In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Nederland is behandeld, gaat het om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om te oordelen over reconventionele vorderingen van een Nederlandse vennootschap, AABO TRADING DEVENTER B.V., tegen een Italiaanse vennootschap, IMPER ITALIA S.P.A. De procedure begon met een vordering van Imper tegen Aabo Deventer voor een onbetaalde factuur van € 34.440,00 voor geleverde dakrollen. Aabo Deventer voerde aan dat de dagvaarding niet voldeed aan de vereisten van de wet en vroeg om niet-ontvankelijkheid van Imper.
De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding voldoende gronden bevatte en verwierp de vorderingen van Aabo Deventer. In reconventie vorderde Aabo Deventer dat Imper aansprakelijk werd gesteld voor schade als gevolg van tekortkomingen in de levering van goederen aan Aabo Drachten en Aabo Almere. Imper betwistte de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en stelde dat de vorderingen onder de EEX-Verordening vielen, die bepaalt dat de bevoegde rechter in Italië zou moeten zijn.
De rechtbank concludeerde dat de plaats van levering in Italië lag en dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd moest verklaren om van de reconventionele vorderingen kennis te nemen. Aabo Deventer werd veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling in de hoofdzaak.