RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
zaaknummer: 133440 / KG ZA 12-247
datum vonnis: 3 januari 2013
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Nederland, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. C.R. van Breevoort te Nijmegen,
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. J. Schutrups te Enschede.
Partijen zullen hierna ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de producties van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiseres]
- de wijziging van eis
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis verzocht. Het vonnis is bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1. Op 15 augustus 2012 heeft de rechtbank Almelo in de procedure met zaaknummer 123625 / HA ZA 11-658 eindvonnis (hierna: het vonnis) gewezen tussen [gedaagde] als eiser en [X] en [eiseres] als gedaagden. Bij dat vonnis is [eiseres], naast [X], onder meer veroordeeld tot betaling van 14 huurtermijnen van € 4.000,= per maand, te vermeerderen met wettelijke rente en contractuele boetes. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
[X] is - terwijl de procedure liep - op 16 mei 2012 failliet verklaard.
2.2. De rechtbank heeft bij vonnis van 29 augustus 2012 het verzoek van [eiseres] om herstel van het vonnis op de voet van artikel 31 en/of 32 Rv. afgewezen, nu de gevraagde verbeteringen een ingrijpender wijziging vergen van het dictum dan verenigbaar is met de beperkte strekking van de artikelen 31 en/of 32 Rv.
2.3. [Eiseres] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis bij het gerechtshof te Arnhem. Het hof heeft nog geen (eind)arrest gewezen.
2.4. Het vonnis is op 30 november 2012 aan [eiseres] betekend, met bevel tot betaling van € 113.269,57 en aanzegging van tenuitvoerlegging als [eiseres] daarmee in gebreke blijft.
2.5. Ten verzoeke van [gedaagde] is - bij exploit van 6 december 2012 - ten laste van [eiseres] executoriaal beslag gelegd op een tiental van de [eiseres] in eigendom toebehorende (aandelen in) onroerende zaken. Op 7 december 2012 heeft [gedaagde] ten laste van [eiseres] executoriaal derdenbeslag laten leggen onder de Rabobank West Twente op alle in dat exploit genoemde zaken en goederen.
2.6. [Eiseres] heeft geen uitvoering gegeven aan het vonnis.
3.1. [Eiseres] vordert na (de ter zitting toegestane) wijziging van eis - samengevat - een
verbod op en een bevel tot staking van de tenuitvoerlegging van het vonnis tot einduitspraak is gedaan in hoger beroep in de bodemprocedure of het vonnis op andere wijze onherroepelijk is geworden, met bevel aan [gedaagde] tot opheffing van de gelegde executoriale (derden)beslagen, op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, inclusief nakosten.
3.2. [Gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. [Eiseres] heeft, gelet op de aard van de vorderingen, een spoedeisend belang bij haar vorderingen.
4.2. De voorzieningenrechter begrijpt de ter zitting gewijzigde vordering van [eiseres] aldus dat zij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis vordert totdat op het geschil in hoger beroep (onherroepelijk) is beslist door het gerechtshof te Arnhem, dan wel totdat het vonnis op andere wijze onherroepelijk is geworden.
4.3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, slechts plaats is indien tenuitvoerlegging daarvan misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Dit betekent dat de rechter slechts schorsing zal bevelen indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan.
Dat zal met name het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zou doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
4.4. [Eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag, dat het vonnis berust op een dubbele misslag. [Eiseres] stelt in de eerste plaats te zijn veroordeeld tot betaling van huurtermijnen, terwijl [eiseres] geen partij is geweest bij de huurovereenkomst van 22 januari 2004, waar [gedaagde] zijn vorderingen op heeft gebaseerd. Uitsluitend [X] is (als huurder) partij geweest bij die overeenkomst. In de tweede plaats stelt [eiseres] dat de rechtbank de door [eiseres] aangevoerde subsidiaire verweren tegen de huurvordering onvermeld heeft gelaten en (derhalve) ook niet heeft beoordeeld. [Gedaagde] heeft die verweren overigens niet bestreden. Nu het vonnis er blijk van geeft dat de rechtbank het verweer niet heeft opgemerkt of beoordeeld, berust het vonnis ook daarom klaarblijkelijk op een misslag.
4.5 De voorzieningenrechter acht de zienswijze van [eiseres] juist en verbindt daaraan de conclusie dat het vonnis van 15 augustus 2012 een juridische of feitelijke kennelijke misslag bevat. De misslag vloeit voort uit de ongerijmdheid van tussen de door [gedaagde] gevorderde en toegewezen huurdoorbetalingen en de door [gedaagde] gestelde grondslag daarvoor. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
4.6. In het vonnis wordt onder 2.5. bij de feiten vermeld:
“Een overgelegde schriftelijke huurovereenkomst d.d. 22 januari 2004 vermeldt dat [gedaagde] met ingang van 1 januari 2004 aan [eiseres] (dat zijn [X] en [eiseres], voorzieningenrechter) heeft verhuurd 250 m2 bedrijfsruimte en negen parkeerplaatsen aan de [adres] te [plaats] tegen een huurprijs van € 42.000,00 per jaar.”.
Onder 3.4. staat onder ‘De vordering’ vermeld: “Tevens heeft [gedaagde] op grond van de huurovereenkomst van 22 januari 2004 recht op (doorbetaling van) huurpenningen. [Eiseres] is aan [gedaagde] aan huur een bedrag van € 4.000,- verschuldigd, maar heeft met ingang van 1 juni 2011 de huurbetaling gestaakt. De huurovereenkomst is door [eiseres]
opgezegd tegen 31 juli 2012. Tot die datum dient de huur te worden doorbetaald”.
En onder 3.5.: “Op grond van artikel 18.2 van de huurovereenkomst maakt [gedaagde] daarnaast aanspraak op een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand met een minimum van € 300,- per maand, indien de huurder het verschuldigde bedrag niet op de vervaldag voldoet.”.
Onder 4.4. staat onder het kopje “Het verweer’ vermeld: “Partijen hebben nooit de intentie gehad om een huurovereenkomst te sluiten. Er is ook geen huur betaald; er zijn aan [gedaagde] (slechts) voorschotten betaald van € 3.500,- per maand op de aan [gedaagde] verschuldigde prijs voor zijn perceel.”.
In rechtsoverweging 5.13 heeft de rechtbank geoordeeld dat de primair onder X. en XI. ingestelde vorderingen (ingestelde vorderingen tot huurdoorbetaling, voorzieningenrechter) berusten op de in rechtsoverweging 2.5. genoemde schriftelijke huurovereenkomst en dat zij het door [eiseres] (niet of nauwelijks onderbouwde) gevoerde verweer dat het hier niet zou gaan om huur, maar om een voorschot op door [gedaagde] later te ontvangen verkoop-opbrengsten, niet geloofwaardig acht.
Uit de - in dit geding als productie 2 overgelegde - huurovereenkomst van 22 januari 2004 blijkt dat de huurovereenkomst is aangegaan tussen de partijen [gedaagde] als verhuurder en [X] als huurder.
4.7. Gelet op het bovenstaande dient het er voor te worden gehouden, dat het vonnis op een juridische misslag berust in die zin, dat door deze misslag iedere grond aan de veroordeling van [eiseres] tot huurdoorbetaling, een en ander zoals bepaald in onderdeel IV. en V. van het dictum van het vonnis, ontbreekt.
De door [gedaagde] aangevoerde stelling dat de vordering niet uitsluitend is gebaseerd op de huurovereenkomst, doch ook op de samenwerkings-overeenkomst uit 2003, maakt dat niet anders, nu zulks niet blijkt uit het vonnis van 15 augustus 2012.
Een onverwijlde tenuitvoerlegging van dit onderdeel van het vonnis kan - mede gelet op de belangen aan de zijde van [eiseres] die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad - niet worden aanvaard. [Gedaagde] heeft geen in redelijkheid te respecteren belang bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om, in afwachting van de uitslag van het hoger beroep in de bodemprocedure, tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 15 augustus 2012 over te gaan. Er bestaat derhalve grond voor schorsing van de executie met betrekking tot de ten laste van [eiseres] toegewezen huurbetalingen totdat in het hoger beroep tegen dat vonnis eindarrest is gewezen of het vonnis op andere wijze onherroepelijk is geworden.
4.8. Nu de gevorderde staking van de executie van het vonnis van 15 augustus 2012 ten aanzien van de huurbetalingen reeds op grond van het vorenstaande kan worden toegewezen, kan een beoordeling van de tweede door [eiseres] aangevoerde grond ter onderbouwing van de stelling dat het vonnis op een klaarblijkelijke misslag berust, achterwege blijven.
4.9. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de veroordeling tot betaling van de proceskosten, welke veroordeling onder nummer VII. deel uitmaakt van het dictum van het vonnis, uitvoerbaar bij voorraad is. [Gedaagde] meent dat dit het geval is, nu in het dictum onder nummer VI. met zoveel woorden en zonder beperking is vermeld, dat de rechtbank het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart. [Eiseres] heeft naar voren gebracht dat uit de plaatsing van de verklaring als nummer VI. volgt, dat deze betrekking heeft op de daaraan voorafgaande onderdelen van het dictum met de nummers I. tot en met V. en juist niet op nummer VII.
De voorzieningenrechter overweegt dat de omstandigheid dat een uitvoerbaar bij voorraadverklaring eerder in het dictum is vermeld dan de proceskostenveroordeling, niet meebrengt dat zij zich niet tevens over de proceskosten uitstrekt. Het is niet ongebruikelijk een proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. In het vonnis komt geen overweging voor die inhoudelijk steun verleent aan de gedachte dat de proceskosten-veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad zou zijn.
In de uit te spreken veroordeling zal daarom een uitzondering worden gemaakt voor de sub VII. van het dictum opgenomen proceskostenveroordeling.
4.10. Uit hetgeen hierboven is overwogen volgt dat de door [gedaagde] ten laste van [eiseres] gelegde executoriale (derden)beslagen dienen te worden opgeheven, op de wijze zoals hierna bepaald. De gelegde beslagen, die zijn gelegd uit hoofde van de bij het vonnis van 15 augustus 2012 toegewezen huurvorderingen, dienen, nu iedere grondslag daarvoor gelet op het voorgaande is komen te vervallen, als onrechtmatig te worden aangemerkt.
4.11. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als in het dictum vermeld.
4.12. [Gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 0,00 (vrijwillige verschijning)
- griffierecht 575,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.391,00.
4.13. De kosten van betekening van een vonnis komen in beginsel als nakosten voor rekening van de veroordeelde partij. Hierbij geldt volgens de bepalingen van het liquidatietarief rechtbanken en hoven echter wel de voorwaarde dat de veroordeelde partij gedurende veertien dagen na een daartoe strekkende aanschrijving de mogelijkheid heeft gehad om vrijwillig aan het vonnis te voldoen. De gevraagde vergoeding van de kosten van betekening van het vonnis zal hierna dan ook worden toegewezen mits voornoemde termijn van veertien dagen in acht is genomen.
5.1. beveelt [gedaagde] de tenuitvoerlegging van het tussen partijen onder zaak-/rolnummer 123625 / HA ZA 11-658 gewezen vonnis van deze rechtbank van 15 augustus 2012, met uitzondering van onderdeel VII. van het dictum, te staken en gestaakt te houden totdat het gerechtshof te Arnhem eindarrest heeft gewezen in het aldaar door [eiseres] tegen voornoemd vonnis ingestelde hoger beroep, dan wel totdat het vonnis kracht van gewijsde heeft verkregen,
5.2. beveelt [gedaagde] om - binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis - de op
6 en 7 december 2012 ten laste van [eiseres] gelegde (derden)beslagen ongedaan te maken door mededeling aan de Coöperatieve Rabobank West Twente U.A. en doorhaling in de registers van het Kadaster,
5.3. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag dat hij (na betekening van dit vonnis) in strijd handelt, dan wel in gebreke is met het onder 5.1. en 5.2. bepaalde, aan [eiseres] een dwangsom verbeurt van € 5.000,00 per dag met een maximum van € 100.000,00,
5.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.391,00,
5.5. veroordeelt [gedaagde] in de nakosten van deze procedure ten bedrage van respectievelijk € 131,-- zonder betekening en € 199,-- in geval van betekening, indien en voor zover [gedaagde] niet binnen een termijn van veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan,
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Zweers, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.?