Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.208345.24, 01.377684.24 en 01.377609.24 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 12 december 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [2005] ,
thans gedetineerd te: P.I. Nieuwegein.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 oktober 2024, 13 december 2024, 7 maart 2025, 2 juni 2025, 28 augustus 2025,
28 oktober 2025, 29 oktober 2025, 30 oktober 2025 en 28 november 2025 (sluiting).
Op de zitting van 7 maart 2025 heeft de rechtbank de tegen verdachte onder de hiervoor genoemde parketnummers aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 13 september 2024 en 29 november 2024.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01.377684.24 (onderzoek Antwerpen) tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 mei 2024 te Antwerpen, in elk geval in België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag en/of goed/goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n), in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n),
- bij de woning aan de [adres 1] te Antwerpen heeft/hebben aangebeld en/of (vervolgens) heeft/hebben gevraagd naar “ [slachtoffer 1] ” en/of
- (toen de voordeur door [slachtoffer 4] dicht werd gedaan) de voordeur heeft/hebben ingetrapt en/of
- heeft/hebben geroepen: “binnen 24 uur komen we terug”, althans woorden van
gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- (vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
(daarbij) tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben
gezegd: “wij komen terug” en/of “jullie gaan neer” en/of “betalen” en/of “24 uur
moet je betalen” en/of “als hij niet betaalt, kom ik straks terug. Ik schiet jouw kanker
moeder dood, wacht maar. Trek die gun en schiet zijn kanker moeder” en/of “24
uur, whalla ik kom jouw moeder neuken. Wacht maar” en/of “als je politie belt,
wholla ik brand jouw kanker osso. Bel maar, zeg tegen hun allemaal”, althans
woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- (toen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] probeerden verdachte en/of zijn mededader(s) naar buiten te duwen) die [slachtoffer 3] heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer 3] op de grond heeft/hebben gegooid en/of geduwd en/of
– het incident heeft/hebben gefilmd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 mei 2024 te Antwerpen, in elk geval in België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of zware
mishandeling, en/of brandstichting, door
- bij de woning aan de [adres 1] te Antwerpen aan te bellen en/of (vervolgens) te vragen naar “ [slachtoffer 1] ” en/of
- (toen de voordeur door [slachtoffer 4] dicht werd gedaan) de voordeur in te trappen en/of
- te roepen: “binnen 24 uur komen we terug”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- (vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
te tonen aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of (daarbij) tegen
die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te zeggen: “wij komen terug” en/of
“jullie gaan neer” en/of “betalen” en/of “24 uur moet je betalen” en/of “als hij niet
betaalt, kom ik straks terug. Ik schiet jouw kanker moeder dood, wacht maar. Trek
die gun en schiet zijn kanker moeder” en/of “24 uur, whalla ik kom jouw moeder
neuken. Wacht maar” en/of “als je politie belt, wholla ik brand jouw kanker osso.
Bel maar, zeg tegen hun allemaal”, althans woorden van gelijke dreigende aard
en/of strekking en/of
- (toen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] probeerden verdachte en/of zijn mededader(s) naar
buiten te duwen) die [slachtoffer 3] te slaan en/of die [slachtoffer 3] op de grond te gooien
en/of te duwen en/of
- het incident te filmen.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01.377609.24 (onderzoek Fay) tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juni 2024 te Uden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een geldbedrag en/of goed/goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- naar het appartementencomplex waar die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] wo(o)n(en) is/zijn toegereden en/of
- bij de (beneden)deur van bovengenoemde woning heeft/hebben aangebeld en/of
- met gezichtsbedekkende kleding, de woning van die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] binnen is/zijn gegaan en/of
- (dreigend) aan die [slachtoffer 5] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond en/of
- (dreigend) aan die [slachtoffer 6] een boksbeugel heeft/hebben getoond, in elk geval zichtbaar een boksbeugel heeft/hebben gedragen, en/of
- die [slachtoffer 5] bij zijn t-shirt/kraag heeft/hebben vastgepakt waardoor die [slachtoffer 5] geen lucht kreeg en/of
- (terwijl die [slachtoffer 5] werd vastgehouden) een knietje in/op/tegen/ het gezicht van die [slachtoffer 5] heeft/hebben gegeven en/of
- (terwijl die [slachtoffer 5] werd vastgehouden) het vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 5] heeft/hebben gehouden en/of
- toen er vervolgens een worsteling ontstond samen met die [slachtoffer 5] van de trap is/zijn gevallen en/of
- dreigend tegen die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft/hebben gezegd: “waar is het geld” en/of “geld, geld”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 8 juni 2024 te Uden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door zijn/hun voorgenomen misdrijf om een geldbedrag en/of goed/goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander dan aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of zijn/hun mededader(s) toebehoorde(n), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- naar het appartementencomplex waar die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] wo(o)n(en) is/zijn toegereden en/of
- bij de (beneden)deur van bovengenoemde woning heeft/hebben aangebeld en/of
- met gezichtsbedekkende kleding, de woning van die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] binnen is/zijn gegaan en/of
- (dreigend) aan die [slachtoffer 5] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond en/of
- (dreigend) aan die [slachtoffer 6] een boksbeugel heeft/hebben getoond, in elk geval zichtbaar een boksbeugel heeft/hebben gedragen, en/of
- die [slachtoffer 5] bij zijn t-shirt/kraag heeft/hebben vastgepakt waardoor die [slachtoffer 5] geen lucht kreeg en/of
- (terwijl die [slachtoffer 5] werd vastgehouden) een knietje in/op/tegen/ het gezicht van die [slachtoffer 5] heeft/hebben gegeven en/of
- (terwijl die [slachtoffer 5] werd vastgehouden) het vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 5] heeft/hebben gehouden en/of
- toen er vervolgens een worsteling ontstond samen met die [slachtoffer 5] van de trap
- dreigend tegen die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft/hebben gezegd: “waar is het geld”
en/of “geld, geld”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 8 juni 2024 te Uden, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] in een door hem, verdachte, bestuurde auto naar de plaats van het misdrijf te vervoeren en/of door zich in de (onmiddellijke) nabijheid van de plaats van het misdrijf op de uitkijk op te houden teneinde die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] bij eventueel onraad te kunnen waarschuwen en/of die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] met een eventuele buit te kunnen wegvoeren.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01.208345.24 (onderzoek Nova) na wijziging van de tenlastelegging d.d. 13 december 2024 tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 juni 2024 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 7] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door een of meer kogels in het hoofd/lichaam van die [slachtoffer 7] te schieten;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 mei 2024 tot en met 23 juni 2024 te Eindhoven en/of Uden en/of Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een (omgebouwd) (gas)pistool, van het merk Retay, model P114, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of
- een revolver, van het merk Bruna Bruni Milano, model Olympic 38, origineel kaliber .22 knal, omgebouwd naar .22 long rifle scherp, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool; voorhanden heeft gehad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officieren van justitie kunnen in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Inleiding.
Parketnummer 01.377684.24, onderzoek Antwerpen.
Op vrijdag 17 mei 2024, omstreeks 20:47 uur, vond er een incident plaats bij het adres [adres 1] Antwerpen (België). Er zouden drie personen met een wapen voor de deur hebben gestaan en bedreigingen hebben geuit.
Parketnummer 01.377609.24, onderzoek Fay.
Op zaterdag 8 juni 2024, omstreeks 23:16 uur, kregen diverse politie-eenheden de melding te gaan naar de [adres 2] te Uden in verband met een woningoverval. Op dit adres zou de bewoner zojuist in zijn woning door drie personen zijn overvallen.
Parketnummer 01.208345.24, onderzoek Nova.
Op zondag 23 juni 2024, omstreeks 19:37 uur, vond er op de Rode Kruislaan te Eindhoven een dodelijke schietpartij plaats, waarvan [slachtoffer 7] het slachtoffer was.
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben gevorderd het primair ten laste gelegde onder parketnummer 01.377684.24, het primair ten laste gelegde onder parketnummer 01.377609.24 en de feiten 1 (moord) en 2 onder parketnummer 01.208345.24, wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
Met betrekking tot parketnummer 01.377684.24 hebben de raadslieden zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair ten laste gelegde, nu geen sprake is geweest van een plan of opdracht om geld te stelen. De subsidiair ten laste gelegde bedreiging kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, met uitzondering van het ten laste gelegde geweld gepleegd tegen [slachtoffer 3] wegens een gebrek aan bewijs.
De raadslieden van verdachte hebben ten aanzien van parketnummer 01.377609.24 primair bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Volgens hen is er onvoldoende concreet bewijs dat verdachte daadwerkelijk het voor medeplegen of medeplichtigheid vereiste opzet heeft gehad op het plegen van een woningoverval, omdat hij geen wetenschap had van het delict dat de medeverdachten gingen plegen. Subsidiair hebben de raadslieden zich op het standpunt gesteld dat de rol van verdachte geen medeplegen oplevert, waardoor hij van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
De raadslieden van verdachte hebben ten aanzien van parketnummer 01.208345.24 – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de onder feit 1 ten laste gelegde moord wegens een gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het bestanddeel ‘voorbedachte raad’. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn daad. Er was sprake van een ondoordachte en impulsieve actie vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Ook van het ten laste gelegde medeplegen dient verdachte te worden vrijgesproken, nu niet blijkt dat de medeverdachten nauw en bewust met verdachte hebben samengewerkt en opzet hadden op de dood van het slachtoffer [slachtoffer 7] .
Ten aanzien van de doodslag hebben de raadslieden zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat volgens hen sprake was van voorwaardelijk opzet.
Ten aanzien van feit 2 hebben de raadslieden zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het bezit van de revolver. Uit niets blijkt dat hij de revolver voorhanden heeft gehad of dat hij hierover de beschikkingsmacht heeft gehad. Met betrekking tot het bezit van het omgebouwde gaspistool hebben de raadslieden zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.
Algemene bewijsoverweging.
Er zijn in de onderhavige onderzoeken veel verklaringen afgelegd door alle vier de verdachten. Met de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat behoedzaam moet worden omgegaan met deze verklaringen, nu alle vier de verdachten op één of meer momenten aantoonbaar hebben gelogen. Bij de beoordeling of een bepaalde verklaring van een verdachte als betrouwbaar kan worden aangemerkt, heeft de rechtbank steeds gekeken of er steunbewijs is voor deze verklaring. Als daarvan geen sprake is, zal de verklaring niet voor het bewijs worden gebruikt.
De rechtbank merkt verder op dat zij de verdachten in verband met de leesbaarheid van het vonnis hierna telkens bij hun achternamen zal noemen.
Parketnummer 01.377684.24, onderzoek Antwerpen.
Vaststelling van de feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. De rechtbank merkt hierbij op dat zij de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] over wat er die dag in Antwerpen is gebeurd als uitgangspunt neemt. De rechtbank acht haar verklaring authentiek en betrouwbaar en heeft geen aanleiding daaraan te twijfelen. Bovendien wordt haar verklaring ondersteund door de aangetroffen filmpjes in de telefoons van [medeverdachte 2] en [verdachte] en de verklaringen van de verdachten.
Op 17 mei 2024 omstreeks 20:47 uur heeft [medeverdachte 2] aangebeld bij de [adres 1] te Antwerpen. Het zoontje van aangeefster [slachtoffer 2] maakte de deur open. [medeverdachte 2] heeft aan het zoontje gevraagd waar “ [slachtoffer 1] ” is. De schoonbroer van aangeefster (die [slachtoffer 1] heet) is naar de voordeur gekomen en heeft de deur dichtgedaan. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] de deur ingetrapt, waarbij de deur in de gang is beland. [verdachte] is met een groene Iphone aan het filmen en heeft onder meer geroepen dat er binnen vierentwintig uur betaald moet worden. Er worden verschillende bedreigingen geuit waaronder:
”En als hij niet betaalt ik kom straks terug. Ik schiet jouw kanker moeder dood, wacht maar”.[medeverdachte 2] heeft een vuurwapen bij zich en heeft dat getoond aan aangeefster [slachtoffer 2] en haar zus [slachtoffer 3] . Toen aangeefster en haar zus de verdachten naar buiten probeerden te duwen, is [slachtoffer 3] door één van de verdachten geduwd en op de grond gevallen.
Kwalificatie.
De rechtbank is van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot afpersing in vereniging wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verdachten [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] hadden de opdracht gekregen om naar Antwerpen te gaan om de bewoner van het adres [adres 1] te Antwerpen genaamd [slachtoffer 1] , zodanig bang te maken, dat hij zou gaan betalen aan de opdrachtgever van verdachten. De verdachten hebben de opdracht vervolgens uitgevoerd. Zij hebben aldus geprobeerd om door middel van geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te bewegen tot afgifte van een geldbedrag aan een ander, te weten de opdrachtgever van de verdachten. Binnen vierentwintig uur moest er betaald worden. Nu het geld niet daadwerkelijk aan de opdrachtgever lijkt te zijn betaald, is het “slechts” bij een poging gebleven.
Het feit dat verdachten niet precies wisten hoe het zat met de vermeende geldschuld van [slachtoffer 1] en het feit dat het geld niet direct aan verdachten betaald moest worden, doen aan het voorgaande niet af. De rechtbank verwerpt de in dit verband gevoerde verweren.
Conclusie.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak.
De rechtbank zal de verdachten vrijspreken van het ten laste gelegde slaan van
[slachtoffer 3] , nu het dossier geen steunbewijs bevat voor dit onderdeel. Weliswaar spreekt aangeefster [slachtoffer 2] hierover in haar latere aanvullende verklaring, maar hier is vervolgens geen nader onderzoek naar gedaan en de verdachten ontkennen dat er is geslagen. Het ten laste gelegde duwen van [slachtoffer 3] door de verdachten vindt steun in het OVC-gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van 7 augustus 2024. Zij spreken hierin over het duwen. Daarom kan dit gedeelte van de tenlastelegging wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Parketnummer 01.377609.24, onderzoek Fay.
Vaststelling van de feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. De rechtbank neemt de verklaring van aangever [slachtoffer 5] over wat er die dag in Uden is gebeurd als uitgangspunt. De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar en heeft geen aanleiding daaraan te twijfelen. Bovendien wordt de verklaring van [slachtoffer 5] ondersteund door zijn letsel, de aangetroffen situatie in de woning, het aangetroffen DNA-materiaal van de verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , de getuigenverklaring van zijn minderjarige zoon [slachtoffer 6] en de verklaringen van de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Op 8 juni 2024 omstreeks 23:00 uur ging bij aangever [slachtoffer 5] de bel van zijn woning aan de [adres 2] in Uden. Aangever deed de deur open en toen stormden er drie mannen, te weten de verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] de trappen op. Aangever werd vastgepakt, aan zijn shirt getrokken, kreeg een knietje tegen zijn gezicht en er werd een vuurwapen tegen zijn hoofd gezet. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn de woning binnen gegaan op zoek naar geld. Aangever is met één van de verdachten in een worsteling terecht gekomen en samen zijn ze de trap afgerold. Uiteindelijk zijn [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] weggerend naar de vluchtauto die werd bestuurd door [verdachte] . Bij deze overval hebben de verdachten geen geld of goederen buitgemaakt.
Dat sprake is geweest van een echt vuurwapen volgt uit de verklaring van [medeverdachte 2] ter terechtzitting van 28 oktober 2025. Hij heeft verklaard dat zij voor elke klus vuurwapens kregen. Dat het vuurwapen tegen het hoofd van aangever [aangever] is gezet, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit zijn aangifte en de verklaring van [medeverdachte 1] .
De verklaring van [medeverdachte 3] dat hij niets met de woningoverval te maken zou hebben gehad wordt als ongeloofwaardig ter zijde geschoven. Uit de bewijsmiddelen, waaronder het aantreffen van zijn DNA op de in de woning achtergebleven pet en geluiddemper en de verklaringen van de drie medeverdachten, blijkt duidelijk van zijn betrokkenheid.
Medeplegen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid van een verdachte bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de mededaders. Verder moet sprake zijn van een wezenlijke bijdrage van de verdachte aan het plegen van het feit.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er voorafgaand aan de woningoverval een plan is gemaakt door de vier verdachten tezamen. Zij kregen de opdracht naar Uden te gaan want er zou veel geld liggen in de woning. Op 6 juni 2024 is sprake geweest van een voorverkenning door in ieder geval [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] . Daarna is de afspraak gemaakt dat zij op 8 juni 2024 de woning zouden overvallen. [medeverdachte 3] zou de man vastpakken onder bedreiging met het wapen, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zouden naar binnen gaan en [verdachte] zou in de auto blijven. De buit zou daarna verdeeld worden. Vervolgens hebben de verdachten dit plan ook ten uitvoer gebracht. Het is alleen niet gelukt om bij de overval daadwerkelijk geld buit te maken. De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen alle vier de verdachten, die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Daarbij heeft iedere verdachte een wezenlijke en significante bijdrage geleverd.
Conclusie.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 01.208345.24, onderzoek Nova.
Vaststelling van de feiten ten aanzien van feit 1.
Op zondag 23 juni 2024 hadden [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] het plan een horloge te gaan stelen van de eigenaar van een telefoonwinkel in de Kruisstraat in Eindhoven. De afspraak was dat [verdachte] en [medeverdachte 1] bij de telefoonwinkel zouden wachten totdat de winkel zou gaan sluiten en de man daar weg zou gaan. Zij zouden op dat moment [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bellen om te laten weten dat de man onderweg was naar huis. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zouden de man dan, allebei gewapend met een vuurwapen, opwachten bij zijn huis in Woensel. [medeverdachte 3] had voor dit doel een vuurwapen gekregen van [verdachte] . Iets voor 19:00 uur kwamen [verdachte] en [medeverdachte 1] bij de telefoonwinkel aan en zagen dat de winkel al was gesloten. Zij hebben daarna met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] contact gelegd en doorgegeven dat het plan om deze reden niet door kon gaan.
Vervolgens heeft er omstreeks 19:00 uur een verkeersruzie plaatsgevonden tussen enerzijds [verdachte] en [medeverdachte 1] (zij reden in een Ford Fiësta) en anderzijds [slachtoffer 8] en het latere slachtoffer [slachtoffer 7] (zij reden in een goudkleurige Rover). Na een incident bij een verkeerslicht, zijn de auto’s uiteindelijk gestopt, waarna [slachtoffer 7] met een glazen voorwerp tegen het gezicht van [verdachte] heeft geslagen. [verdachte] heeft om 19:04 uur met zijn telefoon een foto gemaakt waarop te zien is dat er bloed zit onder zijn rechter en linker mondhoek.
Na de ruzie is er contact geweest tussen [medeverdachte 1] enerzijds en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] anderzijds. Vrij snel daarna zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gelijktijdig dan wel kort na elkaar ook de auto ingestapt. Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 3] had op dat moment een vuurwapen op zak. [medeverdachte 1] was de bestuurder van de auto, [verdachte] de bijrijder, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zaten achterin de auto.
Nadat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de auto in zijn gestapt zagen zij dat [verdachte] bloed op zijn gezicht had. [medeverdachte 1] vertelde tegen [medeverdachte 3] dat hij en [verdachte] ruzie hadden gehad met twee mannen. [verdachte] zei kort na het instappen tegen [medeverdachte 3] dat hij zijn vuurwapen terug wilde. [medeverdachte 3] heeft het wapen aan [verdachte] overhandigd en vervolgens heeft [verdachte] het wapen doorgeladen.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] heeft gezien dat het wapen in de auto aan [verdachte] werd overhandigd. Verder kan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben gezien of gehoord dat het wapen toen door [verdachte] is doorgeladen. Evenmin kan door de rechtbank worden vastgesteld dat [verdachte] heeft gezegd dat hij het leven zou gaan neuken van het slachtoffer, zoals [medeverdachte 3] heeft verklaard. De verklaring van [medeverdachte 3] vindt geen steun in enig ander bewijsmiddel.
Vervolgens zijn de verdachten op zoek gegaan naar de persoon door wie [verdachte] was geslagen. Zij reden gezamenlijk in de Ford Fiësta eerst naar de Albert Heijn XL in Woensel. Daarna zijn zij naar het Henri Dunantpark gereden. De zoektocht heeft ongeveer een kwartier geduurd. Op het moment dat [medeverdachte 1] en [verdachte] het slachtoffer zagen heeft [medeverdachte 1] de auto gekeerd en is naar hem toegereden en heeft de Ford Fiësta op enkele meters afstand geparkeerd. Vervolgens zijn [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] uit de auto gestapt. Binnen enkele seconden schiet [verdachte] het slachtoffer [slachtoffer 7] op korte afstand door zijn hoofd. [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] rennen terug naar de door [medeverdachte 1] bestuurde auto, stappen in en vluchten weg. Een agent in burger die getuige is geweest van het schietincident zet de achtervolging in met zijn eigen auto. [medeverdachte 1] parkeert de Ford vervolgens op een parkeerplaats, waarna de verdachten te voet verder vluchten.
[medeverdachte 2] heeft tijdens zijn vlucht een revolver achtergelaten op een dak van een schuur. Deze revolver is later – op zijn aanwijzing – gevonden door de politie. Het vuurwapen waarmee [verdachte] heeft geschoten is niet terug gevonden. Het slachtoffer van de schietpartij is diezelfde dag in het ziekenhuis komen te overlijden door de schotverwonding in zijn hoofd.
De rechtbank stelt vast dat het voor alle vier de verdachten duidelijk was dat zij het slachtoffer aan het zoeken waren om met hem een gewelddadige confrontatie aan te gaan. Dit volgt uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Weliswaar ontkent [medeverdachte 2] dit alles gehoord te hebben, maar hij heeft wel erkend dat hij “het gevoel” had dat er iets aan de hand was. Op het moment dat [medeverdachte 1] en [verdachte] het latere slachtoffer herkenden zijn verdachten direct naar het slachtoffer toegegaan.
De betrokkenheid van [verdachte] .
Kwalificatie: moord of doodslag?
Opzet.
De gedragingen van [verdachte] , inhoudende dat hij eerst het vuurwapen heeft doorgeladen, vervolgens heeft gezocht naar het slachtoffer en – nadat hij het slachtoffer heeft gevonden – uit de auto is gestapt en van dichtbij gericht op het hoofd van het slachtoffer [slachtoffer 7] heeft geschoten, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het toebrengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan dan dat het opzet van verdachte daarop gericht was. De rechtbank acht daarom “vol” opzet bewezen. Dat het vuurwapen defect zou zijn en vanzelf zou zijn afgegaan, zoals door [verdachte] wordt gesuggereerd, blijkt niet uit het dossier en acht de rechtbank niet passen bij de hierboven beschreven feitelijke gedragingen van verdachte.
Voorbedachte raad.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of [verdachte] met voorbedachten rade heeft gehandeld. Met andere woorden: is er sprake van moord of van doodslag?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van “voorbedachte raad” moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn te nemen of genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De volgende feiten en omstandigheden die door de rechtbank als vaststaand zijn aangemerkt, zijn naar haar oordeel doorslaggevend voor het oordeel dat sprake is van voorbedachte raad en dus moord.
Omstreeks 19:40 uur kwam bij de politie de melding binnen dat er enkele minuten daarvoor een schietpartij gaande was op de Rode Kruislaan te Eindhoven. De verkeersruzie waarbij [verdachte] gewond is geraakt had in ieder geval vóór 19:04 uur plaatsgevonden, zo blijkt uit de foto van het letsel uit de telefoon van [verdachte] . Korte tijd hierna zijn [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] ingestapt waarna [verdachte] het wapen heeft teruggevraagd en doorgeladen. Vervolgens zijn zij op zoek gegaan naar het slachtoffer. Deze zoektocht heeft ongeveer een kwartier geduurd, zo heeft [medeverdachte 1] verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat [verdachte] enige tijd heeft gehad om zich te beraden en na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Tussen de verkeersruzie en het doodschieten van het slachtoffer zit ruim een half uur en de vier verdachten hebben minimaal vijftien minuten naar het slachtoffer gezocht. De rechtbank neemt het moment waarop [verdachte] het vuurwapen op zijn verzoek weer in handen krijgt en het doorlaadt als het moment waarop bij hem het voornemen is ontstaan om het slachtoffer dood te schieten. Het doorladen van een vuurwapen is alleen nodig om vervolgens een kogel af te kunnen vuren. Dat het ook op het moment van doorladen al de bedoeling van [verdachte] was om het slachtoffer dodelijk te treffen, maakt de rechtbank op uit de wijze waarop vervolgens door hem is gehandeld. Nadat de verdachten het slachtoffer hadden gevonden, is [verdachte] direct uitgestapt en heeft hij binnen enkele seconden – zonder dat er een gesprek heeft plaatsgevonden of enige dreiging van het slachtoffer uitging – van een zeer korte afstand het slachtoffer gericht in zijn hoofd geschoten.
Met de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat van contra-indicaties niet is gebleken. Er is geen sprake van de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvonden, er was niet slechts een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering, en evenmin ontstond de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit.
Het OVC gesprek in de PI Zeist van 1 september 2024 past bij de feitelijke vaststellingen van de rechtbank waaruit blijkt dat [verdachte] met voorbedachten rade heeft gehandeld. Uit dit gesprek blijkt namelijk dat [verdachte] zich vernederd voelde en wraak wilde nemen omdat het slachtoffer hem geslagen, bespuugd en uitgelachen had. Zo zegt hij:
“Hij had zo’n fles whisky in zijn hand. Hij (ntv). Hij slaat mij. Ik zal op de grond, hij slaat mij. Hij spuugt op mijn (ntv). Vijftien (15) minuten geleden.. na vijftien (15) minuten, na die ruzie, ik kom hem weer tegen. Hij lachte mij uit.”
“Hij heeft me geslagen. Hij heeft op me gespuugd. Alles. (ntv) Als hij me niet had geslagen, had ik het niet gedaan, snap je? Je snapt wat ik bedoel, hij spuugt op mij. Oude man, jij bent een sukkel als je mij gaat slaan, geef ik ook een (ntv) Hij had meteen (ntv) geslagen, ik zat onder het bloed. En hij spuugt op mij. Hij spuugt dan is (ntv) Dat (ntv) echt niet. Maar hij moet gewoon lachen. (ntv) Lachen lachen (ntv). Anders ehh.. is niks aan de hand..”
Geen medeplegen.
Met de officieren van justitie en de raadslieden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezenverklaard dat sprake is geweest van medeplegen. Om deze reden zal [verdachte] van dit bestanddeel worden vrijgesproken.
Conclusie.
Concluderend kan wettig en overtuigend worden bewezen verklaard dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de moord op [slachtoffer 7] . Feit 1 is daarom wettig en overtuigend bewezen.
Wapenbezit feit 2.
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat het omgebouwde gaspistool van het merk Retay, model P114, kaliber 9mm, vanaf 17 mei 2024 (het feit in Antwerpen) in de macht van de groep was. Dit blijkt onder meer uit de aangetroffen filmpjes op de telefoon van [medeverdachte 2] waarop [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] met het wapen te zien zijn. Op 23 juni 2024 was het wapen eveneens in de macht van de groep want het wapen zou gebruikt worden bij de diefstal van een horloge. Daarvoor had [medeverdachte 3] het wapen van [verdachte] gekregen. [verdachte] heeft het wapen uiteindelijk gebruikt voor de moord op [slachtoffer 7] . Het medeplegen van het bezit van het omgebouwde gaspistool kan gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De rechtbank zal de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] vrijspreken van het tenlastegelegde bezit van de revolver. Niet kan worden vastgesteld dat dit wapen in de macht van de groep is geweest. Dat [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij de revolver altijd bij zich had in zijn Gucci tas, is hiervoor onvoldoende. Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat anderen dan [medeverdachte 2] dit wapen zelf in handen hebben gehad of daarover konden beschikken.
Slotoverweging ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten.
Hetgeen de verdediging overigens ten aanzien van het bewijs heeft betoogd vindt weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen die de rechtbank voor de afzonderlijke feiten heeft gebezigd. De rechtbank heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting aanknopingspunten gevonden die maken dat aan de inhoud van die bewijsmiddelen behoort te worden getwijfeld.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 01.377684.24 primair:
op 17 mei 2024 te Antwerpen, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, dat aan die [slachtoffer 1] toebehoorde,
- bij de woning aan de [adres 1] te Antwerpen heeft aangebeld en vervolgens heeft gevraagd naar “ [slachtoffer 1] ” en
- toen de voordeur door [slachtoffer 4] dicht werd gedaan de voordeur heeft ingetrapt en
- heeft geroepen: “binnen 24 uur komen we terug”, en
- vervolgens een vuurwapen heeft getoond aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en
daarbij tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gezegd: “wij komen terug” en “jullie gaan neer” en “betalen” en “24 uur moet je betalen” en “als hij niet betaalt, kom ik straks terug. Ik schiet jouw kanker moeder dood, wacht maar. Trek die gun en schiet zijn kanker moeder” en “24 uur, whalla ik kom jouw moeder neuken. Wacht maar” en “als je politie belt,
wholla ik brand jouw kanker osso. Bel maar, zeg tegen hun allemaal”, en
- toen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] probeerden verdachte en zijn mededaders naar buiten te duwen die [slachtoffer 3] op de grond heeft geduwd en
– het incident heeft gefilmd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 01.377609.24 primair:
op 8 juni 2024 te Uden, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om een geldbedrag dat aan [slachtoffer 5] toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] , met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken,
- naar het appartementencomplex waar die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] wonen is toegereden en
- bij de benedendeur van bovengenoemde woning heeft aangebeld en
- met gezichtsbedekkende kleding, de woning van die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] binnen is gegaan en
- dreigend aan die [slachtoffer 5] een vuurwapen heeft getoond, en
- zichtbaar voor die [slachtoffer 6] een boksbeugel heeft gedragen, en
- die [slachtoffer 5] bij zijn t-shirt/kraag heeft vastgepakt waardoor die [slachtoffer 5] geen lucht kreeg en
- terwijl die [slachtoffer 5] werd vastgehouden een knietje tegen het gezicht van die [slachtoffer 5] heeft gegeven en
- terwijl die [slachtoffer 5] werd vastgehouden het vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer 5] heeft gehouden en
- toen er vervolgens een worsteling ontstond samen met die [slachtoffer 5] van de trap is gevallen en
- dreigend tegen die [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft gezegd: “waar is het geld” en “geld, geld”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 01.208345.24:
feit 1:
op 23 juni 2024 te Eindhoven, [slachtoffer 7] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door een kogel in het hoofd van die [slachtoffer 7] te schieten.
feit 2:
in de periode van 17 mei 2024 tot en met 23 juni 2024 in Nederland en België,
tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, van het merk Retay, model P114, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 26 jaren met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officieren van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadslieden van verdachte hebben primair gevraagd toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. Verdachte is nog helemaal niet volwassen voor zijn leeftijd en de ontwikkeling in zijn denken en handelen is nog niet voltooid. Een pedagogische aanpak is in het geval van verdachte nog mogelijk en zelfs zinvol. De raadslieden hebben daarom gevraagd aan verdachte de maximale straf op te leggen volgens het adolescentenstrafrecht, te weten een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden en daarnaast een gedragsbeïnvloedende maatregel. Met behulp van intensieve trainingen en behandelingen kan gedragsverandering worden bereikt en recidive worden voorkomen.
Subsidiair hebben de raadslieden gevraagd rekening te houden met de volgende persoonlijke omstandigheden. Verdachte was nog erg jong toen hij de feiten pleegde.
Dit dient, ook als geen toepassing wordt gegeven aan het adolescentenstrafrecht, tot matiging van de straf te leiden.
Verdachte heeft na zijn aanhouding bijna twee maanden in volledige beperkingen gezeten. Dit was voor hem erg zwaar. Verder is verdachte niet eerder veroordeeld voor zulke heftige geweldsdelicten noch voor enig ander misdrijf. Daarnaast hebben de raadslieden gevraagd in strafmatigende zin rekening te houden met de psychische toestand van verdachte. Het slachtoffer [slachtoffer 7] was fysiek agressief naar verdachte en heeft hem uit het niets verwond. Dit heeft bij verdachte acute gevoelens van angst en paniek opgeroepen. Hij verkeerde in een emotioneel beladen toestand en reageerde op de voor hem bedreigende confrontatie. Verder hebben de raadslieden verzocht rekening te houden met het gegeven dat verdachte volgens de rapporteurs van Teylingereind laag op de intelligentietesten scoorde. Op de verbale intelligentie testen kwam hij uit op licht verstandelijk beperkt niveau en zeer zwak begaafd niveau op de non-verbale test. Tot slot hebben de raadslieden naar voren gebracht dat bij een bewezenverklaring van feit 1 en 2 van parketnummer 01.208345.24 sprake is van eendaadse samenloop.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer 7] . Hij heeft die dag, na een eerdere ruzie met het slachtoffer, met een doorgeladen vuurwapen op zak naar het slachtoffer gezocht. Toen hij hem gevonden had, is verdachte uit de auto gestapt en heeft hij het slachtoffer direct op korte afstand door het hoofd geschoten. Vervolgens is verdachte ervandoor gegaan. Getuigen hebben het feit omschreven als een afrekening. Het delict vond plaats op de openbare weg in de nabijheid van een druk bezocht park. Verdachte heeft, in plaats van aangifte te doen bij de politie vanwege het door het slachtoffer tegen hem gepleegde geweld tijdens de verkeersruzie, het recht in eigen hand genomen. Hij voelde zich vernederd, was woedend en wilde wraak nemen. Met zijn daad heeft verdachte blijk gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het leven van een medemens. Hij heeft niet alleen [slachtoffer 7] het leven ontnomen, maar ook de nabestaanden een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht. De nabestaanden zullen hun leven lang het verdriet moeten dragen, zoals ook naar voren is gekomen uit de ter terechtzitting door de familie van [slachtoffer 7] afgelegde verklaringen, waaronder de indrukwekkende verklaringen van zijn partner en dochter. Zij zullen verder moeten zonder hun geliefde partner en vader en hem bij elke belangrijke gebeurtenis in hun leven moeten missen.
Daarnaast heeft het handelen van verdachte een grote impact op de samenleving. Schietincidenten, zeker als daarbij een dodelijk slachtoffer te betreuren is, zorgen voor veel maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid. Te meer nu de schietpartij heeft plaatsgevonden op de openbare weg nabij een op dat moment druk bezocht park.
Niet lang voor dit ernstige feit had verdachte zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot gewapende afpersing in Antwerpen en een poging tot gewapende woningoverval in Uden. Hierbij hebben zij steeds geweld gebruikt en zijn meerdere personen door verdachte en zijn mededaders bedreigd met een vuurwapen. Bij beide feiten waren kinderen betrokken. Verdachte en zijn mededaders hebben zich hierdoor niet laten weerhouden. Met hun handelen hebben zij laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen en privacy. De woning is bij uitstek de plek waar je je veilig moet kunnen voelen. Verdachte en zijn mededaders hebben de slachtoffers angst aangejaagd en hun gevoel van veiligheid en vertrouwen in ernstige mate aangetast. Uit de (toelichting op de) vorderingen benadeelde partij en uit de slachtofferverklaringen blijkt welk leed de slachtoffers is aangedaan en welke gevolgen zij daar nog altijd dagelijks van ondervinden. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken. Hij heeft zich enkel laten leiden door financiële motieven.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het gedurende een langere periode voorhanden hebben van een vuurwapen. Het was voor verdachte en zijn mededaders een standaard werkwijze om met vuurwapens op pad te gaan en deze te gebruiken bij het plegen van ernstige strafbare feiten. Het bezit van wapens brengt grote risico’s voor de veiligheid van personen met zich mee, hetgeen in de onderhavige zaak ook is gebleken.
Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld. Wel heeft hij eerder twee strafbeschikkingen gekregen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte rapport klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van observatieafdeling Teylingereind van
2 juni 2025, opgesteld door GZ-psycholoog drs. M.H. Bakkes, psychiater drs. M.E. Hendriks en milieuonderzoeker C.E.S. Smit en de door de deskundigen Bakkes en Hendriks ter terechtzitting van 29 oktober 2025 afgelegde verklaringen. Uit voornoemd onderzoek blijkt het volgende:
“ [verdachte] is een op dit moment negentienjarige jongeman van Afghaanse afkomst bij wiesprake is van persoonlijkheidsproblematiek. Op gedragsniveau zien onderzoekers antisociale en narcistische kenmerken. Vanwege het ontbreken van zicht op [verdachte] binnenwereld konden onderzoekers geen persoonlijkheidsstoornis vaststellen. Tevens is er sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis, tenminste licht van ernst.
Bij bewezen verklaring van de poging tot diefstal/afpersing met geweld in vereniging, de poging tot diefstal met geweld en het verboden wapenbezit, menen onderzoekers dat de persoonlijkheidsdynamiek zoals beschreven geen doorwerking heeft gehad en ook niet heeft geleid tot een verminderde keuzevrijheid. Ondanks het feit dat [verdachte] deze feiten ontkent en (op advies van zijn advocaat) heeft besloten over deze feiten zeer beperkt te verklaren, veronderstellen onderzoekers (op basis van de verklaringen in het proces verbaal) dat er in beide gevallen sprake is geweest van een planmatig aspect en daarmee meerdere overwegingsmomenten bij instrumenteel uitgevoerde feiten (indien bewezen). Er is bij [verdachte] geen sprake van forensisch relevante cognitieve beperkingen en ook bestaat de indruk dat hij voldoende in staat is om overzicht te houden over situaties. Wel is het voorstelbaar dat de antisociale cognities van [verdachte] geen rem hebben gevormd op het uitvoeren van de tenlastegelegde feiten, indien bewezen. [verdachte] is echter voldoende op de hoogte van wat er wel en niet mag. Indien de poging tot diefstal/ afpersing met geweld in vereniging, de poging tot diefstal met geweld en het verboden wapenbezit bewezen worden verklaard, wordt geadviseerd deze volledig aan [verdachte] toe te rekenen.
Ondanks het feit dat [verdachte] heeft verklaard inzake het hem tenlastegelegde(mede)plegen van moord c.q. doodslag, wijkt deze verklaring op cruciale punten af van deandere verklaringen in het proces verbaal. Het is dan ook niet duidelijk hoe de verklaringenvan [verdachte] gewogen moeten worden. Het lukt onderzoekers dan ook niet om tot eeneenduidig delict scenario te komen. Bijkomend is er, zoals reeds eerder gesteld, onvoldoende zicht verkregen op de belevingswereld van [verdachte] en de invloed die [verdachte] persoonlijkheidskenmerken ten tijde van het ten laste gelegde hebben gehad. Het is denkbaar dat [verdachte] verhoogde krenkbaarheid een rol gespeeld heeft en dat zijn regulerende vermogens in een situatie met krenking onder druk hebben gestaan. Het is echter ook mogelijk dat er sprake is geweest van een instrumentele en doordachte actie, al dan niet binnen de context van een crimineel milieu. Daardoor is zowel een scenario met enige doorwerking van psychopathologie als een scenario zonder doorwerking mogelijk. Indien het (mede)plegen van moord c.q. doodslag bewezen wordt verklaard, kunnen onderzoekers geen eenduidig antwoord formuleren ten aanzien van de doorwerking en de mate van toerekenen. Wel kan ook in dit geval gesteld worden dat de antisociale cognities van [verdachte] in elk geval geen rem hebben gevormd op de omstandigheden.
Gedurende het onderzoek werden geen indicaties gevonden om het minderjarigenstrafrecht toe te passen. [verdachte] is niet verstandelijk beperkt of verhoogd beïnvloedbaar, hij functioneert sociaal-emotioneel en qua adaptieve vaardigheden conform dekalenderleeftijd en houdt zich goed staande in de groep en neemt zelfs een leidersrol aan. Erzijn geen aanknopingspunten voor behandeling binnen de pedagogische setting. Ook de ASRwegingslijst biedt geen indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht.
Aangezien geadviseerd wordt om de poging tot diefstal/afpersing met geweld in vereniging,poging tot diefstal met geweld en het verboden wapenbezit volledig aan [verdachte] toe terekenen, zijn er ten aanzien van deze tenlastegelegde feiten geen aanknopingspunten voorbehandeling. Ten aanzien van het (mede)plegen van moord c.q. doodslag kunnen onderzoekers geen eenduidig antwoord formuleren ten aanzien van de doorwerking en de mate van toerekenen, temeer omdat er onvoldoende zicht is gekomen op de belevingswereld van [verdachte] en bijhorende drijfveren. Er kunnen derhalve ook geen uitspraken worden gedaan over het risico op recidive. Het is derhalve ook niet passend advies te geven over gedragskundige interventies om dit risico te verlagen.”
De deskundigen drs. M.H. Bakkes en drs. M.E. Hendriks hebben hun rapport ter terechtzitting van 29 oktober 2025 nader toegelicht en daarbij vragen van de raadslieden van verdachte beantwoord. Zij hebben bij dit rapport en de daarin opgenomen conclusies gepersisteerd.
Conclusies van de rechtbank.
Toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en is daarom van oordeel dat de poging afpersing in vereniging, de poging diefstal met geweld in vereniging en het vuurwapenbezit volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend. Ook de moord op [slachtoffer 7] zal de rechtbank, ondanks dat de deskundigen geen eenduidig antwoord konden formuleren omdat er onvoldoende zicht is gekomen op de belevingswereld van verdachte, volledig aan verdachte toerekenen. Er zijn immers geen duidelijke aanwijzingen die tot een verminderde toerekening en daarmee tot een afwijking van dit algemene uitgangspunt zouden moeten leiden.
Jeugdstrafrecht / jonge leeftijd verdachte.
De wet biedt de mogelijkheid om bij jongvolwassenen tot 23 jaar die, gezien hun persoonlijkheid en ontwikkelingsleeftijd, nog vatbaar zijn voor pedagogische beïnvloeding, het jeugdsanctierecht toe te passen. Voor die groep jongeren kan een uitzondering worden gemaakt op de hoofdregel dat een persoon die strafbare feiten pleegt na zijn achttiende verjaardag volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank ziet op basis van de uitgebrachte rapportage en de ter terechtzitting gegeven toelichting door de deskundigen geen aanleiding om in deze zaak het jeugdstrafrecht toe te passen. In hetgeen de raadslieden hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen, nu hetgeen zij hebben aangevoerd is meegewogen door de deskundigen bij hun advies.
Wel ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte. Hij heeft de feiten gepleegd in de periode rond zijn negentiende verjaardag. Gelet op deze jonge leeftijd en daarom onvoltooide ontwikkeling kan hij niet op geheel gelijke wijze als een oudere volwassene verantwoordelijk worden gehouden voor zijn handelen. Deze omstandigheid zal in strafmatigende zin worden meegewogen.
Omstandigheden rond de moord op [slachtoffer 7] .
Tot slot houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte kort voor de moord op gewelddadige wijze is belaagd door het latere slachtoffer. Dit was voor verdachte de directe aanleiding tot zijn handelen. In die zin onderscheidt deze moord zich van bijvoorbeeld liquidaties en andere, zorgvuldig voorbereide en geplande moorden. Ook dit aspect weegt de rechtbank mee bij het bepalen van de op te leggen straf.
De op te leggen straf.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
Parketnummer 01.377684.24, onderzoek Antwerpen.
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en haar kinderen [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] .
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 7.952,80, bestaande uit
€ 452,80 materiële schade en € 7.500,00 immateriële schade. Namens haar kinderen heeft zij € 5.000,00 immateriële schade per kind gevorderd. Dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toe te wijzen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadslieden van verdachte hebben zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de gevorderde materiële schade van [slachtoffer 2] en zij hebben gevraagd de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 1.250,00. De gevorderde immateriële schade van haar kinderen dient wegens een gebrek aan onderbouwing niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank acht de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] opgevoerde materiële schade voldoende onderbouwd en de rechtbank is van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit en daarom ook voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank is ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van oordeel dat de benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden en dat deze schade ook het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde. De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partijen op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt, nu sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. De rechtbank zal de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld en met de Rotterdamse schaal (onder punt 19.1) naar billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 5.000,00 voor de benadeelde [slachtoffer 2] en een bedrag van € 3.000,00 voor ieder van haar kinderen. Voor het meer gevorderde worden de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partijen kunnen dit onderdeel van de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 12.000,00 bestaande uit
immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben verzocht de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadslieden van verdachte hebben zich op het standpunt gesteld dat het letsel (wonden en littekens) onvoldoende is onderbouwd. De raadslieden hebben gevraagd de overige immateriële te schade te matigen tot een bedrag van € 1.250,00.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank is met de raadslieden van oordeel dat het lichamelijke letsel op dit moment onvoldoende is onderbouwd. Weliswaar bevat de vordering een nadere toelichting en foto’s, maar bijvoorbeeld een doktersverklaring ontbreekt. De vordering zal op dit punt
(€ 4.500,00) daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade ook het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde. De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld en met de Rotterdamse schaal (onder punt 19.1) naar billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 3.000,00. Voor het meer gevorderde wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 10.900,00 bestaande uit € 3.400,00 aan materiële schade en € 7.500,00 aan
immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben verzocht de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadslieden van verdachte hebben zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende kan worden vastgesteld dat de gederfde inkomsten het gevolg zijn van het gepleegde strafbare feit. De vordering dient op dit punt daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding hebben de raadslieden verzocht deze primair niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair fors te matigen tot een bedrag van maximaal
€ 1.250,00.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank acht de door de benadeelde partij [slachtoffer 4] opgevoerde materiële schade onvoldoende onderbouwd. Met de raadslieden is de rechtbank van oordeel dat op dit moment het causale verband tussen de geleden schade en het bewezenverklaarde feit onvoldoende kan worden vastgesteld. Een nader onderzoek daarnaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding meebrengen.
De rechtbank is ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van oordeel dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde. De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld en met de Rotterdamse schaal (onder punt 19.1) naar billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 1.500,00. Voor het meer gevorderde wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11] .
De benadeelde partij [slachtoffer 11] vordert een schadevergoeding van
€ 6.821,72, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben verzocht de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadslieden van verdachte hebben verzocht om de gevraagde vergoeding te matigen.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank acht de door de benadeelde partij [slachtoffer 11] opgevoerde materiële schade voor vervanging van de voordeur voldoende onderbouwd en de rechtbank is van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit en daarom ook voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op het gewelddadige en zeer bedreigende karakter van het gepleegde feit, acht de rechtbank het redelijk dat de benadeelde ervoor heeft gekozen de deur te vervangen door een veiligheidsdeur. De hiermee gemoeide kosten zijn daarmee een rechtstreeks gevolg van het door verdachte en zijn mededaders gepleegde feit en komen daarom ook voor hun rekening.
Conclusie vorderingen benadeelde partijen Antwerpen.
De rechtbank acht de vorderingen van alle familieleden zoals hiervoor vermeld toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2024, de datum waarop het geweldsincident heeft plaatsgevonden tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelden hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte (of zijn mededaders) heeft/hebben voldaan aan zijn/hun verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn/hun verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen komt te vervallen en andersom, indien verdachte (of zijn mededaders) heeft/hebben voldaan aan zijn/hun verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Parketnummer 01.377609.24, onderzoek Fay.
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] .
De benadeelde partijen vorderen ieder een schadevergoeding van € 6.000,00 bestaande uit immateriële schade en daarnaast vordert [slachtoffer 5] nog een schadevergoeding van € 169,98, bestaande uit materiële schade, dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toe te wijzen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadslieden van verdachte hebben zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair hebben zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de gevorderde materiële schade en hebben zij gevraagd de immateriële te schade te matigen tot een bedrag van € 5.000,00. Tot slot hebben de raadslieden gevraagd geen hoofdelijkheid aan te nemen gelet op de bepleite medeplichtigheid van verdachte in deze zaak.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank acht de door de benadeelde partij [slachtoffer 5] opgevoerde materiële schade voldoende onderbouwd en de rechtbank is van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit en daarom ook voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank is ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van oordeel dat de benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden en dat deze schade ook het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde. De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partijen op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt. De rechtbank zal de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengelden met de Rotterdamse schaal (onder punt 19.1) naar billijkheid integraal toewijzen.
De rechtbank acht de vorderingen daarom in hun geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2024 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Verdachte wordt door de rechtbank ook als medepleger aangemerkt. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelden hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte (of zijn mededaders) heeft/hebben voldaan aan zijn/hun verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn/hun verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen komt te vervallen en andersom, indien verdachte (of zijn mededaders) heeft/hebben voldaan aan zijn/hun verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De rechtbank merkt nog op dat voor zover door de benadeelde partijen is verzocht om een contactverbod en een gebieds-/locatieverbod, dit vanwege de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf niet aan de orde is.
Parketnummer 01.208345.24, onderzoek Nova.
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 12] , [slachtoffer 13] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 14] en [slachtoffer 15] .
De benadeelde partijen vorderen ieder een schadevergoeding van € 20.000,00 bestaande uit immateriële schade (affectieschade) en daarnaast vordert [slachtoffer 12] nog een schadevergoeding van € 1.813,90, bestaande uit materiële schade, dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadslieden van verdachte hebben zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank acht de door de benadeelde partij [slachtoffer 12] opgevoerde niet weersproken materiële schade voldoende onderbouwd en de rechtbank is van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit 1 en daarom ook voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank is ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van oordeel dat de benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden en dat deze schade ook het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde. De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partijen op grond van artikel 6:108, derde en vierde lid van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt. De rechtbank zal de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan affectieschade en naar billijkheid, integraal toewijzen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 16] .
De benadeelde partij [slachtoffer 16] vordert een schadevergoeding van € 6.092.93 bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben verzocht de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadslieden van verdachte hebben zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank acht de door de benadeelde partij [slachtoffer 16] opgevoerde niet weersproken materiële schade voldoende onderbouwd en de rechtbank is van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit 1 en daarom ook voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank acht de vorderingen van alle familieleden zoals hiervoor vermeld toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2024, de datum waarop het feit heeft plaatsgevonden tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 17] .
De benadeelde partij [slachtoffer 17] vordert een schadevergoeding van
€ 7.500,00 bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben verzocht de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadslieden van verdachte hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet kan worden toegewezen omdat de benadeelde niet kan worden aangemerkt als een persoon wiens belangen worden beschermd door de overtreden strafbepaling. Er is daarom geen sprake van rechtstreeks door het strafbare feit veroorzaakte schade. Gelet daarop hebben de raadslieden gevraagd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, aangezien niet kan worden vastgesteld dat sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit 1 toegebrachte immateriële schade. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten gemaakt door verdachte. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Hoofdelijkheid?
Verdachte wordt veroordeeld voor moord. Zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] worden veroordeeld voor medeplichtigheid aan moord. Namens de benadeelde partijen is gevorderd de verdachten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de door hen geleden schade. De rechtbank is echter van oordeel dat de bijdrage van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] aan het plegen van de moord door verdachte zo gering is geweest, dat zij niet mede verantwoordelijk dienen te worden gehouden voor de schade van de benadeelde partijen. Hierbij is van belang dat het opzet van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] niet gericht was op het doden van het slachtoffer. De schade als gevolg van het handelen van verdachte kan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden toegerekend. Om deze reden wordt enkel verdachte verantwoordelijk gehouden voor de schade van de benadeelde partijen en is daarom ook geen sprake van hoofdelijkheid.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Gijzeling.
Ingevolge artikel 36f, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, in samenhang met artikel 60a van het Wetboek van Strafrecht, dient de rechter bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel te bepalen voor welke duur gijzeling kan worden toegepast. De maximale duur van de gijzeling is gelijk aan die van de vervangende hechtenis die kan worden opgelegd, te weten één jaar. Gelet op deze maximering zal de rechtbank het aantal dagen gijzeling als volgt vaststellen:
Parketnummer 01.377684.24, onderzoek Antwerpen.
Aantal dagen gijzeling:
[slachtoffer 2] 20 dagen in plaats van 62 dagen (- 42 dagen);
[slachtoffer 9] 20 dagen in plaats van 40 dagen (- 20 dagen);
[slachtoffer 10] 20 dagen in plaats van 40 dagen (- 20 dagen);
[slachtoffer 3] 20 dagen in plaats van 40 dagen (- 20 dagen);
[slachtoffer 4] 20 dagen in plaats van 25 dagen ( - 5 dagen);
[slachtoffer 11] 20 dagen in plaats van 69 dagen (- 49 dagen).
Parketnummer 01.377609.24, onderzoek Fay.
Aantal dagen gijzeling:
[slachtoffer 5] 30 dagen in plaats van 65 dagen (- 35 dagen);
[slachtoffer 6] 30 dagen in plaats van 65 dagen (- 35 dagen).
Parketnummer 01.208345.24, onderzoek Nova.
Aantal dagen gijzeling:
[slachtoffer 12] 35 dagen in plaats van 144 dagen (- 109 dagen);
[slachtoffer 13] 30 dagen in plaats van 135 dagen (- 105 dagen);
[slachtoffer 7] 30 dagen in plaats van 135 dagen (- 105 dagen);
[slachtoffer 14] 30 dagen in plaats van 135 dagen (- 105 dagen);
[slachtoffer 15] 30 dagen in plaats van 135 dagen (- 105 dagen);
[slachtoffer 16] 30 dagen in plaats van 65 dagen ( - 35 dagen).
Beslag.De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen telefoon vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat – zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met behulp waarvan het feit onder parketnummer 01.377684.24 is begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van het feit aan verdachte toebehoorde.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 60a, 289, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
DE UITSPRAAK
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van parketnummer 01.377684.24 primair:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van parketnummer 01.377609.24 primair:
poging tot diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van parketnummer 01.208345.24 feit 1:
moord
Ten aanzien van parketnummer 01.208345.24 feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen en maatregelen:
Ten aanzien van parketnummer 01.377684.24 primair, parketnummer 01.377609.24 primair en parketnummer 01.208345.24 feit 1 en feit 2:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
Ten aanzien van parketnummer 01.377684.24
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 5.452,80, bestaande uit € 452,80 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelde is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
Maatregel van schadevergoeding:
legt aan veroordeelde hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 5.452,80. Indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 452,80 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelde is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
bepaalt dat indien en voor zover veroordeelde of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft (hebben) voldaan, de andere vervalt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] :
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe en veroordeelt veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] , van een bedrag van ieder € 3.000,00, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt steeds vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen in de vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk zijn en de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Veroordeelde is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
Maatregel van schadevergoeding:
legt aan veroordeelde hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] , van een bedrag van ieder € 3.000,00. Indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen voor elke verplichting. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichtingen niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt steeds vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelde is niet gehouden tot betaling voor zover de bedragen door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
bepaalt dat indien en voor zover veroordeelde of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft (hebben) voldaan, de andere vervalt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 3.000,00 bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelde is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
Maatregel van schadevergoeding:
legt aan veroordeelde hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 3.000,00. Indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelde is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
bepaalt dat indien en voor zover veroordeelde of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft (hebben) voldaan, de andere vervalt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 4] , van een bedrag van € 1.500,00 bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelde is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
Maatregel van schadevergoeding:
legt aan veroordeelde hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 4] , van een bedrag van € 1.500,00. Indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelde is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
bepaalt dat indien en voor zover veroordeelde of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft (hebben) voldaan, de andere vervalt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 11] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 11] , van een bedrag van
€ 6.821,72, bestaande uit materiële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Veroordeelde is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
Maatregel van schadevergoeding:
legt aan veroordeelde hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 11] , van een bedrag van € 6.821,72. Indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelde is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
bepaalt dat indien en voor zover veroordeelde of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft (hebben) voldaan, de andere vervalt.
Ten aanzien van parketnummer 01.377609.24
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 5] , van een bedrag van
€ 6.169,89, bestaande uit € 169,89 materiële schade en € 6.000,00 immateriële schade.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Veroordeelde is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
Maatregel van schadevergoeding:
legt aan veroordeelde hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 5] , van een bedrag van € 6.169,89. Indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 169,89 materiële schade en € 6.000,00 immateriële schade.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelde is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
bepaalt dat indien en voor zover veroordeelde of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft (hebben) voldaan, de andere vervalt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 6] , van een bedrag van
€ 6.000,00, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Veroordeelde is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
Maatregel van schadevergoeding:
legt aan veroordeelde hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer 6] , van een bedrag van € 6.000,00. Indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, kan gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelde is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
bepaalt dat indien en voor zover veroordeelde of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft (hebben) voldaan, de andere vervalt.
Ten aanzien van parketnummer 01.208345.24
Ten aanzien van feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 12] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 12] , van een bedrag van
€ 21.813,90 bestaande uit € 1.813,90, materiële schade en € 20.000,00 immateriële schade.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Maatregel van schadevergoeding:
legt aan veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 12] , van een bedrag van € 21.813,90. Indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, kan gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 35 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 1.813,90 materiële schade en € 20.000,00 immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
bepaalt dat indien en voor zover veroordeelde aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 13] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 14] en [slachtoffer 15] :
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt veroordeelde tot betaling aan elk van de benadeelde partijen, [slachtoffer 13] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 14] , en [slachtoffer 15] , van een bedrag van € 20.000,00, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt steeds vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moeten maken.
Maatregel van schadevergoeding:
legt aan veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer 13] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 14] en [slachtoffer 15] , van een bedrag van telkens
€ 20.000,00. Indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, kan telkens gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichtingen niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt steeds vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
bepaalt dat indien en voor zover veroordeelde aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 16] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 16] , van een bedrag
van € 6.092.93, bestaande uit materiële schade.
De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Maatregel van schadevergoeding:
legt aan veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 16] , van een bedrag van € 6.092.93 Indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade. De vergoeding van materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
bepaalt dat indien en voor zover veroordeelde aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 17] .
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen goed:
verklaart verbeurd 1 STK GSM (Omschrijving: PL2100-OB2R024096_833738, Groen, merk: Iphone 13).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. A. van der Hilst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 12 december 2025.