ECLI:NL:RBONE:2013:2728

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2013
Publicatiedatum
12 juni 2013
Zaaknummer
C-07-194823 - HZ ZA 12-49
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van assurantie tussenpersoon in verband met WGA-uitkering

In deze zaak vordert de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] FILTERTECHNIEK B.V. (hierna: [A]) dat de onderlinge waarborgmaatschappij O.V.M. UNIVÉ ‘DE ONDERLINGE’ U.A. (hierna: Univé) gehouden is om de bedragen te betalen die het UWV bij [A] in rekening brengt in verband met een WGA-uitkering aan een ex-werknemer. De rechtbank heeft op 23 januari 2013 vonnis gewezen in deze zaak, waarin de aansprakelijkheid van Univé als assurantie tussenpersoon centraal staat. De procedure is gestart na een brief van het UWV aan [A] waarin werd meegedeeld dat er een WGA-uitkering was verstrekt aan een ex-werknemer, die op [A] werd verhaald. Univé had [A] niet geïnformeerd over de risico's van het eigenrisicodragerschap, terwijl [A] op dat moment zieke werknemers had. De rechtbank oordeelt dat Univé tekort is geschoten in haar zorgplicht, omdat zij niet heeft gevraagd naar de aanwezigheid van zieke werknemers en niet heeft gewaarschuwd voor de financiële gevolgen van het uittreden uit het publieke bestel. De rechtbank verklaart voor recht dat Univé gehouden is om de bedragen te vergoeden die [A] aan het UWV moet betalen, verminderd met het verschil tussen de premie die [A] zou hebben betaald als zij in het publieke bestel was gebleven en de premie die zij aan de particuliere verzekeraar heeft betaald. Univé wordt veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 14.917,77, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-NEDERLAND

C/07/194823 / HZ ZA 12-4923 januari 2013
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/07/194823 / HZ ZA 12-49
Vonnis van 23 januari 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] FILTERTECHNIEK B.V.,
gevestigd te Hasselt,
eiseres,
advocaat mr. L.C. van der Veer te Meppel,
tegen
de onderlinge waarborgmaatschappij
O.V.M. UNIVÉ ‘DE ONDERLINGE’ U.A.,
gevestigd te Nieuwleusen,
gedaagde,
advocaat mr. L. Schuurs te Zwolle.
Partijen zullen hierna [A] en Univé genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) voorziet, kort gezegd, in een aanvullende uitkering voor werknemers die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn. De werkgever draagt de premies hiervoor af aan de Belastingdienst. De WGA biedt werkgevers de mogelijkheid uit het publieke bestel te treden en “eigenrisicodrager” te worden, hetgeen wil zeggen dat de uitbetaling van deze uitkeringen voor een periode van tien jaar voor rekening van de werkgever komt. De werkgever betaalt dan nog wel de WGA-basispremie, maar niet meer de gedifferentieerde WGA-premie. Hij kan zich vervolgens desgewenst particulier verzekeren.
2.2.
Univé is de verzekeringstussenpersoon van [A]. Bij brief d.d. 18 september 2009 heeft Univé haar relaties gewezen op de mogelijkheid om personeelskosten te besparen door het financiële risico van arbeidsongeschikte werknemers bij Univé onder te brengen.
Univé heeft verder onder meer geschreven:
“Dit kan u aanzienlijk veel geld schelen. (…) Voor bedrijven die geen WIA-instroom hebben is het daarom nog aantrekkelijker om nu te kiezen voor het eigenrisicodragerschap.”
Na het versturen van de brief heeft Univé haar relaties hierover telefonisch benaderd, waarbij een belscript is gehanteerd. Daarin staat de volgende vraag:
“(Dreigende) instroom in WIA?”
2.3.
[naam 1] directeur van [A], heeft de brief van 18 september 2009 na ontvangst doorgeleid aan [naam 2], werkzaam bij [naam 3] Administratie- en Belastingadviseurs (hierna: [naam 3]). [naam 2] en [naam 4], verzekeringsadviseur van Univé, hebben vervolgens contact met elkaar gehad over de keuze eigenrisicodrager te worden. Daarna heeft [naam 2] [naam 4] laten weten dat [A] op het aanbod van Univé wilde ingaan en heeft een persoonlijk gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] en [naam 4] op 29 september 2009. [naam 1] heeft toen een aanbieding en akkoordverklaring van de Amersfoortse ondertekend, die onder meer de volgende zin inhield:
“Tevens verklaart ondergetekende dat er op de dag van ondertekenen en insturen akkoordverklaring geen (ex-)werknemers zijn die aanspraak kunnen maken op de WULBZ/ZW of de WGA.”
Het WGA-risico is per 1 oktober 2009 verzekerd bij de Amersfoortse.
2.4.
Bij brief van 30 maart 2011 heeft het UWV [A] meegedeeld dat er over de maand februari 2011 een WGA-uitkering is uitbetaald aan een (ex-)werknemer en dat deze op [A] wordt verhaald. [A] dient een bedrag van € 1.326,75 terug te betalen.
De uitkering is verstrekt aan werkneemster[naam 5], die sinds 23 januari 2009 ziek was. Gedurende een periode van 10 jaar vanaf februari 2011 kan het UWV de betaalde uitkering op [A] verhalen.
De Amersfoortse heeft dekking geweigerd omdat [naam 5] al ziek was voor de ingangsdatum van de verzekering.
2.5.
In december 2011 heeft in deze kwestie een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij [A], [naam 2] en [naam 4] zijn gehoord.

3.Het geschil

3.1.
[A] vordert na wijziging van eis – samengevat – dat de rechtbank:
  • voor recht zal verklaren dat Univé gehouden is telkens op eerste verzoek van [A] de bedragen te betalen die het UWV bij [A] in rekening brengt in verband met de door het UWV aan mevrouw [naam 5] te betalen WGA-uitkering, te verminderen met het verschil tussen de jaarlijks door [A] betaalde premie voor de WGA-verzekering en de hypothetische premie indien [A] in het publieke bestel was gebleven, voor zover dit verschil voor [A] voordeel oplevert;
  • Univé zal veroordelen binnen twee weken na dit vonnis aan [A] te betalen een voorschot van € 14.917,77, vermeerderd met rente en proceskosten.
3.2.
Volgens [A] is Univé tekortgeschoten in haar zorgplicht als verzekeringstussenpersoon. Univé heeft niet gevraagd of [A] zieke werknemers had. Ook heeft Univé [A] niet geïnformeerd over de risico’s die verbonden waren aan de overgang naar een particuliere verzekering, in het bijzonder wanneer een onderneming op dat moment zieke werknemers heeft. [A] is niet gewaarschuwd voor het risico van een betalingsverplichting jegens het UWV in verband met WGA-uitkeringen die het UWV uitbetaalt aan arbeidsongeschikte (ex-)werknemers. [naam 2] noch [naam 1] waren in staat om de gevolgen van het financiële product te overzien.
3.3.
Univé voert verweer. Op verschillende momenten heeft zij zich ervan vergewist dat er geen zieke werknemers waren, en heeft zij benadrukt dat daarvan wordt uitgegaan. Univé mocht afgaan op de mededeling van [naam 1] dat er geen zieke werknemers waren. Zij heeft uitleg gegeven over wat het betekende eigenrisicodrager te zijn.
Ten slotte voert zij verweer tegen de (hoogte van de) schade.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtsverhouding tussen partijen betreft een overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 BW). Tussen partijen is in geschil of Univé heeft voldaan aan de ingevolge artikel 7:401 BW op haar rustende zorgplicht.
Als uitgangspunt geldt dat een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht (vgl. HR 10 januari 2003, NJ 2003, 375). Of de assurantietussenpersoon hierin tekort geschoten is, dient te worden beoordeeld aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. In ieder geval heeft te gelden dat een tussenpersoon bij de advisering ten aanzien van het afsluiten van een nieuwe verzekering niet alleen op de voordelen, maar ook op de mogelijke risico’s wijst die aan het afsluiten verbonden zijn.
4.2.
Partijen hebben uitgebreid gediscussieerd over, en het voorlopig getuigenverhoor heeft zich ook toegespitst op, de vraag of Univé in de persoon van [naam 4] bij [A] heeft geïnformeerd naar zieke (ex-)werknemers. Naar het oordeel van de rechtbank kan het antwoord hierop in het midden blijven. De rechtbank is namelijk van oordeel dat, zelfs als in onderhavig geval namens [A] op een zodanige vraag ontkennend zou zijn geantwoord, Univé desalniettemin uitdrukkelijk op de risico’s van een ziektegeval had moeten wijzen. De vraag naar ziektegevallen binnen het bedrijf was cruciaal, en de financiële gevolgen van het uittreden uit het publieke bestel bij een bestaand ziektegeval dusdanig groot (in het ergste geval blijft een werkgever 10 jaar lang aansprakelijk voor aan de werknemer gedane uitkeringen) dat Univé daarvoor expliciet diende te waarschuwen. Univé heeft erkend niet op dit risico te hebben gewezen. Bij die stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat Univé niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht. Univé zal dan ook de schade aan [A] dienen te vergoeden die deze daardoor lijdt.
4.3.
Ten aanzien van de schade geldt het volgende.
Met betrekking tot het regres, dat wil zeggen de uitkering die het UWV aan [naam 5] heeft gedaan, heeft Univé opgeworpen dat [A] niet voldoet aan de schadebeperkingsplicht door na te laten een (vervroegde) IVA-keuring te laten plaatsvinden. Immers, als [naam 5] duurzaam arbeidsongeschikt wordt verklaard, komt zij in aanmerking voor een IVA-uitkering en wordt verdere schade voorkomen.
4.4.
Op zichzelf geldt dat een benadeelde binnen redelijke grenzen gehouden is tot het nemen van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade. Dat kan in dit geval meebrengen dat – wanneer er aanleiding zou zijn om aan te nemen dat iemand blijvend arbeidsongeschikt is – er reden is die maatregelen te nemen die ervoor kunnen zorgen dat een IVA-keuring plaatsvindt.
4.5.
Uit de als productie 7 overgelegde brief van [A] aan [naam 5] van 22 november 2011 blijkt dat [A] haar heeft verzocht in geval van duurzame arbeidsongeschiktheid een IVA-keuring aan te vragen. Univé heeft aangevoerd dat dit niet voldoende is, en gesuggereerd dat [A] ook bij het UWV had kunnen verzoeken [naam 5] opnieuw te beoordelen. Univé heeft echter nagelaten te onderbouwen op grond waarvan dit in redelijkheid van [A] kon worden verwacht. Zo zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding zouden moeten zijn een vervroegde keuring aan te vragen, en bovendien valt zonder nadere toelichting – die ontbreekt – niet in te zien dat [A] daarvoor de aangewezen persoon is, te meer nu niet is gesteld dat Univé [A] daarom gemotiveerd heeft gevraagd.
4.6.
[A] heeft naar aanleiding van het verweer van Univé bij wijziging van eis het verschil tussen de premie die aan de Belastingdienst zou zijn betaald wanneer [A] niet eigenrisicodrager was geworden en de premie die aan de Amersfoortse is betaald als behaald voordeel op haar vordering in mindering gebracht. Volgens Univé is dit niet juist omdat de gedifferentieerde premie die aan de Belastingdienst had moeten worden betaald zou zijn gestegen op het moment dat [naam 5] was ingestroomd in de WIA.
Univé heeft haar stelling echter op geen enkele wijze, met een (voorbeeld)berekening of anderszins, onderbouwd, terwijl dat wel van haar mocht worden verwacht. De rechtbank gaat dan ook uit van het door [A] genoemde bedrag van € 14.917,77.
4.7.
[A] heeft – na de betwisting door Univé dat er aanspraak zou zijn op wettelijke handelsrente – in de gewijzigde vordering uitsluitend de wettelijke rente gevorderd, zodat de rechtbank de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW zal toewijzen.
4.8.
Univé zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Aangezien [A] van de procedure betreffende het voorlopig getuigenverhoor uitsluitend het proces-verbaal en niet het verzoekschrift heeft overgelegd, zal de rechtbank alleen een punt voor de enquête aan eigen zijde toekennen alsmede de taxe van getuige [naam 2].
De kosten aan de zijde van [A] worden begroot op:
- dagvaarding €  85,41
- griffierecht 575,00
- getuigenkosten 15,00
- salaris advocaat
1.356,00(3,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal €  2.031,41

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat Univé gehouden is telkens op eerste verzoek van [A] de bedragen te betalen die het UWV bij [A] in rekening brengt in verband met de door het UWV aan mevrouw [naam 5] te betalen WGA-uitkering, te verminderen met het verschil tussen de jaarlijks door [A] betaalde premie voor de WGA-verzekering en de hypothetische premie indien [A] in het publieke bestel was gebleven, voor zover dit verschil voor [A] voordeel oplevert,
5.2.
veroordeelt Univé om aan [A] te betalen een bedrag van € 14.917,77 (veertienduizendnegenhonderdzeventien euro en zevenenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW te berekenen per expiratiedatum van de UWV-facturen tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Univé in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 2.031,41,
5.4.
verklaart dit vonnis voor zover het de punten 5.2 en 5.3 betreft uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2013.