Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummers: 01.210564.24 en 01.377571.24 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 12 december 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [2001] ,
thans gedetineerd te: Justitieel Complex Zaanstad.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 oktober 2024, 13 december 2024, 7 maart 2025, 23 mei 2025, 19 augustus 2025,
28 oktober 2025, 29 oktober 2025, 30 oktober 2025 en 28 november 2025 (sluiting).
Op de zitting van 7 maart 2025 heeft de rechtbank de tegen verdachte onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 13 september 2024 en 29 november 2024.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01.377571.24 (Fay) tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juni 2024 te Uden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een geldbedrag en/of goed/goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met hetoogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- naar het appartementencomplex waar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] wo(o)n(en) is/zijn toegereden en/of- bij de (beneden)deur van bovengenoemde woning heeft/hebben aangebeld en/of- met gezichtsbedekkende kleding, de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] binnenis/zijn gegaan en/of- (dreigend) aan die [slachtoffer 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond en/of- (dreigend) aan die [slachtoffer 2] een boksbeugel heeft/hebben getoond, in elk geval zichtbaar een boksbeugel heeft/hebben gedragen, en/of- die [slachtoffer 1] bij zijn t-shirt/kraag heeft/hebben vastgepakt waardoor die [slachtoffer 1] geen lucht kreeg en/of- (terwijl die [slachtoffer 1] werd vastgehouden) een knietje in/op/tegen/ het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gegeven en/of- (terwijl die [slachtoffer 1] werd vastgehouden) het vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gehouden en/of- toen er vervolgens een worsteling ontstond samen met die [slachtoffer 1] van de trapis/zijn gevallen en/of- dreigend tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: “waar is het geld” en/of “geld, geld”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01.210564.24 (Nova) na wijziging van de tenlastelegging d.d. 13 december 2024 tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 23 juni 2024 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door een of meer kogels in het hoofd/lichaam van die [slachtoffer 3] te schieten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 23 juni 2024 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 3] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door een of meer kogels in het hoofd/lichaam van die [slachtoffer 3] te schieten;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 23 juni 2024 te Eindhoven, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- met [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] af te spreken dat hij, verdachte, mee zou gaan naar een gewelddadige confrontatie met die [slachtoffer 3] en/of- met [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] daartoe een ophaallocatie af te spreken en/of- bij die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] in de auto te stappen en/of- een of meer vuurwapen(s) mee te nemen en/of- aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] te verklaren zelf geweld te, gaan gebruiken tegen [slachtoffer 3] en/of- met die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op zoek te gaan naar [slachtoffer 3] en/of- een van die vuurwapen(s) aan die [medeverdachte 1] te geven en/of- samen met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] uit de auto te stappen en/of dreigend/intimiderend naar die [slachtoffer 3] te lopen/rennen met het oogmerk een gewelddadige confrontatie aan te gaan met [slachtoffer 3] en aldus mee te bewegen in de aanvalsgolf richting [slachtoffer 3] en/of- met voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] een getalsmatige meerderheid (en/of daardoor een getalsmatig overwicht) te vormen en/of zich niet te distantiëren van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] );
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juni 2024 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, te weten de Rode Kruislaan, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit- samen met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] uit de auto te stappen en/of (dreigend en/of intimiderend) naar die [slachtoffer 3] te lopen/rennen met het oogmerk een gewelddadige confrontatie aan te gaan met [slachtoffer 3] en aldus mee te bewegen in de aanvalsgolf richting [slachtoffer 3] en/of- met voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] ,een getalsmatige meerderheid (en/of daardoor een getalsmatig overwicht) te vormen en/of zich niet te distantiëren van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of- het voorhanden hebben van een of meer vuurwapen(s), althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en/of- het schieten van een of meer kogels in het hoofd/lichaam van die [slachtoffer 3] ;
2.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 mei 2024 tot en met 23 juni 2024 te Eindhoven en/of Uden en/of Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten- een (omgebouwd) (gas)pistool, van het merk Retay, model PI 14, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of- een revolver, van het merk Bruna Bruni Milano, model Olympic 38, origineel kaliber .22 knal, omgebouwd naar .22 long rifle scherp, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool; voorhanden heeft gehad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officieren van justitie kunnen in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Inleiding.
Parketnummer 01.377571.24, onderzoek Fay .
Op zaterdag 8 juni 2024, omstreeks 23:16 uur, kregen diverse politie-eenheden de melding te gaan naar de [adres] te Uden in verband met een woningoverval. Op dit adres zou de bewoner zojuist in zijn woning door drie personen zijn overvallen.
Parketnummer 01.210564.24, onderzoek Nova .
Op zondag 23 juni 2024, omstreeks 19:37 uur, vond er op de Rode Kruislaan te Eindhoven een dodelijke schietpartij plaats, waarvan [slachtoffer 3] het slachtoffer was.
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben gevorderd het ten laste gelegde onder parketnummer 01.377571.24 en de feiten 1 subsidiair (medeplichtigheid aan moord) en 2 onder parketnummer 01.210564.24, wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Voor feit 1 primair onder parketnummer 01.210564.24 hebben zij vrijspraak gevraagd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van parketnummer 01.377571.24 op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Er is geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte aanwezig is geweest op het moment dat het slachtoffer werd overvallen in zijn woning en daarnaast zijn de bewijsmiddelen niet toereikend om vast te kunnen stellen wat de precieze rol van verdachte zou zijn geweest als wordt vastgesteld dat hij wel in de woning is geweest.
Met betrekking tot parketnummer 01.210564.24 heeft de raadsman van verdachte zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan integraal moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1 primair heeft de raadsman naar voren gebracht dat er geen sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. Ook is er geen intellectuele of materiële bijdrage geleverd door verdachte. Het enkel in de auto aanwezig zijn en het proberen een ruzie die niet van hem was op te lossen, is daarvoor onvoldoende.
Ook voor het subsidiair ten laste gelegde dient verdachte te worden vrijgesproken. Er is bij verdachte geen enkel opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer. Op geen enkele wijze heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte 1] het slachtoffer van het leven zou beroven. Verdachte heeft geen wapen aan [medeverdachte 1] verstrekt, hij heeft in de auto geen wapen waargenomen en was er niet mee bekend dat er een wapen aanwezig was. Ook heeft verdachte niet naar het slachtoffer gezocht. Hij kende hem niet en zou hem ook niet herkennen. De conclusie is dan ook dat bij verdachte geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het gronddelict van [medeverdachte 1] . Ook in geval het (voorwaardelijk) opzet van verdachte zag op het uitdelen van klappen, is er onvoldoende verband tot het gronddelict om tot veroordeling voor medeplichtigheid aan moord te kunnen komen. Verdachte was de oudere en wijzere van de vier verdachten. Hij wilde eerst weten wat er aan de hand was. [medeverdachte 1] had evident een ander opzet dan verdachte.
Ook van het meer subsidiair ten laste gelegde dient verdachte te worden vrijgesproken. Verdachte heeft in de auto voorafgaand aan het schietincident al gezegd dat hij eruit wilde en heeft dat actief geprobeerd. Na het schietincident was hij in shock. Toen de auto daarna stopte, is hij meteen weggerend, als enige van de verdachten. Hij heeft zich dus direct gedistantieerd van het feit en de medeverdachten.
Tot slot heeft de raadsman zich ook ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Uit het dossier komt geen evident bewijs naar voren dat verdachte wapens of munitie in zijn bezit heeft gehad.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.
Algemene bewijsoverweging.
Er zijn in de onderhavige onderzoeken veel verklaringen afgelegd door alle vier de verdachten. Met de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat behoedzaam moet worden omgegaan met deze verklaringen, nu alle vier de verdachten op één of meer momenten aantoonbaar hebben gelogen. Bij de beoordeling of een bepaalde verklaring van een verdachte als betrouwbaar kan worden aangemerkt, heeft de rechtbank steeds gekeken of er steunbewijs is voor deze verklaring. Als daarvan geen sprake is, zal de verklaring niet voor het bewijs worden gebruikt.
De rechtbank merkt verder op dat zij de verdachten in verband met de leesbaarheid van het vonnis hierna telkens bij hun achternamen zal noemen.
Parketnummer 01.377571.24, onderzoek Fay .
Vaststelling van de feiten.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. De rechtbank neemt de verklaring van aangever [slachtoffer 1] over wat er die dag in Uden is gebeurd als uitgangspunt. De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar en heeft geen aanleiding daaraan te twijfelen. Bovendien wordt de verklaring van [slachtoffer 1] ondersteund door zijn letsel, de aangetroffen situatie in de woning, het aangetroffen DNA-materiaal van de verdachten [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] , de getuigenverklaring van zijn minderjarige zoon [slachtoffer 2] en de verklaringen van de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] .
Op 8 juni 2024 omstreeks 23:00 uur ging bij aangever [slachtoffer 1] de bel van zijn woning aan de [adres] in Uden. Aangever deed de deur open en toen stormden er drie mannen, te weten de verdachten [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 2] de trappen op. Aangever werd vastgepakt, aan zijn shirt getrokken, kreeg een knietje tegen zijn gezicht en er werd een vuurwapen tegen zijn hoofd gezet. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn de woning binnen gegaan op zoek naar geld. Aangever is met één van de verdachten in een worsteling terecht gekomen en samen zijn ze de trap afgerold. Uiteindelijk zijn [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] weggerend naar de vluchtauto die werd bestuurd door [medeverdachte 1] . Bij deze overval hebben de verdachten geen geld of goederen buitgemaakt.
Dat sprake is geweest van een echt vuurwapen volgt uit de verklaring van [medeverdachte 3] ter terechtzitting van 28 oktober 2025. Hij heeft verklaard dat zij voor elke klus vuurwapens kregen. Dat het vuurwapen tegen het hoofd van aangever [slachtoffer 1] is gezet, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit zijn aangifte en de verklaring van [medeverdachte 2] .
De verklaring van [verdachte] dat hij niets met de woningoverval te maken zou hebben gehad wordt als ongeloofwaardig ter zijde geschoven. Uit de bewijsmiddelen, waaronder het aantreffen van zijn DNA op de in de woning achtergebleven pet en geluiddemper en de verklaringen van de drie medeverdachten, blijkt duidelijk van zijn betrokkenheid.
Medeplegen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid van een verdachte bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de mededaders. Verder moet sprake zijn van een wezenlijke bijdrage van de verdachte aan het plegen van het feit.
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er voorafgaand aan de woningoverval een plan is gemaakt door de vier verdachten tezamen. Zij kregen de opdracht naar Uden te gaan want er zou veel geld liggen in de woning. Op 6 juni 2024 is sprake geweest van een voorverkenning door in ieder geval [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Daarna is de afspraak gemaakt dat zij op 8 juni 2024 de woning zouden overvallen. [verdachte] zou de man vastpakken onder bedreiging met het wapen, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zouden naar binnen gaan en [medeverdachte 1] zou in de auto blijven. De buit zou daarna verdeeld worden. Vervolgens hebben de verdachten dit plan ook ten uitvoer gebracht. Het is alleen niet gelukt om bij de overval daadwerkelijk geld buit te maken. De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen alle vier de verdachten, die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Daarbij heeft iedere verdachte een wezenlijke en significante bijdrage geleverd.
Conclusie.
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Parketnummer 01.210564.24, onderzoek Nova .
Vaststelling van de feiten ten aanzien van feit 1.
Op zondag 23 juni 2024 hadden [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] het plan een horloge te gaan stelen van de eigenaar van een telefoonwinkel in de Kruisstraat in Eindhoven. De afspraak was dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de telefoonwinkel zouden wachten totdat de winkel zou gaan sluiten en de man daar weg zou gaan. Zij zouden op dat moment [medeverdachte 3] en [verdachte] bellen om te laten weten dat de man onderweg was naar huis. [medeverdachte 3] en [verdachte] zouden de man dan allebei gewapend met een vuurwapen opwachten bij zijn huis in Woensel. [verdachte] had voor dit doel een vuurwapen gekregen van [medeverdachte 1] . Iets voor 19:00 uur kwamen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij de telefoonwinkel aan en zagen dat de winkel al was gesloten. Zij hebben daarna met [medeverdachte 3] en [verdachte] contact gelegd en doorgegeven dat het plan om deze reden niet door kon gaan.
Vervolgens heeft er omstreeks 19:00 uur een verkeersruzie plaatsgevonden tussen enerzijds [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (zij reden in een Ford Fiësta) en anderzijds [persoon] en het latere slachtoffer [slachtoffer 3] (zij reden in een goudkleurige Rover). Na een incident bij een verkeerslicht, zijn de auto’s uiteindelijk gestopt, waarna [slachtoffer 3] met een glazen voorwerp tegen het gezicht van [medeverdachte 1] heeft geslagen. [medeverdachte 1] heeft om 19:04 uur met zijn telefoon een foto gemaakt waarop te zien is dat er bloed zit onder zijn rechter en linker mondhoek.
Na de ruzie is er contact geweest tussen [medeverdachte 2] enerzijds en [medeverdachte 3] en [verdachte] anderzijds. Vrij snel daarna zijn [medeverdachte 3] en [verdachte] gelijktijdig dan wel kort na elkaar ook de auto ingestapt. Zowel [medeverdachte 3] als [verdachte] had op dat moment een vuurwapen op zak. [medeverdachte 2] was de bestuurder van de auto, [medeverdachte 1] de bijrijder, [medeverdachte 3] en [verdachte] zaten achterin de auto.
Nadat [medeverdachte 3] en [verdachte] de auto in zijn gestapt zagen zij dat [medeverdachte 1] bloed op zijn gezicht had. [medeverdachte 2] vertelde tegen [verdachte] dat hij en [medeverdachte 1] ruzie hadden gehad met twee mannen. [medeverdachte 1] zei kort na het instappen tegen [verdachte] dat hij zijn vuurwapen terug wilde. [verdachte] heeft het wapen aan [medeverdachte 1] overhandigd en vervolgens heeft [medeverdachte 1] het wapen doorgeladen.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] heeft gezien dat het wapen in de auto aan [medeverdachte 1] werd overhandigd. Verder kan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] en [verdachte] hebben gezien of gehoord dat het wapen toen door [medeverdachte 1] is doorgeladen. Evenmin kan door de rechtbank worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij het leven zou gaan neuken van het slachtoffer, zoals [verdachte] heeft verklaard. De verklaring van [verdachte] vindt geen steun in enig ander bewijsmiddel.
Vervolgens zijn de verdachten op zoek gegaan naar de persoon door wie [medeverdachte 1] was geslagen. Zij reden gezamenlijk in de Ford Fiësta eerst naar de [winkel] in Woensel. Daarna zijn zij naar het Henri Dunantpark gereden. De zoektocht heeft ongeveer een kwartier geduurd. Op het moment dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] het slachtoffer zagen heeft [medeverdachte 2] de auto gekeerd en is naar hem toegereden en heeft de Ford Fiësta op enkele meters afstand geparkeerd. Vervolgens zijn [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] uit de auto gestapt. Binnen enkele seconden schiet [medeverdachte 1] het slachtoffer [slachtoffer 3] op korte afstand door zijn hoofd. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [verdachte] rennen terug naar de door [medeverdachte 2] bestuurde auto, stappen in en vluchten weg. Een agent in burger die getuige is geweest van het schietincident zet de achtervolging in met zijn eigen auto. [medeverdachte 2] parkeert de Ford vervolgens op een parkeerplaats, waarna de verdachten te voet verder vluchten.
[medeverdachte 3] heeft tijdens zijn vlucht een revolver achtergelaten op een dak van een schuur. Deze revolver is later – op zijn aanwijzing – gevonden door de politie. Het vuurwapen waarmee [medeverdachte 1] heeft geschoten is niet terug gevonden. Het slachtoffer van de schietpartij is diezelfde dag in het ziekenhuis komen te overlijden door de schotverwonding in zijn hoofd.
De rechtbank stelt vast dat het voor alle vier de verdachten duidelijk was dat zij het slachtoffer aan het zoeken waren om met hem een gewelddadige confrontatie aan te gaan. Dit volgt uit de verklaringen van [medeverdachte 2] en [verdachte] . Weliswaar ontkent [medeverdachte 3] dit alles gehoord te hebben, maar hij heeft wel erkend dat hij “het gevoel” had dat er iets aan de hand was. Op het moment dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] het latere slachtoffer herkenden zijn verdachten direct naar het slachtoffer toegegaan.
De betrokkenheid van [medeverdachte 1] .
Kwalificatie: moord of doodslag?
Opzet.
De gedragingen van [medeverdachte 1] , inhoudende dat hij eerst het vuurwapen heeft doorgeladen, vervolgens heeft gezocht naar het slachtoffer en – nadat hij het slachtoffer heeft gevonden – uit de auto is gestapt en van dichtbij gericht op het hoofd van het slachtoffer [slachtoffer 3] heeft geschoten, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het toebrengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan dan dat het opzet van verdachte daarop gericht was. De rechtbank acht daarom “vol” opzet bewezen. Dat het vuurwapen defect zou zijn en vanzelf zou zijn afgegaan, zoals door [medeverdachte 1] wordt gesuggereerd, blijkt niet uit het dossier en acht de rechtbank niet passen bij de hierboven beschreven feitelijke gedragingen van verdachte.
Voorbedachte raad.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of [medeverdachte 1] met voorbedachten rade heeft gehandeld. Met andere woorden: is er sprake van moord of van doodslag?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van “voorbedachte raad” moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn te nemen of genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De volgende feiten en omstandigheden die door de rechtbank als vaststaand zijn aangemerkt, zijn naar haar oordeel doorslaggevend voor het oordeel dat sprake is van voorbedachte raad en dus moord.
Omstreeks 19:40 uur kwam bij de politie de melding binnen dat er enkele minuten daarvoor een schietpartij gaande was op de Rode Kruislaan te Eindhoven. De verkeersruzie waarbij [medeverdachte 1] gewond is geraakt had in ieder geval vóór 19:04 uur plaatsgevonden, zo blijkt uit de foto van het letsel uit de telefoon van [medeverdachte 1] . Korte tijd hierna zijn [verdachte] en [medeverdachte 3] ingestapt waarna [medeverdachte 1] het wapen heeft teruggevraagd en doorgeladen. Vervolgens zijn zij op zoek gegaan naar het slachtoffer. Deze zoektocht heeft ongeveer een kwartier geduurd, zo heeft [medeverdachte 2] verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat [medeverdachte 1] enige tijd heeft gehad om zich te beraden en na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Tussen de verkeersruzie en het doodschieten van het slachtoffer zit ruim een half uur en de vier verdachten hebben minimaal vijftien minuten naar het slachtoffer gezocht. De rechtbank neemt het moment waarop [medeverdachte 1] het vuurwapen op zijn verzoek weer in handen krijgt en het doorlaadt als het moment waarop bij hem het voornemen is ontstaan om het slachtoffer dood te schieten. Het doorladen van een vuurwapen is alleen nodig om vervolgens een kogel af te kunnen vuren. Dat het ook op het moment van doorladen al de bedoeling van [medeverdachte 1] was om het slachtoffer dodelijk te treffen, maakt de rechtbank op uit de wijze waarop vervolgens door hem is gehandeld. Nadat de verdachten het slachtoffer hadden gevonden, is [medeverdachte 1] direct uitgestapt en heeft hij binnen enkele seconden – zonder dat er een gesprek heeft plaatsgevonden of enige dreiging van het slachtoffer uitging – van een zeer korte afstand het slachtoffer gericht in zijn hoofd geschoten.
Met de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat van contra-indicaties niet is gebleken. Er is geen sprake van de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvonden, er was niet slechts een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering, en evenmin ontstond de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit.
Het OVC gesprek in de PI Zeist van 1 september 2024 past bij de feitelijke vaststellingen van de rechtbank waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] met voorbedachten rade heeft gehandeld. Uit dit gesprek blijkt namelijk dat [medeverdachte 1] zich vernederd voelde en wraak wilde nemen omdat het slachtoffer hem geslagen, bespuugd en uitgelachen had. Zo zegt hij:
“Hij had zo’n fles whisky in zijn hand. Hij (ntv). Hij slaat mij. Ik zal op de grond, hij slaat mij. Hij spuugt op mijn (ntv). Vijftien (15) minuten geleden.. na vijftien (15) minuten, na die ruzie, ik kom hem weer tegen. Hij lachte mij uit.”
“Hij heeft me geslagen. Hij heeft op me gespuugd. Alles. (ntv) Als hij me niet had geslagen, had ik het niet gedaan, snap je? Je snapt wat ik bedoel, hij spuugt op mij. Oude man, jij bent een sukkel als je mij gaat slaan, geef ik ook een (ntv) Hij had meteen (ntv) geslagen, ik zat onder het bloed. En hij spuugt op mij. Hij spuugt dan is (ntv) Dat (ntv) echt niet. Maar hij moet gewoon lachen. (ntv) Lachen lachen (ntv). Anders ehh.. is niks aan de hand..”
Concluderend kan wettig en overtuigend worden bewezen verklaard dat [medeverdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan de moord op [slachtoffer 3] .
De betrokkenheid van [verdachte] .
Medeplegen?
Met de officieren van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezenverklaard dat sprake is geweest van medeplegen van moord door [verdachte] . [verdachte] heeft geen significante bijdrage geleverd aan de uitvoering van het delict. Om deze reden zal hij worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Medeplichtigheid?
Voor medeplichtigheid als bedoeld in artikel 48 van het Wetboek van Strafrecht is dubbel opzet vereist. Verdachtes opzet moet gericht zijn op (in dit geval) het verschaffen van gelegenheid of middelen en daarnaast moet verdachte opzet hebben op het misdrijf dat hij ondersteunt. Voorwaardelijk opzet is voldoende.
Opzettelijke medeplichtigheidshandelingen.
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] opzettelijk middelen heeft verschaft tot het plegen van de moord, als bedoeld in artikel 48 aanhef en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Hij heeft het vuurwapen meegenomen en dit vuurwapen in de auto op verzoek van [medeverdachte 1] aan hem overgedragen. Met dit vuurwapen heeft [medeverdachte 1] vervolgens de moord gepleegd. De overige ten laste gelegde gedachtestreepjes zijn geen handelingen die hebben bijgedragen aan het plegen van het feit en hiervan zal [verdachte] daarom worden vrijgesproken.
Opzet op het gronddelict.
Met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet op het gronddelict (moord) is de rechtbank, anders dan de officieren van justitie, van oordeel dat hiervan geen sprake is geweest. Uit de verklaringen en de OVC-gesprekken van de verdachten [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] blijkt dat zij niet hadden voorzien dat [medeverdachte 1] het slachtoffer daadwerkelijk met het wapen door zijn hoofd zou gaan schieten. Ook ander bewijs waaruit het (voorwaardelijk) opzet van [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] rechtstreeks kan worden gedestilleerd ontbreekt. Zij hadden voorafgaand aan de confrontatie geen concrete aanwijzingen dat [medeverdachte 1] het slachtoffer gericht door zijn hoofd zou schieten. De omstandigheid dat [medeverdachte 1] het vuurwapen in de auto heeft doorgeladen, acht de rechtbank hiervoor onvoldoende. Dat [medeverdachte 1] gezegd zou hebben dat hij ‘het leven van het slachtoffer zou gaan neuken’ kan de rechtbank, zoals hiervoor is overwogen, niet vaststellen. Er is daarom geen bewijs dat [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] de aanmerkelijke kans op het toebrengen van dodelijk letsel aan het slachtoffer door [medeverdachte 1] bewust hebben aanvaard.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan een medeplichtige ook aansprakelijk worden gehouden voor een ander misdrijf dan waarop zijn opzet was gericht. Voorwaarde daarvoor is dat er tussen het door hem beoogde misdrijf en het door de dader gepleegde misdrijf voldoende verband bestaat. Door een vuurwapen mee te nemen de auto in en te overhandigen aan [medeverdachte 1] , die op dat moment boos was op het slachtoffer [slachtoffer 3] om hetgeen hij hem had aangedaan, heeft [verdachte] op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat een confrontatie zou leiden tot een bedreiging met een levensdelict door gebruik te maken van het door hem aan [medeverdachte 1] aangereikte vuurwapen. Door een dodelijk schot op het slachtoffer [slachtoffer 3] af te vuren, is het geweld tegen het slachtoffer veel verder gegaan dan waarop het voorwaardelijk opzet van [verdachte] was gericht.
Naar het oordeel van de rechtbank is er voldoende verband tussen de feiten waarop het opzet van [verdachte] was gericht en het door [medeverdachte 1] gepleegde feit (de moord op [slachtoffer 3] ) om [verdachte] hiervoor als medeplichtige strafrechtelijk aansprakelijk te houden.
De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de aard van de betrokken delicten en de omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden, waarbij het gebruik van en de bedreiging met geweld te voorzien was.
Dat brengt mee dat kan worden bewezen verklaard dat [verdachte] medeplichtig is geweest aan de moord op [slachtoffer 3] . Dat het opzet van [verdachte] niet was gericht op de moord, maar op een minder ernstig delict, zal ingevolge artikel 49, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, bij de strafoplegging worden betrokken.
Conclusie.
Feit 1 subsidiair (medeplichtigheid aan moord) is wettig en overtuigend bewezen.
Wapenbezit feit 2.
Het omgebouwde gaspistool van het merk Retay, model P114, kaliber 9mm is gebruikt bij de woningoverval in Uden op 8 juni 2024. Bij deze woningoverval was [verdachte] als medepleger betrokken. Op 23 juni 2024 heeft [verdachte] het wapen voorhanden gehad en aan [medeverdachte 1] overgedragen.
Het medeplegen van het bezit van het omgebouwde gaspistool kan gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Weliswaar was dit wapen ook vóór 8 juni 2024 in bezit van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , maar de rechtbank kan niet vaststellen dat [verdachte] toen ook al over dat wapen kon beschikken. Voor de periode tot 8 juni 2024 zal [verdachte] daarom worden vrijgesproken.
De rechtbank zal de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] vrijspreken van het tenlastegelegde bezit van de revolver. Niet kan worden vastgesteld dat dit wapen in de macht van de groep is geweest. Dat [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij de revolver altijd bij zich had in zijn Gucci tas, is hiervoor onvoldoende. Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat anderen dan [medeverdachte 3] dit wapen zelf in handen hebben gehad of daarover konden beschikken.
Slotoverweging ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten.
Hetgeen de verdediging overigens ten aanzien van het bewijs heeft betoogd vindt weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen die de rechtbank voor de afzonderlijke feiten heeft gebezigd. De rechtbank heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting aanknopingspunten gevonden die maken dat aan de inhoud van die bewijsmiddelen behoort te worden getwijfeld.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 01.377571.24:
op 8 juni 2024 te Uden, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om een geldbedrag dat aan [slachtoffer 1] toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken,
- naar het appartementencomplex waar die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wonen is toegereden en
- bij de benedendeur van bovengenoemde woning heeft aangebeld en
- met gezichtsbedekkende kleding, de woning van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] binnen is gegaan en
- dreigend aan die [slachtoffer 1] een vuurwapen heeft getoond, en
- zichtbaar voor die [slachtoffer 2] een boksbeugel heeft gedragen, en
- die [slachtoffer 1] bij zijn t-shirt/kraag heeft vastgepakt waardoor die [slachtoffer 1] geen lucht kreeg en
- terwijl die [slachtoffer 1] werd vastgehouden een knietje tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft gegeven en
- terwijl die [slachtoffer 1] werd vastgehouden het vuurwapen, tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gehouden en
- toen er vervolgens een worsteling ontstond samen met die [slachtoffer 1] van de trap is gevallen en
- dreigend tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gezegd: “waar is het geld” en/of “geld, geld”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van parketnummer 01.210564.24:
feit 1 subsidiair:
[medeverdachte 1] op 23 juni 2024 te Eindhoven, [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door een kogel in het hoofd van die [slachtoffer 3] te schieten
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 23 juni 2024 te Eindhoven, opzettelijk middelen heeft verschaft, door
- een vuurwapen mee te nemen en- dit vuurwapen aan die [medeverdachte 1] te geven.
feit 2:in de periode van 8 juni 2024 tot en met 23 juni 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gaspistool, van het merk Retay, model PI 14, kaliber 9mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officieren van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Om deze reden heeft de raadsman verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis zo spoedig mogelijk op te heffen.
Subsidiair heeft de raadsman gevraagd met de volgende persoonlijke omstandigheden rekening te houden. Verdachte heeft behoudens één aantekening op zijn justitiële documentatie niets op zijn kerfstok wat ook maar lijkt op de onderhavige feiten. Inmiddels zit hij al vanaf eind juni 2024 in voorarrest en heeft hij bijna geen contact meer met zijn ouders of zijn inmiddels ex-vriendin omdat hij hen niet heeft willen belasten met deze zaken en omdat het voor hen ver reizen is om hem te bezoeken in Zaanstad. Voordat verdachte in voorarrest terechtkwam had hij een redelijk georganiseerd leven. Hij werkte, had een relatie en een goede band met zijn familie. Alles is veranderd sinds hij in voorarrest zit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte is medeplichtig aan de moord op [slachtoffer 3] . Verdachte had weliswaar niet voor ogen dat het slachtoffer zou worden doodgeschoten, maar hij wist wel dat er een gewelddadige confrontatie zou plaatsvinden. Verdachte heeft voorgesteld om samen met [medeverdachte 3] het slachtoffer klappen te geven en is met dat idee samen met de anderen het slachtoffer gaan zoeken. Verdachte heeft daarnaast het vuurwapen die dag meegenomen de auto in en aan [medeverdachte 1] gegeven terwijl hij wist dat [medeverdachte 1] woedend was. [medeverdachte 1] heeft vervolgens op korte afstand het slachtoffer door het hoofd geschoten.
Het slachtoffer is aldus mede door het handelen van verdachte van zijn leven beroofd. De nabestaanden zullen hun leven lang het verdriet moeten dragen, zoals ook naar voren is gekomen uit de ter terechtzitting door de familie van [slachtoffer 3] afgelegde verklaringen waaronder de indrukwekkende verklaringen van zijn partner en dochter. Zij zullen verder moeten zonder hun geliefde partner en vader en hem moeten missen bij elke bijzondere gebeurtenis.
Daarnaast heeft het handelen van verdachte een grote impact op de samenleving. Schietincidenten, zeker als daarbij een slachtoffer te betreuren is, zorgen voor veel maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid. Te meer nu de schietpartij heeft plaatsgevonden nabij een op dat moment druk bezocht park.
Voorts heeft verdachte zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot een gewapende woningoverval in Uden. Hierbij is geweld gebruikt en is aangever [slachtoffer 1] bedreigd met een vuurwapen. Bij dit feit was ook een kind betrokken, te weten de zoon van aangever [slachtoffer 1] . Verdachte en zijn mededaders hebben zich hierdoor niet laten weerhouden. Met zijn handelen heeft verdachte laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen en privacy. De woning is bij uitstek de plek waar je je veilig moet kunnen voelen. Verdachte en zijn mededaders hebben de slachtoffers angst aangejaagd en hun gevoel van veiligheid en vertrouwen in ernstige mate aangetast. Uit de toelichting op de vorderingen benadeelde partij blijkt welk leed de slachtoffers is aangedaan en welke gevolgen zij daar nog altijd van ondervinden. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken. Hij heeft zich enkel laten leiden door financiële motieven.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het was voor verdachte en zijn mededaders een standaard werkwijze om met vuurwapens op pad te gaan. Het bezit van wapens brengt grote risico’s voor de veiligheid van personen met zich mee, hetgeen in de onderhavige zaak ook is gebleken.
Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Proceshouding.
Verdachte heeft in al zijn verklaringen zijn betrokkenheid hardnekkig ontkend en neemt daarmee op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor de door hem gepleegde ernstige delicten. Hij beroept zich er bij herhaling op dat hij ‘ouder en wijzer’ is dan de mededaders. Zijn rol bij de door hem, samen met de mededaders gepleegde misdrijven, vertelt echter een heel ander verhaal.
Persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. Kennelijk heeft deze veroordeling verdachte er niet van weerhouden de onderhavige delicten te plegen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 13 oktober 2025. Hieruit blijkt het volgende:
“
Uit ons onderzoek komt een beperkt beeld van betrokkene naar voren. Wij hebben geen referenten kunnen raadplegen en over het leven van betrokkene voor zijn aankomst in Nederland (2019) is weinig bekend. Duidelijk is geworden dat betrokkene een zeer belaste jeugd heeft gekend, als gevolg van de oorlog in Syrië en zijn vlucht naar Europa.
In Nederland heeft betrokkene, naar eigen zeggen, altijd gewerkt en had hij onderdak middels het huren van kamers en met behulp van een maatschappelijk organisatie. Gedurende enkele maanden zou hij dakloos zijn geweest en in zijn auto hebben geslapen. Er zijn schulden, die betrokkene momenteel niet af kan lossen. De familie van betrokkene is sinds enkele jaren in Nederland. Betrokkene ervaart weinig steun van hen. Er is contact (met zijn moeder, niet tot nauwelijks met zijn vader), maar dit verloopt soms moeizaam omdat betrokkene langere tijd (gedurende zijn jeugd) zelfstandig zijn leven moest leiden. Er is sprake van middelengebruik en mogelijk van psychische problematiek als gevolg van traumatische ervaringen in zijn jeugd. Ten slotte constateren wij een zorgelijk sociaal netwerk (beide delicten zijn geleegd in vereniging, met dezelfde medeverdachten). Op dit moment zien wij weinig steunende factoren.”
De op te leggen straf.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank enkel een langdurige gevangenisstraf passend.
De strafeis van de officieren van justitie is voor een aanzienlijk deel gebaseerd op het standpunt dat verdachte ook (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. De rechtbank acht dit echter niet bewezen. Het opzet van verdachte was gericht op een minder vergaande vorm van geweld. Gelet op het voorschrift van artikel 49, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, leidt dit tot een aanzienlijk lager strafmaximum en daarmee ook tot een aanzienlijk lagere straf dan de door de officieren van justitie geëiste straf.
De rechtbank is, alles afwegend, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Voorlopige hechtenis.
Gelet op de aan verdachte op te leggen straf wijst de rechtbank het verzoek van de verdediging tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis af.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
Parketnummer 01.377571.24, onderzoek Fay .
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De benadeelde partijen vorderen ieder een schadevergoeding van € 6.000,00 bestaande uit immateriële schade en daarnaast vordert [slachtoffer 1] nog een schadevergoeding van € 169,98, bestaande uit materiële schade, dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen integraal toe te wijzen, hoofdelijk, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank acht de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] opgevoerde materiële schade voldoende onderbouwd en de rechtbank is van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit en daarom ook voor vergoeding in aanmerking komt.
De rechtbank is ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van oordeel dat de benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden en dat deze schade ook het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde. De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partijen op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding wegens geleden immateriële schade toekomt. De rechtbank zal de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade, rekening houdend met in de rechtspraak in soortgelijke gevallen toegekende bedragen aan smartengeld en met de Rotterdamse schaal (onder punt 19.1) naar billijkheid, integraal toewijzen.
De rechtbank acht de vorderingen daarom in hun geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2024 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelden hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte (of zijn mededaders) heeft/hebben voldaan aan zijn/hun verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn/hun verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen komt te vervallen en andersom, indien verdachte (of zijn mededaders) heeft/hebben voldaan aan zijn/hun verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De rechtbank merkt nog op dat voor zover door de benadeelde partijen is verzocht om een contactverbod en een gebieds-/locatieverbod dat dit vanwege de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf niet aan de orde is.
Parketnummer 01.210564.24, onderzoek Nova.
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [slachtoffer 3] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] .
Verdachte wordt veroordeeld voor medeplichtigheid aan moord. In vonnissen eveneens van 12 december 2025 veroordeelt de rechtbank medeverdachte [medeverdachte 2] eveneens voor medeplichtigheid aan moord en de medeverdachte [medeverdachte 1] wordt veroordeeld voor moord. Namens de benadeelde partijen is gevorderd de verdachten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de door hen geleden schade. De rechtbank is echter van oordeel dat de bijdrage van verdachte en [medeverdachte 2] aan het plegen van de moord door [medeverdachte 1] zo gering is geweest, dat zij niet mede verantwoordelijk dienen te worden gehouden voor de schade van de benadeelde partijen. Hierbij is van belang dat het opzet van verdachte en [medeverdachte 2] niet gericht was op het doden van het slachtoffer. De schade als gevolg van het handelen van [medeverdachte 1] kan verdachte en [medeverdachte 2] naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden toegerekend. De rechtbank zal de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering met betrekking tot de verdachten [medeverdachte 2] en [verdachte] . De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partijen veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] .De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, aangezien geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit 1 toegebrachte immateriële schade. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 48, 49, 57, 63, 285, 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
DE UITSPRAAK
spreektverdachte
vrijvan hetgeen onder parketnummer
01.210564.24 primair is ten laste gelegd.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van parketnummer 01.377571.24:
poging tot diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van parketnummer 01.210564.24 feit 1 subsidiair:
medeplichtigheid aan moord
Ten aanzien van parketnummer 01.210564.24 feit 2:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregelen:
Ten aanzien van parketnummer 01.377571.24 en parketnummer 01.210564.24 feit 1 subsidiair en feit 2:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
Ten aanzien van parketnummer 01.377571.24
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van
€ 6.169,89, bestaande uit € 169,89 materiële schade en € 6.000,00 immateriële schade.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Veroordeelde is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
Maatregel van schadevergoeding:
legt aan veroordeelde hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 6.169,89. Indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 65 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit € 169,89 materiële schade en € 6.000,00 immateriële schade.
De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelde is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
bepaalt dat indien en voor zover veroordeelde of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft (hebben) voldaan, de andere vervalt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van
€ 6.000,00, bestaande uit immateriële schade.
De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Veroordeelde is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
Maatregel van schadevergoeding:
legt aan veroordeelde hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer 2] , van een bedrag van € 6.000,00. Indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 65 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade. De vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelde is niet gehouden tot betaling voor zover het bedrag door (één van) zijn mededader(s) is betaald.
bepaalt dat indien en voor zover veroordeelde of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft/hebben voldaan, de andere vervalt.
Ten aanzien van parketnummer 01.210564.24
Ten aanzien van feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [slachtoffer 3] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] .
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in de vordering tot schadevergoeding en veroordeelt de benadeelde partijen in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. A. van der Hilst, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 12 december 2025.