ECLI:NL:RBONE:2013:2834

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
136273 KG RK 13-76
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak met verzoek tot niet-ontvankelijkheid

Op 8 februari 2013 heeft de rechtbank Oost-Nederland, zitting houdende in Zutphen, uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van mr. E.M. Steller, advocaat van de verzoeker. Het verzoek was gericht tegen de rechters mrs. E.G. de Jong, M.J. Ouweneel en S. Kropman. De rechtbank verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek tegen mrs. De Jong en Kropman, omdat zij niet zitting hadden in de combinatie die op die datum zou oordelen over de voorlopige hechtenis. Het verzoek tot wraking van mr. M.J. Ouweneel werd echter toegewezen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die de vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter rechtvaardigden. De procedure begon met een verzoekschrift tot wraking, ingediend door mr. Steller, waarin hij twee gronden aanvoerde: een procedurele en een inhoudelijke grond. De procedurele grond betrof het feit dat hij niet in de gelegenheid was om op de zitting van 8 februari 2013 te verschijnen, terwijl de inhoudelijke grond betrekking had op opmerkingen van mr. Ouweneel tijdens een eerdere zitting die de indruk wekten van partijdigheid. De rechtbank oordeelde dat de advocaat, ondanks het uitblijven van een reactie op zijn verzoek om een nieuwe datum, had moeten begrijpen dat de zitting doorgang zou vinden. De inhoudelijke grond werd echter als zwaarder gewogen, omdat de opmerkingen van mr. Ouweneel de vrees voor een eerlijk proces konden wekken. De rechtbank besloot dat de behandeling van de zaak, die bekend is onder parketnummer 06/940374-12, voortgezet zal worden door een andere rechter in plaats van mr. Ouweneel.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN

Meervoudige wrakingskamer
Rekestnummer: 136273 KG RK 13-76
Beslissing van 8 februari 2013 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. E.M. Steller,
strekkende tot wraking van:
mrs. E.G. de Jong, M.J. Ouweneel en S. Kropman,
rechters in deze rechtbank,
verweerders

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift tot wraking d.d. 8 februari 2013
  • het proces-verbaal van de behandeling van het wrakingsverzoek ter terechtzitting van
2, Het wrakingsverzoek
2.1
Verzoeker heeft in zijn wrakingsverzoek, voor zover relevant, de volgende twee gronden aangevoerd.
De eerste grond is van procedurele aard. Op 31 januari 2013 is mr. Steller op de hoogte gebracht van de op 8 februari 2013 geplande zitting. Op 1 februari 2013 heeft hij een fax verstuurd naar de griffie van de rechtbank met de mededeling dat hij noch één van zijn kantoorgenoten in de gelegenheid is om op 8 februari 2013 te verschijnen. Daarbij is verzocht om een nieuwe datum. Op deze fax is niet gereageerd. Omdat de rechtbank de zitting doorgang wil laten vinden, ondanks het ontbreken van een advocaat, ontstaat de vrees dat de te voeren bezwaren tegen het laten voortduren van de voorlopige hechtenis aan dovemans oren gericht zullen zijn.
De tweede grond is van inhoudelijke aard. Op de pro forma zitting van 11 januari 2013 is door de mr. Ouweneel, in antwoord op de vraag van de raadsman van verdachte om een nadere motivering van de beslissing om het voorarrest van zijn cliënt te verlengen en het schorsingsverzoek af te wijzen, blijkens het proces-verbaal het volgende opgemerkt: “
De zojuist door de voorzitter medegedeelde beslissing van de rechtbank laat zich niet nader motiveren. Een nadere motivering zou de rechtbank op een later moment kunnen worden tegengeworpen.” Deze woorden in combinatie met het feit dat ondanks herhaald verzoek werd afgezien van een motivering geven blijk van (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid. Nu dezelfde combinatie op het punt staan opnieuw te oordelen over de voorlopige hechtenis, is de gerechtvaardigde vrees ontstaan dat verzoeker geen eerlijk proces zal hebben in de zin van artikel 6 EVRM.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1
Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van een verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3
Onderzocht moet worden of de door verzoeker aangevoerde gronden kunnen worden gekwalificeerd als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid.
3.4
Hoewel het spijtig is dat op de fax van 1 februari 2013 van mr. Steller niet is gereageerd, wist de advocaat dat in het weekend van 8 februari 2013 de termijn voor de voorlopige hechtenis zou aflopen zoals deze op de zitting van 11 januari 2013 was bepaald en dat dus uiterlijk op de 8e februari 2013 een zitting zou moeten plaatsvinden over een eventuele verlenging. Hij had er dus ook, ondanks het uitblijven van een reactie, vanuit dienen te gaan, mede gezien de strakke agenda’s van de rechtbank, dat de geplande zitting zou doorgaan. Dat die zitting op 8 februari 2013 zou plaatsvinden, was hem reeds medegedeeld op 31 januari 2013, zodat hij ruimschoots in de gelegenheid is geweest om samen met zijn cliënt te voorzien in rechtsbijstand door een andere advocaat, zo nodig een niet-kantoorgenoot, nu hij zelf verhinderd was. Dat de zitting doorgang zou vinden is derhalve niet onbegrijpelijk en geeft dan ook geen objectieve vrees voor vooringenomenheid. De procedurele wrakingsgrond wordt verworpen.
3.5
Door de rechter is niet weersproken dat hij naast de in overweging 2.1 geciteerde uitlatingen verband heeft gelegd met de eindbeslissing, waarop hij door een nadere motivering te geven vooruit zou lopen. De rechter heeft ongetwijfeld bedoeld te zeggen dat aan de verdachte moeilijk het verschil is uit te leggen tussen enerzijds het aanwezig achten van ernstige bezwaren en anderzijds het oordeel over het bewezen zijn van de ten laste gelegde feiten. Echter, door de gebruikte bewoordingen en het verband dat gelegd is met een te nemen eindbeslissing heeft bij de verdachte en zijn raadsman de vrees kunnen ontstaan dat de rechter reeds zijn gedachten had gevormd over de eindbeslissing, hetgeen uiteraard dan ook doorwerkt in de periodiek te nemen beslissing over het wel of niet verlengen van het voorarrest.
3.6
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is geweest van uitzonderlijke omstandigheden zoals onder 3.2 bedoeld. Het verzoek tot wraking van
mr. Ouweneel wordt dan ook toegewezen.
3.7
Nu wraking er toe strekt te voorkomen dat de door een verdachte als niet onpartijdig of vooringenomen rechter over zijn zaak oordeelt en beslist, wordt verzoeker in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van mr. De Jong en mr. Kropman, omdat zij geen zitting hebben in de combinatie van 8 februari 2013 die zal oordelen en beslissen over de voorlopige hechtenis.
4
. Beslissing
De rechtbank:
4.1
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek ten aanzien van
mr. E.G. de Jong en mr. S. Kropman;
4.2
wijst het verzoek tot wraking van mr. M.J. Ouweneel toe;
4.3
bepaalt dat de behandeling van de zaak bij de rechtbank bekend onder het parketnummer
06/940374-12, in de stand waarin deze zich ten tijde van het wrakingsverzoek bestond, in de plaats van mr. M.J. Ouweneel wordt voortgezet door een andere rechter
Deze beslissing is gegeven door mr. D. Vergunst, voorzitter, mrs. C.E. Hemrica en C.J.M. van Apeldoorn, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2013 in aanwezigheid van mr. M.S. Bos, griffier.