ECLI:NL:RBOBR:2025:8283

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
17 december 2025
Zaaknummer
11564823 \ CV EXPL 25-1516
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toekennen van medehuurderschap na eerdere afwijzing door gerechtshof

In deze zaak hebben [eiser 1] en [eiser 2] een verzoek ingediend bij de kantonrechter om het medehuurderschap van [eiser 2] te laten vaststellen. Dit verzoek volgt op een eerdere afwijzing door het gerechtshof, dat op 14 januari 2024 het vonnis van de kantonrechter van 6 april 2023 heeft vernietigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van [eisers] identiek is aan de eerder afgewezen vordering, en dat het in strijd is met de goede procesorde om deze opnieuw voor te leggen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het arrest van het gerechtshof nog niet onherroepelijk is, maar dat de vordering om het medehuurderschap opnieuw te bepalen niet kan worden toegewezen. Daarnaast is er een nieuw verzoek gedaan op 27 januari 2025, maar dit verzoek is onvoldoende onderbouwd en ook afgewezen. De kantonrechter heeft de proceskosten aan [eiser 1] en [eiser 2] opgelegd, omdat zij in het ongelijk zijn gesteld. Het vonnis is uitgesproken op 18 december 2025 door mr. J.J.A. Donkersloot.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer: 11564823 \ CV EXPL 25-1516
Vonnis van 18 december 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
gemachtigde: mr. M.M. van der Marel,
tegen
de stichting STICHTING WOONBEDRIJF SWS.HHVL,
te Eindhoven,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. B. Poort.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser 1] en [eiser 2] ’ en ‘Woonbedrijf SWS’. [eiser 1] en [eiser 2] worden hierna aangeduid als [eisers] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 en 2;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 8;
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 21 oktober 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de afstandsverklaring van [eiser 2] om bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] huurt sinds 1 maart 1985 van Woonbedrijf SWS (voorheen Woningstichting SWS), de zelfstandige woonruimte, gelegen aan de [adres] te ( [postcode] ) [plaats] (hierna: de woning).
2.2.
[eiser 2] is de zoon van [eiser 1] . Op 28 september 2021 heeft [eiser 2] aan Woonbedrijf SWS verzocht om hem het medehuurderschap toe te kennen. Dit verzoek heeft Woonbedrijf SWS niet gehonoreerd.
2.3.
Op 22 januari 2022 hebben [eisers] een procedure bij de rechtbank Oost-Brabant aanhangig gemaakt, waarin wordt gevorderd om het medehuurderschap van [eiser 2] te bepalen.
2.4.
Bij vonnis van 6 april 2023 heeft de kantonrechter te Eindhoven bepaald dat [eiser 2] met ingang van 2 november 2021 medehuurder is van de woning.
2.5.
Woonbedrijf SWS heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 14 januari 2024 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch het vonnis van de kantonrechter van 6 april 2023 vernietigd en de vordering afgewezen.
2.6.
[eisers] hebben hiertegen cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft nog geen arrest gewezen.
2.7.
Sinds mei 2023 is [eiser 1] opgenomen in een verzorgingstehuis en staat zij ingeschreven op het adres van het verzorgingstehuis.
2.8.
Bij brief van 27 januari 2025 hebben [eisers] aan Woonbedrijf SWS verzocht om te verklaren dat Woonbedrijf SWS alsnog instemt dat aan [eiser 2] het medehuurderschap van de woning toekomt. Woonbedrijf SWS heeft hierop gereageerd daartoe niet bereid te zijn.
2.9.
Aangezien [eiser 1] op verzoek van Woonbedrijf SWS de huurovereenkomst niet vrijwillig wenst op te zeggen en [eiser 1] en [eiser 2] de woning niet vrijwillig wensen te verlaten, heeft Woonbedrijf SWS een kort geding procedure aanhangig gemaakt.
2.10.
Bij vonnis van 14 maart 2025 heeft de kantonrechter te Eindhoven [eiser 1] en [eiser 2] veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen 30 dagen na betekening van het vonnis. De woning is inmiddels ontruimd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de kantonrechter bepaalt dat [eiser 2] per 2 november 2021 (ontvangst verzoek medehuurderschap), dan wel per 23 december 2021 (datum inhoudelijke beslissing medehuurderschap), dan wel datum aanbrengen onderhavige dagvaarding, dan wel datum van een in deze te wijzen vonnis, dan wel een datum in goede justitie te bepalen, medehuurder zal zijn, tezamen met [eiser 1] , van de woning staande en gelegen te ( [postcode] ) [plaats] aan het adres [adres] . [eisers] vorderen voorts dat Woonbedrijf SWS wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2.
Woonbedrijf SWS voert verweer en heeft verzocht om [eisers] te veroordelen in de volledige proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Herhaald verzoek
4.1.
De kantonrechter stelt vast dat [eisers] in onderhavige procedure exact dezelfde vordering heeft ingesteld als in de dagvaarding van 22 januari 2022, waarop bij vonnis van 23 april 2022 en arrest van 14 januari 2024 is beslist. Deze vordering is op 14 januari 2024 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch afgewezen. Op de vordering om te bepalen dat [eiser 2] per 2 november 2021 dan wel per 23 december 2021 het medehuurderschap heeft verkregen, is dus al beslist door het Gerechtshof.
Door het ingestelde cassatieberoep is dit arrest nog niet onherroepelijk en heeft het arrest geen kracht van gewijsde gekregen.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het in strijd met de goede procesorde om in afwachting van de uitkomst van de cassatieprocedure een vordering die letterlijk identiek is aan de eerdere vordering en waarover al beslist is door het Gerechtshof opnieuw ter beoordeling aan de kantonrechter voor te leggen. Dit is een inbreuk op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen.
4.3.
Op grond van het voorgaande wordt de vordering om te bepalen dat [eiser 2] per 2 november 2021 dan wel per 23 december 2021 het medehuurderschap heeft verkregen afgewezen.
Nieuw verzoek medehuurderschap van 25 januari 2025
4.4.
Op de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [eisers] zich op het standpunt gesteld dat [eiser 2] op 27 januari 2025 een nieuw verzoek heeft gedaan bij Woonbedrijf WSW om het medehuurderschap aan hem toe te kennen en dat de afwijzing van dit nieuwe verzoek nog niet aan de rechter ter toetsing is voorgelegd.
4.5.
Ten aanzien van het nieuwe verzoek van 27 januari 2025 oordeelt de kantonrechter als volgt: [eiser 2] heeft in de dagvaarding gesteld dat voldaan is aan de eisen van artikel 7:267 lid 1 BW. Ter onderbouwing van deze stelling zijn in de dagvaarding een aantal alinea’s geciteerd uit twee brieven die [eiser 2] op 1 november 2021 en 14 december 2021 aan Woonbedrijf WSW heeft verzonden.
In de dagvaarding is verder niet toegelicht, laat staan onderbouwd, dat [eiser 2] op 25 januari 2025 voldeed aan de vereisten voor het toekennen van medehuurderschap. Er is inhoudelijk niet ingegaan op deze vereisten en er zijn ook geen stukken ter onderbouwing overgelegd. Dit terwijl op dat moment [eiser 1] al geruime tijd was opgenomen in een verzorgingstehuis en het dus de vraag is of sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding.
De kantonrechter is van oordeel dat [eisers] , mede gelet op de gemotiveerde betwisting door Woonbedrijf, hun vordering onvoldoende gemotiveerd hebben onderbouwd. De vordering op te bepalen dat [eiser 2] per datum dagvaarding, dan wel datum vonnis dan wel een in goede justitie te bepalen datum medehuurder is geworden wordt dan ook afgewezen.
Proceskosten
4.6.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Woonbedrijf SWS worden begroot op:
- salaris gemachtigde
408,00
(2 punten × € 204,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
475,50
4.7.
De vordering Woonpartners WSW om [eisers] te veroordelen tot vergoeding van de volledige proceskosten wordt afgewezen. Uitgangspunt is dat pas sprake is van misbruik van procesrecht als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 van het Europees verdrag van de rechten van de mens.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van misbruik van procesrecht, omdat niet is komen vast te staan dat de vordering van [eiser 2] ten aanzien van het nieuwe verzoek van 25 januari 2025 evident ongegrond is.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] af,
5.2.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten van € 475,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser 1] en [eiser 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.A. Donkersloot en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2025