogd verkeersdeelnemers te beschermen tegen mogelijke herhaling van onvoorzichtig en/of anderszins gevaarzettend gedrag.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d, 57 van het Wetboek van Strafrecht.
6, 7, 163, 175, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, tweede, lid van deze wet.
Ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:
Een
taakstrafvoor de duur van
200 urensubsidiair 100 dagen hechtenis.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:
Een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J. Heuft, voorzitter,
mr. W. Heijninck en mr. W.M.T. Keukens, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş, griffier,
en is uitgesproken op 12 december 2025.