ECLI:NL:RBONE:2013:BY8433

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
9 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12 / 1147 HOREC V1 A
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Jue
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugverwijzing van beroep naar bestuursorgaan wegens onterecht instemmen met rechtstreeks beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 9 januari 2013 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door gemachtigde J.E. Eshuis, en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede. De zaak betreft de weigering van verweerder om eiser een drank- en horecavergunning te verlenen op basis van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOB). Eiser had op 2 oktober 2012 bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 25 september 2012, waarin de vergunning was geweigerd. Verweerder stemde op 12 november 2012 in met het verzoek van eiser om rechtstreeks beroep in te stellen bij de rechtbank, wat leidde tot de transformatie van het bezwaarschrift naar een beroepschrift.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bestuursorgaan ten onrechte heeft ingestemd met het rechtstreeks beroep. Volgens artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bestuursorgaan instemmen met rechtstreeks beroep, maar alleen als de zaak daarvoor geschikt is. De rechtbank concludeert dat de bezwaarschriftprocedure in dit geval niet overgeslagen kan worden, omdat er mogelijk nieuwe feiten of omstandigheden naar voren kunnen komen die relevant zijn voor de heroverweging door verweerder. De rechtbank heeft daarom besloten het beroepschrift terug te zenden naar verweerder, met de opdracht om het als bezwaarschrift in behandeling te nemen. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht van € 310 aan eiser dient te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Almelo
Registratienummer: 12 / 1147 HOREC V1 A
uitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:54a Algemene wet bestuursrecht
in het geschil tussen:
[naam],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: J.E. Eshuis te Almelo,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Enschede,
verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder d.d. 25 september 2012.
2. Overwegingen
Bij het bestreden besluit heeft verweerder op grond van artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOB) geweigerd om eiser een drank- en horecavergunning te verlenen voor de exploitatie van de [naam] aan de [adres] te [plaatsnaam].
Tegen dit besluit heeft eiser op 2 oktober 2012 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 november 2012 heeft verweerder ingestemd met het verzoek van eiser van 7 november 2012 om rechtstreeks beroep in te stellen bij de rechtbank. Het genoemde bezwaarschrift is door verweerder aan de rechtbank gezonden. Gevolg hiervan is dat het bezwaarschrift tot beroepschrift is getransformeerd. De rechtbank zal het bezwaarschrift derhalve behandelen als beroepschrift, waarbij de rechtbank ingevolge artikel 8:54a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te beoordelen of verweerder niet kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met het rechtstreekse beroep.
Ingevolge artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb kan de indiener in het bezwaarschrift het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de administratieve rechter, zulks in afwijking van artikel 7:1 van de Awb.
In artikel 7:1a, derde lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan kan instemmen met het verzoek indien de zaak daarvoor geschikt is.
Doel van artikel 7:1a van de Awb is om bestuursrechtelijke geschilbeslechting waar mogelijk te vereenvoudigen en te verkorten. Het bieden van de mogelijkheid van het overslaan van de bezwaarschriftprocedure is, zo blijkt uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel, bedoeld voor die gevallen waarin bij de totstandkoming van het primaire besluit van het bestuur al een zodanig uitputtende gedachtewisseling tussen bestuur en belanghebbende heeft plaatsgevonden, dat de bezwaarschriftprocedure daar weinig meer aan kan toevoegen, terwijl tevens vaststaat dat de belanghebbende het met het besluit niet eens is (Kamerstukken II, 2000/01, 27 563, nr. 3, p.3). Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste kamer heeft de Minister van Justitie benadrukt dat in de visie van de regering rechtstreeks beroep uitzondering moet blijven en dat de bezwaarschriftenprocedure slechts in bijzondere gevallen achterwege behoort te blijven. De minister voegde daar aan toe dat het voor de hand ligt dat de bezwaarmaker die het bestuur verzoekt de bezwaarschriftprocedure over te slaan, gemotiveerd aangeeft waarom zijn bezwaarschrift een bijzonder geval is. Als voorbeelden van uitzonderlijke situaties noemt de minister de in het rapport van de Commissie rechtsbescherming van de Vereniging voor bestuursrecht VAR genoemde situatie dat alle betrokkenen hun argumenten reeds bij de voorbereiding van het besluit zo uitputtend hebben gewisseld, dat bij voorbaat vaststaat dat een bezwaarschriftenprocedure geen toegevoegde waarde zal hebben, en gevallen waarin geen enkel verschil van mening over de feiten bestaat, maar waarin partijen een rechterlijke beslissing over een rechtsvraag nodig hebben om hun geschil te beëindigen (Kamerstukken I, 2004/4, 27 563, p. 1-2).
Ingevolge artikel 8:54a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het bestuursorgaan kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep bij de rechtbank.
In dat geval strekt ingevolge het tweede lid de uitspraak ertoe dat het bestuursorgaan het beroepschrift als bezwaarschrift behandelt. Artikel 7:10 van de Awb is van overeenkomstige toepassing.
Het onderhavige verzoek om met het rechtstreekse beroep in te stemmen is door eiser noch in het beroepschrift noch in zijn brief van 7 november 2012 gemotiveerd.
In zijn besluit van 12 november 2012 geeft verweerder aan in te stemmen met rechtstreeks beroep. Hoewel de reden daarvoor niet in dat besluit is vermeld, heeft verweerder in een eerdere brief aan de rechtbank meegedeeld dat hij van mening is dat de bezwaarschrift-procedure in cases als deze geen enkele betekenis heeft aangezien in het kader van de Wet BIBOB de onafhankelijke commissie bezwaarschriften, die verweerder van advies moet dienen, geen kennis mag dragen van het advies van het Landelijk Bureau BIBOB (LBB) dat dient ter motivering en onderbouwing van besluiten tot weigering van horeca- en omgevingsvergunningen.
De rechtbank is van oordeel dat deze zaak niet geschikt is voor rechtstreeks beroep en overweegt daartoe het volgende.
Het feit dat de commissie bezwaarschriften geen inzage heeft in het LBB-advies neemt niet weg dat eiser en diens gemachtigde wel kennis dragen van dat advies en daarom naar aanleiding daarvan in bezwaar grieven naar voren kunnen brengen welke verweerder bij de heroverweging in bezwaar dient te betrekken. Verder is niet uitgesloten dat in bezwaar nieuwe feiten of omstandigheden naar voren komen die voor verweerder aanleiding kunnen zijn om het LBB om aanvullend advies te vragen. Gelet hierop kan daarom niet op voorhand worden gezegd dat het enkele feit dat de commissie bezwaarschriften geen inzage heeft in het LBB-advies meebrengt dat de bezwaarschriftprocedure geen toegevoegde waarde heeft of kan hebben in een procedure als de onderhavige.
Het categoraal overslaan van de bezwaarprocedure in BIBOB-zaken om de door verweerder genoemde reden zou bovendien in strijd zijn met het uitgangspunt dat rechtstreeks beroep uitzondering moet blijven en dat de bezwaarschriftenprocedure slechts in bijzondere gevallen achterwege behoort te blijven.
Nu verweerder kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met het rechtstreekse beroep bij de rechtbank, vindt de rechtbank aanleiding om het onderzoek te sluiten en te bepalen dat het beroepschrift wordt teruggezonden aan verweerder, waarbij verweerder zal worden opgedragen het beroepschrift als bezwaarschrift in behandeling te nemen.
De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder aan eiser het griffierecht ad € 310 vergoedt.
3. Beslissing
De Rechtbank Oost-Nederland,
Recht doende:
- bepaalt dat het beroepschrift wordt teruggezonden naar verweerder;
- draagt verweerder op het beroepschrift als bezwaarschrift in behandeling te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht ad € 310 vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. R.J. Jue, rechter, in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2013
Afschrift verzonden op