ECLI:NL:RBONE:2013:BY8037
Rechtbank Oost-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.H. van Rhijn
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtsverhouding tussen oproepkracht en werkgever in het licht van artikel 7:610a BW
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Oost-Nederland op 8 januari 2013, stond de rechtsverhouding tussen de eiser, een oproepkracht, en de gedaagde vennootschappen RJ Security BV en RJ Evenementenbeveiliging BV centraal. De eiser had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met RJ Security, die op 15 maart 2010 was aangegaan en op 17 maart 2012 zou eindigen. Na een overstap naar RJ Evenementenbeveiliging werd een voorovereenkomst oproepkracht gesloten, maar de eiser stelde dat deze overeenkomst niet voldeed aan de eisen van een arbeidsovereenkomst zoals vastgelegd in artikel 7:610a BW.
De eiser vorderde betaling van achterstallig loon, omdat hij van mening was dat het ontslag op staande voet dat hem was gegeven, niet rechtsgeldig was. De kantonrechter oordeelde dat de voorovereenkomst oproepkracht onvoldoende was om het rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst te weerleggen. De rechter stelde vast dat er aanwijzingen waren voor een gezagsverhouding, aangezien de eiser werd aangesproken op zijn gedrag en verplichtingen. De rechter gaf RJ Evenementenbeveiliging de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren tegen het rechtsvermoeden dat de eiser op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam was.
De zaak benadrukt de complexiteit van de rechtsverhouding tussen oproepkrachten en werkgevers, vooral in situaties waarin de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst niet duidelijk zijn gedefinieerd. De rechter hield verdere beslissingen aan, wat betekent dat de zaak nog niet definitief was afgerond en dat er ruimte was voor verdere bewijsvoering door de gedaagde partij.