ECLI:NL:RBONE:2013:BY9677

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C/08/134000 / KG ZA 12-269
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekzaak over afkoop partneralimentatie en fiscale schade

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Nederland, is op 18 januari 2013 een vonnis gewezen in een kort geding tussen twee voormalige echtgenoten. De eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. T.M. Subelack, vorderde betaling van een geldsom van de gedaagde, die niet in rechte verschenen was, waardoor verstek werd verleend. De vorderingen van eiseres waren gebaseerd op een tussen partijen gesloten overeenkomst met betrekking tot de afkoop van partneralimentatie en andere financiële verplichtingen die voortvloeiden uit hun echtscheiding.

Eiseres vorderde onder andere een bedrag van € 588.801,58 ter zake van afkoop van partneralimentatie, alsook bedragen gerelateerd aan een levensverzekering en fiscale schade. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres voldoende aannemelijk had gemaakt dat de gedaagde zijn verplichtingen niet nakwam en dat er een spoedeisend belang was bij de gevorderde betalingen. De rechter wees de vorderingen tot betaling van de bedragen voor afkoop van partneralimentatie en de helft van de waarde van de levensverzekering toe, maar wees de vorderingen met betrekking tot de fiscale schade af, omdat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat deze schade daadwerkelijk was geleden.

De voorzieningenrechter benadrukte het belang van terughoudendheid bij het toekennen van geldvorderingen in kort geding en de noodzaak om het risico van onmogelijkheid van terugbetaling in overweging te nemen. Uiteindelijk werd gedaagde veroordeeld in de kosten van de procedure, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden en overwegingen uiteenzet die een rechter in acht neemt bij het toekennen van vorderingen in kort geding, vooral in zaken die voortkomen uit echtscheidingen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/134000 / KG ZA 12-269
datum vonnis: 18 januari 2013
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Nederland, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
verder te noemen [eiseres],
advocaat: mr. T.M. Subelack te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen [gedaagde],
gedaagde, niet verschenen.
Het procesverloop
[Gedaagde] is te dienende dage niet in rechte verschenen, waarna tegen hem verstek is verleend.
[Eiseres] heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 11 januari 2013. Ter zitting zijn verschenen:
[eiseres], bijgestaan door mr. Subelack. De vordering is toegelicht.
Het vonnis is bepaald op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. Bij de dagvaarding zijn de wettelijke formaliteiten in acht genomen.
2. [Eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter [gedaagde] zal veroordelen tot:
I. betaling van een bedrag van € 588.801,58 ten titel van afkoop partneralimentatie, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2011;
II. betaling van een bedrag van € 16.241,31, zijnde de helft van de waarde van de polis van levensverzekering afgesloten bij Generali Verzekeringsgroep met polisnummer [XXXX], te vermeerderen met een bedrag van € 14.690,69 uit hoofde van vergoeding van de door [eiseres] vanaf 1 oktober 2004 volledig betaalde premies voor de verschillende op naam van [gedaagde] staande polissen;
III. betaling van een bedrag van € 29.377,- als (voorschot op) vergoeding van de fiscale schade die [eiseres] lijdt omdat [gedaagde] weigert om zijn medewerking te verlenen aan de overeengekomen fiscale constructie;
IV. betaling van een bedrag van € 15.000,- als voorschot op vergoeding van de schade die [eiseres] lijdt en nog zal lijden ten gevolge van de weigering van [gedaagde] om de door partijen gemaakte afspraken na te komen;
V. betaling van de werkelijke kosten van de procedure door [gedaagde] aan [eiseres].
3. [Eiseres] stelt daartoe het volgende. Partijen zijn gewezen echtelieden en hebben in het kader van de afwikkeling van hun echtscheiding een convenant gesloten. Na sluiting van het convenant is tussen partijen discussie ontstaan over de daarin opgenomen bepaling dat [gedaagde] zijn medewerking zou verlenen aan het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering die [eiseres] (ter verzekering van de partneralimentatietermijnen) op het leven van [gedaagde] zou afsluiten. Omdat [gedaagde] zijn medewerking hieraan weigerde te verlenen en hij daarnaast ook stelselmatig niet aan zijn alimentatieverplichtingen voldeed heeft [eiseres] in 2009 in kort geding nakoming van het convenant gevorderd. [Gedaagde] heeft vervolgens - door niet aan het in dat kort geding gewezen vonnis te voldoen - een bedrag van € 250.000,- aan dwangsommen verbeurd. Nadat [eiseres] tot beslaglegging is overgegaan, hebben partijen na het voeren van een bespreking en diverse correspondentie overeenstemming bereikt. Partijen zijn volgens [eiseres] overeen gekomen dat [gedaagde] aan [eiseres] een bedrag van € 1.000.000,-- dient te voldoen, waarvan € 800.000,-- (bruto) ten titel van partneralimentatie en € 200.000,-- (netto) ten titel van verbeurde dwangsommen. Om de belastingdruk over het afkoopbedrag ten aanzien van de partneralimentatie voor [eiseres] te verlagen en [gedaagde] over meerdere jaren gebruik te laten maken van zijn fiscale aftrekmogelijkheid, werd een gespreide betaling afgesproken waarbij - kort gezegd - [gedaagde] met [eiseres] een overeenkomst van geldlening zou sluiten, welke geldlening vervolgens door [eiseres] in vijf jaarlijkse termijnen zou worden afgelost met de door [gedaagde] verschuldigde alimentatietermijnen. Nu [gedaagde] zijn medewerking weigert te verlenen aan de uitvoering van hetgeen partijen zijn overeengekomen heeft [eiseres] zich genoodzaakt gezien de onderhavige kort gedingprocedure op te starten. Aldus vordert [eiseres] betaling van hetgeen partijen laatstelijk zijn overeengekomen, met dien verstande dat daarbij is afgesproken dat de via de executoriale beslagen geïnde bedragen in mindering zouden komen op de overeengekomen hoofdsom van € 1.000.000,-. Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat aan [gedaagde] wordt toegedeeld de polis van levensverzekering afgesloten bij Generali Verzekeringsgroep met polisnummer [XXXX], onder uitkering van de helft van de waarde van deze polis per datum verdeling en onder vergoeding vanaf 1 oktober 2004 van de helft van de door [eiseres] voor [gedaagde] betaalde premies voor op zijn naam staande spaar- en risicoverzekeringen.
4. Nu [gedaagde] niet ter zitting is verschenen moeten deze feiten en omstandigheden als vaststaand worden aangenomen.
5. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De voorzieningenrechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist (vgl. HR 14 april 2000, NJ 2000, 489), terwijl de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening. In het licht van het bovenstaande oordeelt de voorzieningenrechter dat [eiseres] ten aanzien van de vorderingen sub I. en sub II. haar spoedeisende belang hierbij, alsmede het bestaan van deze vorderingen op [gedaagde], voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat een restitutierisico niet aan de orde is, nu aan deze vorderingen een tussen partijen gesloten overeenkomst ten grondslag ligt en het aldus zeer onwaarschijnlijk is dat [eiseres] zulks zal hebben terug te betalen.
Ten aanzien van de vorderingen sub III. en sub IV. heeft [eiseres] naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende het bestaan van deze vorderingen aannemelijk gemaakt. Meer in het bijzonder overweegt de voorzieningenrechter dat ten aanzien van de door [eiseres] gestelde geleden fiscale schade niet boven redelijke twijfel is verheven dat de rechter in een eventuele bodemprocedure tot toewijzing van deze gestelde schade zal komen, nu het enkel overleggen van een verklaring van een “mentor in persoonlijke financiën” niet aannemelijk maakt dat de gestelde fiscale constructie door de beugel kan. En ook ten aanzien van de door [eiseres] gestelde geleden en nog te lijden schade overweegt de voorzieningenrechter dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze schade daadwerkelijk heeft geleden dan wel zal lijden.
6. [Gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld. De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding af te wijken van de ongeschreven regel dat iedere partij zijn eigen kosten draagt indien partijen een affectieve relatie hebben gehad, en ook het feit dat [eiseres] niet volledig in het gelijk is gesteld geeft geen reden daartoe. Nu de gestelde feiten en omstandigheden als vaststaand moeten worden aangenomen, concludeert de voorzieningenrechter dat [gedaagde] het aanhangig maken van het kort geding en de daarmee gepaarde kosten immers (wederom) eenvoudig had kunnen voorkomen door de gemaakte afspraken na te komen. De voorzieningenrechter heeft voor het bepalen van het salaris van de advocaat aansluiting gezocht bij het voor geldvorderingen geldende liquidatietarief.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen, bij wijze van voorschot, het bedrag van € 588.801,58, ten titel van afkoop partneralimentatie, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
II. veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen, bij wijze van voorschot, het bedrag van € 16.241,31, zijnde de helft van de waarde van de polis van levensverzekering afgesloten bij Generali Verzekeringsgroep met polisnummer [XXXX], te vermeerderen met een bedrag van € 14.690,69, wegens door [eiseres] vanaf 1 oktober 2004 volledig betaalde premies voor de verschillende op naam van [gedaagde] staande polissen.
III. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.566,82 aan verschotten en € 5.160,- aan salaris van de advocaat.
IV. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
V. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.