ECLI:NL:RBOBR:2025:8172

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
C/01/391852 / HA ZA 23-229
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Nederlandse autohandelaar jegens Belgische leasemaatschappij voor aankoop auto met Belgisch kenteken

In deze zaak vordert de Belgische leasemaatschappij M-B Belux schadevergoeding van de Nederlandse autohandelaar WWE. De kwestie draait om de aansprakelijkheid van WWE voor de aankoop van een auto met Belgisch kenteken, die niet toebehoorde aan de verkoper, maar aan M-B Belux. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing is en dat WWE heeft voldaan aan de onderzoeksplicht die op haar rustte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade zich in Nederland heeft voorgedaan, omdat de auto daar is gekocht en doorverkocht. M-B Belux heeft geen bewijs geleverd dat de prijs van de auto onredelijk laag was, en de rechtbank oordeelt dat WWE te goeder trouw heeft gehandeld. De vorderingen van M-B Belux worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/391852 / HA ZA 23-229
Vonnis van 17 december 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
MERCEDES-BENZ FINANCIAL SERVICES BELUX N.V./S.A.,
te Brussel (België),
eisende partij,
hierna te noemen: M-B Belux,
advocaat: mr. P.A. de Koningh,
tegen
WORLD WIDE EXPORTCAR B.V.,
te Boxtel,
gedaagde partij,
hierna te noemen: WWE,
advocaat: mr. A. Aïssal.
De zaak in het kort
Deze zaak draait om de vraag of een Nederlandse autohandelaar aansprakelijk is jegens een Belgische leasemaatschappij wegens de aankoop in Nederland van auto met Belgisch kenteken, waarvan achteraf is gebleken dat deze geen eigendom was van de Belgische verkoper maar van de Belgische leasemaatschappij, die in deze procedure schadevergoeding vordert van de autohandelaar. Beslispunten zijn het toepasselijk recht en de onderzoeksplicht van de autohandelaar. De rechtbank oordeelt dat Nederlands recht van toepassing is en dat de autohandelaar voldaan heeft aan de onderzoeksplicht die in de gegeven omstandigheden op haar rustte. De vorderingen van de Belgische leasemaatschappij worden daarom afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 9 producties;
- de conclusie van antwoord;
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald;
- de brief van mr. De Koningh van 24 juli 2025 waarbij producties 10 tot en met 13 zijn overgelegd;
- het e-mailbericht van de rechtbank van 4 augustus 2025 aan de advocaten van partijen, waarin een korte zittingsagenda voor de mondelinge behandeling is gedeeld en waarin WWE op de voet van artikel 22 Rv. is bevolen in het bevel vermelde documenten over te leggen;
- het e-mailbericht van 7 augustus 2025 van mr. Aïssal waarbij in reactie op het genoemde bevel ex artikel 22 Rv. 13 ongenummerde producties zijn overgelegd;
- de mondelinge behandeling van 8 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
M-B Belux is een Belgische financieringsmaatschappij die behoort tot de Daimlergroep en in België leaseovereenkomsten sluit met zakelijke leaseklanten.
WWE is een sinds 2003 bestaande autohandelaar in Boxtel, die zich met name richt op het importeren en exporteren van auto's, onderdelen en aanverwante artikelen en verkoop daarvan.
2.2.
Op 18 augustus 2018 heeft M-B Belux een leaseovereenkomst gesloten met MS Technics bvba (“Technics”) voor een Mercedes CLS350d 4Matic (de “Mercedes”), die daartoe door M-B Belux voor € 72.275 exclusief BTW is aangeschaft bij een Belgische Mercedesdealer. Op 27 augustus 2018 is de Mercedes aan Technics ter beschikking gesteld. Het uit twee delen bestaande Belgische kentekenbewijs dat bij de Mercedes hoorde, is daarbij aan Technics uitgereikt.
2.3.
De heer [A] (“ [A] ”), feitelijk beleidsbepaler van WWE, heeft de Mercedes eind september 2018 voor het eerst op de website Autoscout aangeboden gezien. Vervolgens is hij in onderhandeling getreden met de aanbieder van de Mercedes. Dit bleek de bestuurder van Technics, de heer [B] (“ [B] ”) te zijn. Nadat [A] en [B] overeenstemming hebben bereikt over de koopprijs, is [B] op of omstreeks 2 oktober 2018 met de Mercedes naar Boxtel gereden om deze aan WWE te leveren. [B] was in het bezit van het uit twee delen bestaande Belgische kentekenbewijs dat bij de Mercedes hoorde en heeft die twee delen aan [A] overhandigd. Het kentekenbewijs was op naam gesteld van Technics en was noodzakelijk om de Mercedes in Nederland te importeren. Dit kentekenbewijs is het enige officiële document dat bij de auto behoort. [A] heeft bij die gelegenheid kopieën/foto’s gemaakt van enkele andere formele documenten aangaande Technics, waaronder de statuten, een zakelijke bankpas van [B] en een identiteitsbewijs van [B] . Ook heeft [A] het Belgische BTW-nummer van Technics gecontroleerd.
2.4.
Voor de tussen [A] en [B] overeengekomen koopprijs van € 50.826,45 exclusief BTW/€ 61.500 inclusief BTW is aan WWE een verkoopfactuur van Technics uitgereikt. WWE heeft op 2 oktober 2018 € 50.000 per bank betaald door overmaking naar de bankrekening van Technics. Op initiatief van [A] is € 11.500 voldaan door contante betaling aan [B] .
2.5.
Gedurende het aankoopproces heeft WWE de Mercedes zelf al weer doorverkocht aan de eveneens in Boxtel gevestigde Mercedesdealer [C] voor € 53.719 exclusief BTW. Dit bedrag is, vermeerderd met BTW, op 3 oktober 2018 per bank door [C] aan WWE betaald. De factuur van WWE aan [C] vermeldt van de Mercedes type, de datum van eerste ingebruikname, chassisnummer, kilometerstand (4.612 km) maar geen kenteken. De Mercedes zou volgens afspraak tussen WWE en [C] door deze laatste in Nederland worden geïmporteerd.
2.6.
Omdat Technics de leasetermijnen vanaf eind 2018 niet meer heeft voldaan, heeft M-B Belux de leaseovereenkomst in mei 2019 opgezegd. De Mercedes is door Technics niet ingeleverd. M-B Belux heeft vervolgens opsporingsonderzoek laten doen naar de auto en is zo in oktober 2019 uitgekomen bij [C] , die de Mercedes in Nederland aan een eindgebruiker heeft verkocht. [C] heeft de van WWE ontvangen factuur aan M-B Belux beschikbaar gesteld.
2.7.
Technics is inmiddels gefailleerd en biedt geen verhaal voor het verlies van de Mercedes door M-B Belux. M-B Belux heeft WWE bij brief van 7 oktober 2019 verzocht de geleden schade te vergoeden. De schade wordt in die brief gesteld op € 53.719,01, de door WWE van [C] ontvangen koopprijs exclusief BTW. WWE heeft aan de brief geen gevolg gegeven.

3.Het geschil

3.1.
Mercedes-Benz vordert - samengevat - veroordeling van WWE tot betaling van € 53.719,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Mercedes-Benz legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Bij de aankoop van de Mercedes van Technics heeft WWE onrechtmatig gehandeld jegens M-B Belux door geen controle uit te voeren naar de beschikkingsbevoegdheid van Technics. In het bijzonder had WWE als professioneel autohandelaar, in ieder geval naar Belgisch recht, moeten vragen om overlegging van een aankoopfactuur en een betalingsbewijs. Als gevolg van de aankoop van de Mercedes door WWE, gevolgd door de doorverkoop aan [C] en de doorverkoop door [C] aan een eindgebruiker, kan M-B Belux de Mercedes niet meer revindiceren en is de Mercedes uit het vermogen van M-B Belux geraakt. Door deze onrechtmatige daad is WWE gehouden de door M-B Belux als gevolg daarvan geleden schade te vergoeden. De handelwijze van WWE dient volgens M-B Belux naar Belgisch recht te worden beoordeeld.
3.3.
WWE voert verweer. WWE concludeert tot niet-ontvankelijkheid van M-B Belux, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van M-B Belux, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van M-B Belux in de kosten van deze procedure.
3.4.
WWE betoogt dat haar handelwijze naar Nederlands recht moet worden beoordeeld. Voorts voert WWE aan dat zij de Mercedes te goeder trouw heeft gekocht, aangezien de zaakvoerder van Technics beschikte over alle vereiste Belgische kentekenbewijzen, en dat WWE Technics na controle van andere aanvullende documenten voor beschikkingsbevoegd mocht houden.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Centrale thema’s in deze zaak zijn:
A. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter en het nationaal recht aan de hand waarvan de gestelde onrechtmatige daad van WWE moet worden beoordeeld;
B. De vraag of WWE volgens het toepasselijk nationaal recht onrechtmatig heeft gehandeld jegens M-B Belux.
4.2.
De rechtsmacht van de Nederlandse rechter en het nationaal recht aan de hand waarvan de gestelde onrechtmatige daad van WWE moet worden beoordeeld
4.2.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, nu eiseres M-B Belux als benadeelde partij in België is gevestigd, gedaagde WWE in Nederland is gevestigd en de gestelde onrechtmatige daad bestaat uit het in Nederland kopen van een auto met Belgisch kenteken, die niet toebehoorde aan de Belgische verkoper maar aan M-B Belux. Dit internationale karakter leidt ertoe dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter ambtshalve moet worden onderzocht en dat het op de verweten gedraging toepasselijke recht moet worden vastgesteld.
De rechtsmacht van de Nederlandse rechter
4.2.2.
De Nederlandse rechter is bevoegd omdat WWE in Boxtel woonplaats heeft. De Nederlandse rechter is daarnaast op grond van art. 26 van de in deze zaak toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012) bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen. M-B Belux heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter gesteld en WWE heeft de exceptie van onbevoegdheid niet opgeworpen, zodat van een stilzwijgende forumkeuze sprake is.
Het nationaal recht aan de hand waarvan de gestelde onrechtmatige daad van WWE moet worden beoordeeld
4.2.3.
Ten aanzien van het op de onderhavige vordering toepasselijke recht overweegt de rechtbank als volgt.
De bepaling van het toepasselijke recht dient plaats te vinden aan de hand van de Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (“Rome II”), nu de vordering betrekking heeft op een door deze verordening bestreken onderwerp en de gestelde schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden na inwerkingtreding van de verordening (11 januari 2009). Partijen zijn het eens over de toepasselijkheid van Rome II, maar zij verschillen van mening over de interpretatie en toepassing van het relevante artikel 4.
4.2.4.
De algemene regel in Rome II, neergelegd in artikel 4 lid 1, is de lex loci damni ofwel: het toepasselijke recht wordt in beginsel bepaald volgens de plaats waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welk(e) land(en) de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen. Het gaat om de plek waar de directe schade zich voordoet of heeft voorgedaan. Dit land is, in geval van letselschade of vermogensschade, het land waar het letsel of de materiële schade is opgelopen. Op deze hoofdregel volgen in artikel 4 twee uitzonderingen:
- Hebben dader en benadeelde hun gewone verblijfplaats in hetzelfde land dan geldt het recht van dat land (artikel 4 lid 2);
- Heeft, blijkens het geheel der omstandigheden, de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band met weer een ander land dan is het recht van dat land van toepassing (zgn. accessoire aanknoping). Die kennelijk nauwere band kan berusten op een reeds eerder bestaande, nauw met de onrechtmatige daad samenhangende betrekking tussen de betrokken partijen, zoals een overeenkomst (artikel 4 lid 3).
4.2.5.
M-B Belux betoogt primair dat toepassing van art. 4 lid 1 van Rome II leidt tot toepasselijkheid van Belgisch recht. De schade doet zich volgens M-B Belux in België voor. Zij voert daartoe aan:
1. M-B Belux’ eigendomsrechten worden in België verloren;
2. In België kan geen uitwinning meer plaatsvinden;
3. De door WWE gefaciliteerde wanprestatie door Technics jegens M-B Belux is in België 'voelbaar', aangezien de schadeplicht van WWE ontstaat door de contractbreuk in België; en
4. Volgens de bij de verkoop aan WWE opgestelde factuur van Technics is de Belgische rechter bevoegd kennis te nemen van geschillen en het is een factuur naar Belgisch recht.
Subsidiair betoogt M-B Belux dat artikel 4 lid 3 van Rome II moet worden toegepast en dat dat eveneens leidt tot toepasselijkheid van Belgisch recht, omdat er een kennelijk nauwere band is met België. M-B Belux voert daartoe aan:
1. De rechtszekerheid in het algemeen en de geschonden eigendomsrechten van M-B Belux op grond van de eerder gesloten leaseovereenkomst hangen nauw samen met de gepleegde onrechtmatige daad. Zonder schending van de leaseovereenkomst zou er geen onrechtmatige daad kunnen zijn geweest; en
2. WWE heeft een Belgische auto in Nederland doorverkocht aan [C] en niet geïmporteerd
Volgens WWE is Nederlands recht van toepassing aangezien de schade zich in Nederland heeft voorgedaan. De Mercedes is immers in Nederland door Technics aan WWE verkocht en door WWE vervolgens aan [C] verkocht. In Nederland doet zich dus het verlies van M-B Belux’ eigendomsrecht voor. Hierdoor kan M-B Belux de Mercedes niet meer revindiceren.
4.2.6.
De rechtbank is van oordeel dat de handelwijze van WWE naar Nederlands recht moet worden beoordeeld. Dat oordeel is gebaseerd op het navolgende.
Bij de formulering van art. 4 lid 1 Rome II is aansluiting gezocht bij de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (“HvJ EU”, voorheen “HvJ EG”) met betrekking tot art. 7 sub 2 van Verordening (EU) nr. 1215/2012 (“Brussel I-bis”), voorheen art. 5 sub 3 Verordening (EG) nr. 44/2001 (“Brussel I”).
Deze rechtspraak speelt een rol bij de identificatie van de plaats waar de schade zich voordoet. Veel zaken zien op in andere landen geleden vermogensschade. De kern van deze rechtspraak is dat als plaats waar de schade intreedt, heeft te gelden de plaats waar de onrechtmatige handeling schadelijk inwerkt op lijf en goed, en niet de plaats waar de gelaedeerde stelt vermogensschade te hebben geleden. Zie HvJ EG 19 september 1995, C-364/93; NJ 1997/52 (Marinari). Zo geldt niet als plaats waar de schade intreedt in de zin van art. 7 sub 2 Brussel I-bis de gewone verblijfplaats van de benadeelde die stelt financiële schade te lijden, als de schade voortvloeit uit een in een ander land ingetreden verlies van een in dat land belegd vermogen. Zie HvJ EG 10 juni 2004, C-168/02; NJ 2006/335 (Kronhofer/Maier).
In het richtinggevende arrest Universal Music (HvJ EU 16 juni 2016, C-12/15; NJ 2018/38) is bepaald dat als plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan niet kan worden aangemerkt de plaats waar zuivere vermogensschade optreedt ten gevolge van een onrechtmatige gedraging die zich heeft voorgedaan in een andere lidstaat. [1] .
Alvorens de plaats van de schade te kunnen bepalen, moet het schadebegrip nader worden afgebakend. In art. 4 lid 1 Rome II fungeert alleen de zogenaamde directe schade als aanknopingsfactor. In geval van materiële schade kan deze worden omschreven als al wat als eerste de gaafheid van iets tenietdoet (beschadiging, vernietiging). [2]
Materiële schade en letselschade doen zich voor op de plaats waar de zaak of de persoon zich bevindt op het moment dat de zaaksbeschadiging of het letsel zich voltrekt. [3]
Bij zuivere vermogensschade gaat het om de plaats waar het direct getroffen vermogensbestanddeel zich geacht wordt te bevinden ten tijde van de schadeveroorzakende gebeurtenis. Uit het Marinari-arrest inzake art. 7 sub 2 Brussel I-bis bleek dat in geval van financiële schade en reputatieschade die het gevolg is van een in een ander land ingetreden schade, bepalend is waar de initiële schade is ontstaan. De vermogensschade geldt in dit geval als een indirect gevolg in de zin van art. 4 lid 1 Rome II en is niet van belang voor het toepasselijke recht. [4]
4.2.7.
Indien het voorgaande wordt toegepast op de feiten in deze zaak, moet worden geconcludeerd dat de schade van M-B Belux in Nederland (Boxtel) is ontstaan, omdat de Mercedes daar door WWE is gekocht en ontvangen en daar door WWE is doorverkocht en geleverd. Door deze rechtsfeiten kan M-B Belux haar eigendomsrecht waar dan ook niet meer geldend maken. Of de aan WWE verweten gedraging tegelijkertijd contractbreuk door Technics of medewerking van WWE aan contractbreuk door Technics oplevert, zoals M-B Belux heeft betoogd, is hooguit een kwestie van kwalificatie van de verweten gedraging, maar die kwalificatie is niet van invloed op de schade van M-B Belux en schade is het relevante criterium.
4.2.8.
Hetgeen M-B Belux heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar subsidiaire standpunt dat artikel 4 lid 3 van Rome II moet worden toegepast, acht de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat de gestelde onrechtmatige daad van WWE een kennelijk nauwere band heeft met België. De rechtbank overweegt dat de feiten onder 4.2.7 juist duidelijk maken dat de zaak bij uitstek nauw samenhangt met Nederland (Boxtel). De rechtbank neemt verder als uitgangspunt dat deze uitzonderingsbepaling, juist ten behoeve van de rechtszekerheid, restrictief moet worden uitgelegd en enkel in uitzonderlijke gevallen mag worden toegepast. Uitsluitend in het geval dat ‘uit het geheel der omstandigheden’ blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een ander land, wordt het recht van dat andere land toegepast. Uit de formulering van lid 3 eerste volzin en uit overweging 18 van de considerans van Roem II, kan worden afgeleid dat deze bepaling restrictief moet worden opgevat. Zij wordt aangeduid als een ‘ontsnappingsclausule’. De strekking van deze beperking is om het uitzonderingskarakter van de exceptieclausule te beklemtonen, in die zin dat, wanneer met verschillende rechtsstelsels een meer of mindere nauwere band bestaat, de exceptieclausule niet reeds mag worden toegepast in het geval slechts een licht aanknopingsoverwicht met het rechtsstelsel van dat andere land bestaat. [5] De door M-B Belux aangevoerde omstandigheden, tegen de achtergrond van de bij uitstek nauwe samenhang met Nederland (Boxtel), voldoen niet aan deze hoge drempel om afwijking van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 te rechtvaardigen.
4.3.
Heeft WWE naar Nederlands recht onrechtmatig gehandeld jegens M-B Belux?
4.3.1.
M-B Belux heeft zich voor de grondslag van haar vordering primair en hoofdzakelijk gebaseerd op toepassing van Belgisch recht en aangevoerd dat volgens staande Belgische rechtspraak een professionele autohandelaar naar Belgisch recht onrechtmatig handelt jegens de eigenaar van een auto, indien hij van een beschikkingsonbevoegde verkoper een auto koopt en geen originele aankoopfactuur opvraagt ter controle van de beschikkingsbevoegdheid. Die primaire grondslag is naar het oordeel van de rechtbank blijkens het voorgaande echter niet aan de orde, nu Nederlands recht toegepast dient te worden en het Nederlands recht een dergelijke rechtsregel niet kent.
Als subsidiaire grondslag heeft M-B Belux alleen betoogd dat WWE naar Nederlands recht gehandeld heeft in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, nu zij als professionele autohandelaar nagelaten heeft om de beschikkingsbevoegdheid van haar wederpartij te onderzoeken en daarmee het risico heeft genomen dat zij zou verkrijgen van een beschikkingsonbevoegde persoon. Die grondslag als zodanig is echter naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor aansprakelijkheid van WWE jegens M-B Belux. De rechtbank licht dit hieronder toe.
4.3.2.
De rechtbank acht wat betreft de subsidiaire grondslag de gestelde onrechtmatigheid en de voor schadeplichtigheid vereiste toerekening van de gedraging de voor deze zaak meest relevante punten. Bij de beoordeling daarvan hanteert de rechtbank als uitgangspunt het uit de wet en rechtspraak blijkende kader ten aanzien van de goede trouw en de onderzoeksplicht die in het algemeen op een koper van een tweedehands auto rust. Dit kader is weliswaar vooral gericht op de vraag of de koper derdenbescherming geniet tegen revindicatiepogingen van de (oorspronkelijke) eigenaar en niet op onrechtmatigheid en toerekening, maar voor het onderzoek naar de relevante gedragsnorm voldoet dit kader.
4.3.3.
Goede trouw is in art. 3:11 BW negatief omschreven, in die zin dat bepaald wordt wanneer goede trouw ontbreekt. Goede trouw ontbreekt indien (i) een persoon de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien (ii) hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen. Het artikel impliceert een zekere onderzoeksplicht van de persoon die zich op goede trouw beroept. De aard en omvang van de onderzoeksplicht hangen af van de omstandigheden van het geval (HR 20 september 2002, NJ 2004, 171, Van der Wal/Duinstra). In geval van koop kan hierbij onder andere worden gedacht aan de hoedanigheid van de vervreemder, de prijs waarvoor de zaak wordt aangeboden, de waarschijnlijkheid dat de vervreemder eigenaar van de aangeboden zaak is en de wijze waarop en de locatie waar de zaak wordt aangeboden. In het verlengde hiervan verwijst de rechtbank ook naar het bepaalde in art. 3:87 BW: een verkrijger die binnen drie jaren na zijn verkrijging gevraagd wordt wie het goed aan hem vervreemdde, dient onverwijld de gegevens te verschaffen, die nodig zijn om deze terug te vinden of die hij ten tijde van zijn verkrijging daartoe voldoende mocht achten. Indien hij niet aan deze verplichting voldoet, kan hij de bescherming die de artikelen 3:86, 86a en 86b BW aan een verkrijger te goeder trouw bieden, niet inroepen.
4.3.4.
Voor de onderzoeksplicht bij de koop van een tweedehands auto verwijst de rechtbank naar een conclusie van de A-G Rank-Berenschot van 15 mei 2020. [6] waarin zij een schets geeft van het juridisch kader van derdenbescherming bij de aankoop van tweedehands auto’s en de onderzoeksplicht die op de koper van een tweedehands auto rust. Hieronder volgt een korte weergave van die conclusie.
In het arrest Apon/Bisterbosch [7] heeft de HR een standaardregel geformuleerd met betrekking tot hetgeen vereist is voor een geslaagd beroep op goede trouw bij de koop van een tweedehands auto: vereist is dat de koper naar de bevoegdheid van zijn voorman het onderzoek moet instellen, dat in de gegeven omstandigheden van hem kan worden verlangd. Dit brengt mee dat de verkrijger van een tweedehands auto tenminste de autopapieren heeft onderzocht met het oog op deze bevoegdheid, wil hij ten tijde van zijn verkrijging te goeder trouw zijn.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat de verkrijger van een tweedehands auto, wil hij zich op goede trouw kunnen beroepen, in ieder geval de (complete) autopapieren moet hebben onderzocht, hetgeen inhoudt dat hij (a) moet hebben gecontroleerd of de kentekenpapieren aanwezig waren en (b) of die papieren onregelmatigheden vertoonden. Indien niet wordt gecontroleerd of de autopapieren in orde zijn, kan de verkrijger in beginsel niet te goeder trouw zijn. De A-G spreekt hier van een ‘
onderzoeksplicht 1e fase’. Onderzoek van de autopapieren is dus de minimumgrens.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan verder worden afgeleid dat indien de autopapieren ontbreken, onvolledig zijn of onregelmatigheden vertonen, de verkrijger niet zonder meer mag vertrouwen op de beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder. Indien de getoonde autopapieren ruimte laten voor twijfel, is de verkrijger gehouden nader onderzoek te doen naar de bevoegdheid van zijn voorman. De A-G spreekt hier van een ‘
onderzoeksplicht 2e fase’.
Het ontbreken van het overschrijvingsbewijs zal – behoudens uitzonderingen – een reden voor een dergelijk nader onderzoek opleveren. Omgekeerd lijkt het feit dat de verkrijger het overschrijvingsbewijs wél ontvangt, ertoe te kunnen bijdragen dat aan andere onregelmatigheden in de kentekengegevens (zoals een afwijkende tenaamstelling) geen doorslaggevende betekenis hoeft te worden toegekend, met name wanneer voor die onregelmatigheden een aannemelijke verklaring voorhanden is. In dat geval behoeft geen nader onderzoek te worden ingesteld.
De regel uit Apon/Bisterbosch is volgens de A-G onverkort van toepassing op uit het buitenland geïmporteerde (tweedehands) auto’s, in die zin dat de verkrijger, wil hij te goeder trouw zijn, tenminste de ‘autopapieren’ moet hebben onderzocht. Indien die ‘autopapieren’ slechts uit één onderdeel bestaan, of indien in het geheel geen kentekenbewijs is afgegeven, is het onderzoek noodzakelijkerwijs tot dat ene onderdeel respectievelijk die vaststelling beperkt. Met dat onderzoek respectievelijk die vaststelling heeft de verkrijger aan zijn onderzoeksplicht 1e fase voldaan. Tot zover de genoemde conclusie op het punt van de onderzoeksplicht.
De lagere rechtspraak laat een soortgelijk beeld zien. Een ‘onderzoek 2e fase’ wordt alleen vereist geacht bij o.a. afwijkingen tussen identiteitsgegevens en tenaamstelling op kentekenbewijzen, het ontbreken van kentekenplaten, een lage koopprijs die niet verklaard kan worden door de gestelde gebreken aan de auto, documenten die al op het eerste gezicht niet correct lijken te zijn, het niet kunnen geven van een adequate verklaring voor inconsistenties in documenten of het niet vragen naar een identiteitsbewijs ter controle van de naam op het kentekenbewijs. Levering van een auto op een parkeerterrein van een sportpark door een verder onbekende verkoper staat ook aan goede trouw in de weg.
4.3.5.
Het voorgaande kader toepassend op de feiten in deze zaak, komt de rechtbank tot het oordeel dat WWE bij de verkrijging van de Mercedes heeft voldaan aan de onderzoeksplicht die in de gegeven omstandigheden op haar rustte en daarmee te goeder trouw was. In het navolgende werkt de rechtbank dat uit.
Vaststaat, als niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken:
1. De Mercedes is via een publieke website, Autoscout, aangeboden;
2. Technics beschikte over het volledige Belgische kentekenbewijs;
3. Het kentekenbewijs was op naam van Technics gesteld;
4. Het kentekenbewijs was origineel en onaangetast;
5. Het aanwezige kentekenbewijs was het enige document dat naar Belgisch recht bij de Mercedes aanwezig moest zijn;
6. WWE kan haar verkoper aanwijzen en heeft ter verificatie van de opgegeven gegevens de statuten van Technics verkregen en de identiteit van de vertegenwoordiger gecontroleerd.
7. De Mercedes is in Boxtel aan WWE geleverd;
Onder deze omstandigheden heeft WWE aan haar
‘onderzoeksplicht 1e fase’voldaan. Daarmee heeft zij in beginsel gedaan wat van haar gevergd kon worden, tenzij andere indicatoren voor de ‘onderzoeksplicht 2e fase’ aanwezig zouden zijn.
4.3.6.
De enige omstandigheid die M-B Belux daarvoor heeft gesteld en die volgens haar aan goede trouw van WWE in de weg zou staan, is de bijna nieuwstaat van de Mercedes (circa zes weken oud en circa 4.500 km verreden) in combinatie met de volgens M-B Belux te lage prijs.
WWE heeft gemotiveerd betwist dat de prijs zodanig laag was dat zij argwaan zou moeten krijgen en heeft betoogd dat de prijs marktconform was. WWE heeft daarbij op de volgende omstandigheden gewezen:
1. Een auto daalt na de eerste verkoop direct al fors in waarde en een daling van circa 25%, enkel vanwege de ‘tweedehands status’, is niet ongebruikelijk;
2. Het betreft hier een dieselauto en dat die zakken als tweedehands auto snel in prijs;
3. Bij [C] , de Mercedesdealer aan wie WWE de Mercedes vervolgens heeft doorverkocht en die het importproces bij de RDW heeft verzorgd, zijn ook geen alarmbellen afgegaan;
4. Verkopers willen soms om de meest bijzondere en veelal volstrekt subjectieve redenen al snel weer van hun auto af en [A] maakt het vaker mee dat auto’s al enkele weken na de aankoop buiten de dealer om weer te koop worden aangeboden.
4.3.7.
Deze stellingen zijn tijdens de mondelinge behandeling namens M-B Belux niet of onvoldoende gemotiveerd betwist. De advocaat van M-B Belux heeft erkend dat een auto enkel vanwege de tweedehands status direct relatief fors in waarde daalt, maar heeft het percentage van 25% betwist. Een waardedaling van 25% zou volgens hem alleen voor demonstratievoertuigen van dealers gelden maar in dit geval zou een waardedaling van 10-15% realistischer zijn geweest. M-B Belux heeft echter geen vergelijkende cijfers van verkoopsites of andere (verkoop)gegevens aangeleverd die die stelling onderbouwen en die onderbouwen dat het prijsverschil van 29,7% waarvan hier sprake is tot extra vraagtekens zou moeten leiden, gezien de prijsontwikkeling van vergelijkbare auto’s. Van een grote leasemaatschappij als M-B Belux zou dat wel verwacht mogen worden. Dat geldt temeer nu de bewijslast ten aanzien van de stelling dat de prijs volgens M-B Belux alarmbellen had moeten laten afgaan bij haar ligt.
4.3.8.
Alle vermelde omstandigheden in onderlinge samenhang afwegend, oordeelt de rechtbank dat de bijna nieuwstaat van de Mercedes in combinatie met een prijsverschil van de Mercedes van 29,7% alléén, in dit geval onvoldoende is om te oordelen dat WWE niet heeft voldaan aan de onderzoeksplicht die in de gegeven omstandigheden op haar rustte en niet te goeder trouw was.
Het gaat hier immers om een vergelijking tussen de aankoopprijs die M-B Belux in België aan de Belgische Mercedesdealer heeft betaald en de koopprijs voor een in Nederland te importeren tweedehands auto. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij de import van auto’s uit het buitenland in Nederland BPM moet worden betaald over de waarde van de auto. De te betalen BPM zal door de Nederlandse professionele autohandelaar doorberekend moeten worden aan de Nederlandse consument en heeft daarmee een waardedrukkend effect.
4.3.9.
Tijdens de mondelinge behandeling is een door WWE aangeleverd rapport van XRAY BPM Import besproken. Dit betreft volgens het begeleidende e-mailbericht van mr. Aïssal van 7 augustus 2025 documentatie van de BPM-aangifte die [C] heeft gedaan bij het importeren van de Mercedes. Uit dit rapport blijkt een rest-BPM van € 11.129, die [C] aan de Belastingdienst heeft moeten betalen. Daardoor wordt het verschil tussen de Belgische aankoopprijs en de prijs van de Mercedes bij import in Nederland voor een aanmerkelijk deel verklaard. Om de Mercedes tegen een marktconforme prijs aan een Nederlandse consument te kunnen verkopen, dient de te betalen BPM als het ware als kostprijsverhogende factor te worden betrokken, hetgeen bij een gelijkblijvende consumentenprijs en marge voor de handelaar de inkoopprijs zal verlagen. In die zin is door door M-B Belux gehanteerde vergelijking tussen haar Belgische inkoopprijs en de Nederlandse inkoopprijs een vergelijking van verschillende grootheden, die onvoldoende is om in deze zaak doorslaggevend te zijn.
4.4.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat WWE bij de verkrijging van de Mercedes heeft voldaan aan de onderzoeksplicht die in de gegeven omstandigheden op haar rustte en daarmee te goeder trouw was. In het verlangde kan dan niet worden geoordeeld dat WWE onrechtmatig heeft gehandeld jegens M-B Belux of dat dat een eventuele onrechtmatige gedraging haar kan worden toegerekend. Dit betekent dat de vorderingen van M-B Belux worden afgewezen.
4.5.
M-B Belux is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van WWE worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.443,00
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van M-B Belux af,
5.2.
veroordeelt M-B Belux in de proceskosten van € 5.443,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als M-B Belux niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt M-B Belux tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2025.

Voetnoten

1.Asser/Kramer & Verhagen 10-III 2022/990.
2.Asser/Kramer & Verhagen 10-III 2022/995.
3.Asser/Kramer & Verhagen 10-III 2022/997.
4.Asser/Kramer & Verhagen 10-III 2022/998.
5.Asser/Kramer & Verhagen, 10-III 2022/1008.
7.HR 4 april 1986, ECLI:NL:HR:1986.