In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 3 januari 2013 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland. Eiser, die samen met zijn echtgenote een Vietnamees restaurant exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen navorderingsaanslagen en vergrijpboeten die zijn opgelegd voor de jaren 2004 tot en met 2007. De inspecteur stelde vast dat eiser niet voldeed aan de administratieverplichtingen zoals vastgelegd in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), wat leidde tot de conclusie dat de omzet niet volledig was verantwoord. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur voldoende bewijs had geleverd van de gebreken in de administratie, waaronder het niet correct registreren van privé-opnamen in de kasadministratie. Hierdoor was de omkering van de bewijslast gerechtvaardigd.
De rechtbank verklaarde de navorderingsaanslagen voor de jaren 2004, 2005, 2006 en 2007 terecht opgelegd te zijn. Wat betreft de vergrijpboeten, die aanvankelijk waren vastgesteld op 40% van de nagevorderde belasting, oordeelde de rechtbank dat deze boeten gematigd moesten worden tot 25% vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking had op de boetebeschikkingen en bepaalde de nieuwe bedragen voor de vergrijpboeten. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 655,50. De uitspraak biedt inzicht in de eisen die aan de administratie van belastingplichtigen worden gesteld en de gevolgen van het niet naleven daarvan.