[eiser] vordert bij vonnis – voor zoveel mogelijk – uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde]:
I om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen al hetgeen waartoe [eiser] in de hoofdzaak (met zaaknummer 192139/HZ ZA 11-1034) mocht worden veroordeeld, maar waarvoor [gedaagde] in de onderlinge verhoudingen draagplichtig is, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis;
II met betrekking tot de schade aan de woning, [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 37.298,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding, althans een datum zoals de rechtbank in goede jusitite zal vaststellen tot aan de dag der algehele voldoening;
III [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedag van € 289,-, voor de kosten die [eiser] heeft moeten maken ter vaststelling van de aansprakelijkheid en een bedrag van € 5.250,-, ten aanzien van de gederfde huurpenningen, de niet terugontvangen borg en de betaling ten aanzien van de niet verrichte diensten van [gedaagde], althans door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedragen, beide vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding, althans een datum zoals de rechtbank in goede justitie zal vaststellen tot aan de dag der algehele voldoening
IV [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten van dit geding alsmede de kosten van het incident, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis.
Het verzoek om veroordeling van [gedaagde] is gericht aan de kantonrechter. De rechtbank gaat er van uit dat hier sprake is van een kennelijke verschrijving, aangezien in het petitum zelf de rechtbank wordt genoemd.