Registratienummer: Awb 13/41
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
de vennootschap onder firma Kassa Office Printer Supplies,
en [verzoekers],
gevestigd/ wonende te Almelo,
gemachtigde: mr. E.W. Roessingh,
de gemeenteraad van Almelo,
verweerder 1,
het college van burgemeester en wethouders van Almelo,
verweerder 2.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen (dserde-partij), gemachtigde: mr. F. Kolkman.
Op 9 september 2009 heeft de derde-partij een aanvraag om een bouwvergunning ingediend voor het vergroten van een woning met uitvaartruimte op de Twentelaan 26 te Almelo (het bouwplan).
De voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo heeft op 12 juli 2011 het projectbesluit van 19 april 2011 van verweerder 1 en de door verweerder 2 verleende bouwvergunning van 16 mei 2011 op verzoek van verzoekers vernietigd en bepaald dat verweerders opnieuw op de aanvraag dienden te beslissen.
Verweerders hebben hierop opnieuw op de aanvragen beslist. Het ontwerpprojectbesluit “Twentepoort-Twentelaan 26”, de ontwerpbouwvergunning en de bijbehorende stukken zijn van 26 oktober 2011 tot en met 6 december 2011 ter inzage gelegd. Door een onvolledigheid in de procedure zijn de stukken voor een tweede maal ter inzage gelegd, namelijk van 18 januari 2012 tot en met 28 februari 2012.
Verzoekers hebben bij brieven van 5 december 2011 en 20 februari 2012 hun zienswijzen ingediend.
Bij besluit van 17 april 2012 heeft verweerder 1 (voor zover van belang) het projectbesluit vastgesteld ten behoeve van het bouwplan. Bij besluit van 23 april 2012 heeft verweerder 2 op basis van het projectbesluit de bouwvergunning voor het bouwplan verleend aan de derde-partij.
Verzoekers hebben tegen het projectbesluit en de bouwvergunning beroep ingesteld.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
Op 8 januari 2013 hebben verzoekers verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat de bestreden besluiten worden geschorst tot zes weken na de datum waarop door de rechtbank op het beroepschrift zal zijn beslist.
Het verzoek is ter zitting van 21 januari 2013 behandeld. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door
M. Hollander en S.S.T. Weertman. De derde-partij is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.
1. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen onbetwiste, feiten als vaststaand aan:
- het bouwplan ziet op een vergroting aan de achterzijde en een uitbouw aan de zijkant op de begane grond van het bestaande gebouw, waarbij de begane grond wordt gebruikt als uitvaartruimte. Op de verdieping is een reeds bestaande dienstwoning gesitueerd;
- het bouwplan is inmiddels gerealiseerd en op 2 december 2012 door de derde-partij in gebruik genomen;
- op 20 december 2012 heeft een condoleancebezoek in de uitvaartruimte plaatsgevonden, waarvan verzoekers (parkeer)hinder hebben ondervonden.
Spoedeisend belang & toepassing van artikel 8:81 Awb
2. In gevolge van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, door een partij in de hoofdzaak aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd. Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.
3. Anders dan de derde-partij heeft betoogd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er sprake is van spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Het gebruik van het bouwwerk kan immers leiden tot voorvallen die hinder voor verzoekers opleveren. Daarbij is van belang dat verzoekers van het condoleancebezoek op 20 december 2012 hinder hebben ondervonden. Het door de derde-partij genoemde criterium, namelijk dat er sprake moet zijn van een onomkeerbare situatie, is in casu een onjuiste maatstaf, zodat de voorzieningenrechter daaraan voorbij gaat.
4. Indien naar het oordeel van de voorzieningenrechter na de zitting als bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van het bepaalde in artikel 8:86 van die wet onmiddellijk uitspraak doen op het door de verzoeker bij de rechtbank ingediende beroep tegen het bestreden besluit.
5. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter van oordeel dat nader onderzoek geen relevante bijdrage meer kan leveren voor de oordeelsvorming. Derhalve, en gelet op de instemming hiertoe van partijen, zal de voorzieningenrechter tevens beslissen op het door verzoekers ingestelde beroep.
6. Verzoekers stellen dat de besluiten onjuist en onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en onvoldoende zijn gemotiveerd. Tevens zijn volgens verzoekers de belangen van betrokkenen onvoldoende afgewogen. De voorzieningenrechter zal in het navolgende als eerste beoordelen of verweerders de bestreden besluiten op de juiste wijze bekend hebben gemaakt, gevolgd door een beoordeling of met de na aanvraag gewijzigde locatie van het parkeerterrein de grondslag van de aanvraag is verlaten. Vervolgens zal de voorzieningenrechter beoordelen of verweerder 1 het projectbesluit heeft voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en of verweerder 1, gelet op de belangen van verzoekers, het projectbesluit in redelijkheid heeft kunnen nemen. Ten slotte zal de voorzieningenrechter beoordelen of verweerder 2 op goede gronden de bouwvergunning heeft verleend.
De voorzieningenrechter stelt daartoe eerst het volgende voorop.
7.1. Aangezien de aanvraag van de derde-partij dateert van 9 september 2009 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Woningwet, zoals deze luidden op 9 september 2009, van toepassing.
7.2. Artikel 40, eerste lid, van de Woningwet bepaalt dat het verboden is te bouwen zonder of in afwijking van een bouwvergunning van burgemeesters en wethouders. Artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet bepaalt (onder meer) dat de reguliere bouwvergunning moet worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan.
7.3. In artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wro is bepaald dat in de Wro en de daarop rustende bepalingen onder projectbesluit wordt verstaan een
besluit, inhoudende dat ten behoeve van de verwezenlijking van een project, dat een of meer bouwwerken, werken geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden of het daarbij behorende gebruik kan omvatten en dat afwijkt van het geldende bestemmingsplan, dit bestemmingsplan buiten toepassing blijft.
De eerste twee leden van artikel 3.10 van de Wro luiden voorts als volgt:
1. De gemeenteraad kan ten behoeve van de verwezenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen.
2. Het besluit bevat een goede ruimtelijke onderbouwing van het project.
7.4. Niet in geschil is dat het bouwplan is gesitueerd op gronden waarop van toepassing is het bestemmingsplan “Zuid, Windmolenbroek, 3e uitwerking, herziening vak 38, 88-X (het bestemmingsplan). Ter plaatse geldt de bestemming “Maatschappelijke en economische doeleinden - A (MD-A)”. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor kantoren, showrooms, dienstverlenende bedrijven, kantoor-, beroeps- en praktijkruimten ten behoeve van beoefenaars van vrije beroepen en dienstwoningen (artikel 2, eerste lid, van het bestemmingsplan).
Het bouwplan past niet binnen deze bestemming en is strijdig met enkele bouwregels. Opdat verweerder 2 de aangevraagde bouwvergunning kan verlenen, heeft verweerder 1 het projectbesluit genomen.
8. Verzoekers stellen dat de bekendmaking van het ontwerpprojectbesluit en de ontwerpbouwvergunning niet op de juiste wijze zijn geschied. Dit aangezien ten onrechte is vermeld dat het bouwplan op het dienstengebied/bedrijventerrein Twentepoort is gelegen.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat de bekendmaking van de ontwerpbesluiten is geschied door publicatie in “Almelo Actueel” en de Staatscourant op 1 mei 2012. Tussen partijen is niet in geschil dat deze de juiste fora voor de bekendmaking zijn. Boven de betreffende bekendmakingen staat als kop (correct) vermeld “Projectbesluit en bouwvergunning Twentelaan 26”.
Verzoekers hebben tijdig hun zienswijzen in kunnen dienen. Zij zijn dan ook niet in hun belang getroffen doordat in de tekst van de bekendmaking (kennelijk) ten onrechte staat vermeld dat het bouwplan is gelegen in het dienstengebied/bedrijventerrein Twentepoort.
De stelling van verzoekers dat door de verkeerde vermelding andere belanghebbenden op het verkeerde been zijn gezet, mist belang. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het in dat geval aan die belanghebbenden is om bezwaar te maken.
10. De stelling van verzoekers dat de misslag betreffende de inrichtingstekening ten aanzien van de parkeerplaatsen niet is hersteld, is door verweerders betwist. Verzoekers hebben dit niet nader onderbouwd en de misslag blijkt ook niet anderszins uit de overgelegde stukken, zodat de voorzieningenrechter aan deze stelling voorbij gaat.
11. De voorzieningenrechter verwerpt deze beroepsgrond.
12. Verzoekers stellen dat de wijziging van de locatie van de parkeerplaatsen, namelijk de verplaatsing naar de achterzijde van het uitvaartcentrum, buiten de grondslag van de aanvraag valt. Slechts zeer geringe wijzigingen van de aanvraag kunnen blijkens vaste jurisprudentie gerechtvaardigd zijn, waarvan in het onderhavige geval geen sprake is. Voor het project dient volgens verzoekers dan ook een nieuwe aanvraag te worden ingediend.
13. De voorzieningenrechter overweegt dat de aanvraag voor de bouwvergunning blijkens het aanvraagformulier zag op het vergroten van het pand en dat niet in geschil is dat destijds op het perceel parkeren was toegestaan. In de aanvraag wordt weliswaar niets over parkeerplaatsen vermeld, maar op dat moment kon reeds worden voorzien dat het gewijzigde gebruik van het bouwplan zou leiden tot een gewijzigde parkeerbehoefte. Dat in de navolgende procedure de locatie van de parkeerplaats is gewijzigd, leidt er niet toe dat in betekenende mate is afgeweken van de aanvraag.
14. De voorzieningenrechter verwerpt deze beroepsgrond.
Goede ruimtelijke onderbouwing
15. Verweerder 1 heeft ter onderbouwing van het projectbesluit de “Ruimtelijke onderbouwing projectbesluit Twentelaan 26” (verder: de ruimtelijke onderbouwing) opgesteld. Hierin is in verschillende hoofdstukken weergegeven de beschrijving van het project, de beschrijving van de geldende planologische situatie, het beleidskader, de milieu-aspecten, de aspecten van flora, fauna en archeologie, de wateraspecten, de ruimtelijke effecten op de omgeving, de economische uitvoerbaarheid en de aspecten van inspraak en vooroverleg.
16.1 Verzoekers voeren ten eerste aan dat geen, dan wel onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen voor het verkeer en voeren het volgende aan.
Een uitvaartcentrum heeft blijkens de VNG handreiking “Bedrijven en milieuzonering” (de handreiking) een verkeersaantrekkende werking, waarmee in de ruimtelijke onderbouwing en het verkeerskundig rapport van Bono Traffics B.V. geen rekening is gehouden. Door de aanzienlijke toename van het aantal verkeersbewegingen zullen ernstige problemen ten aanzien van de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid ontstaan. De Twentelaan, die slechts aan een zijde is ontsloten, is niet berekend op deze toename. Het vertrek van rouwstoeten zal tot verkeersopstoppingen leiden.
16.2. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder 1 in de ruimtelijke onderbouwing het rapport “Bepalen verkeerskundige consequenties Uitvaarthuis” van Bono Traffics B.V. (het verkeerskundig rapport) heeft betrokken. In het rapport is onder meer geconcludeerd:
“(…) Hoewel de realisatie van het Uitvaarthuis leidt tot een toename van de verkeersintensiteit, leidt dit naar verwachting niet tot een onveilige verkeerssituatie, of onacceptabele verkeersafwikkeling op de Twentelaan, of het kruispunt Twentelaan - Broekerheide. De toekomstige verkeersintensiteiten passen bij wegen die getypeerd zijn als bedrijventerrein met een maximum snelheid van 50 km/ uur. (…)”.
Verzoekers hebben niet aangevoerd dat het verkeerskundig rapport ondeugdelijk is, dan wel dat het ondeugdelijk tot stand is gekomen, zodat aan het verkeerskundig rapport geen waarde gehecht zou kunnen worden. Gelet daarop, en op de inhoud van het verkeerskundig rapport, heeft verweerder 1 dit rapport mogen gebruiken. De voorzieningenrechter neemt daarbij ook in aanmerking dat verzoekers – hoewel zij daarvoor in deze procedure ruim de tijd hadden – geen contra-expert hebben ingeschakeld.
Verweerder 1 heeft met de verwijzing naar het verkeerskundig rapport in de ruimtelijke onderbouwing wel degelijk rekening gehouden met de daarin geconcludeerde toename van de verkeersintensiteit. Daarbij komt dat verweerders onbetwist hebben aangevoerd dat uit de handreiking alleen blijkt dat, daar waar de ontsluiting matig tot slecht is, slechts activiteiten met een relatief grote verkeersaantrekkende werking niet zijn gewenst, hetgeen, gelet op de omvang van (de activiteiten in) het uitvaarhuis, op de onderhavige situatie niet van toepassing is.
16.3. Ten aanzien van de stelling van verzoekers dat er een contractueel verbod geldt om aan consumenten goederen te leveren, waaruit blijkt dat verkeersbewegingen van particulieren moeten worden voorkomen, overweegt de voorzieningenrechter dat uit het bestemmingsplan volgt dat meer activiteiten zijn toegestaan die de komst van particulieren met zich brengen, zoals showrooms.
De niet nader onderbouwde stelling van verzoekers dat een toename van het aantal verkeersbewegingen zal leiden tot een verminderde bereikbaarheid voor hulpdiensten acht de voorzieningenrechter voorts niet aannemelijk. Bovendien heeft verweerder 1 in de ruimtelijke onderbouwing beschreven dat de Twentelaan voor hulpdiensten via twee ontsluitingswegen toegankelijk is.
16.4. De voorzieningenrechter verwerpt deze beroepsgrond.
17.1. Verzoekers voeren ten tweede aan dat er strijd is met de bedrijfsterreinenvisie van verweerders. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat uit het door verweerders overgelegde stuk “Revitalisering van terreinen voor bedrijven” blijkt dat de daarin vervatte visie niet van toepassing is op het bedrijfsterrein waarop het bouwplan is gelegen.
17.2. De voorzieningenrechter verwerpt deze beroepsgrond.
18.1. Verzoekers voeren ten derde aan dat de aanleg van het parkeerterrein in strijd is met het bestemmingsplan, omdat op dat deel van het perceel de bestemming “groenvoorzieningen” rust.
18.2. De voorzieningenrechter overweegt dat ter zitting namens verweerders en door de derde-partij, onderbouwd met een afdruk van de kadastrale gegevens van het bouwplan en foto’s van de parkeerplaatsen, aannemelijk is gemaakt dat de parkeerplaatsen niet zijn gelegen op de groenstrook tussen het bouwplan en de achterliggende woningen, waarop de bestemming “groenvoorzieningen” rust. Verzoekers hebben dit ter zitting ook niet bestreden.
18.3. Ten aanzien van de stelling van verzoekers dat het parkeerterrein, gelet op de toelichting op het bestemmingsplan “Windmolenbroek-Groeneveld”, ten onrechte niet is afgeschermd voor de achterliggende woonhuizen middels tussenliggende bedrijfsgebouwen overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Verweerder 1 heeft in de ruimtelijke onderbouwing opgenomen dat een uitvaarthuis onder de VNG-categorie 1 valt, zodat de richtafstand tot het omgevingstype rustige woonwijk minimaal 10 meter dient te zijn. Daarbij heeft verweerder 1 opgenomen dat de afstand van het perceel van het bouwplan tot het perceel van de dichtstbijzijnde woning 10 meter betreft, zodat het bouwplan in het kader van de milieuzonering geen belemmeringen oplevert. Verzoekers hebben dit niet betwist. De door verzoekers aangehaalde passage uit de toelichting op het bestemmingsplan ziet op bedrijfsactiviteiten in de VNG-categorie 3.1 met de daarbij behorende afstand van minimaal 50 meter, hetgeen op het onderhavige geval niet van toepassing is.
18.4. De voorzieningenrechter verwerpt deze beroepsgrond.
19.1. Verzoekers voeren ten vierde aan dat er blijkens de website van het uitvaartcentrum wordt uitgegaan van de beschikbaarheid van ten minste 50 parkeerplaatsen, terwijl de 30 parkeerplaatsen tegenover het uitvaartcentrum komen te vervallen. Gelet op het door het uitvaartcentrum genoemde aantal parkeerplaatsen had verweerder 1 niet op grond van de CROW-normen de parkeerbehoefte mogen bepalen, maar had maatwerk geleverd moeten worden.
19.2. De voorzieningenrechter overweegt dat er blijkens de ruimtelijke onderbouwing één parkeerplaats voor gehandicapten en 26 reguliere parkeerplaatsen bij het bouwplan aanwezig zijn. In het verkeerskundig rapport is onder meer geconcludeerd:
“(…) Voor deze parkeerbehoefte geldt dat dit met name tijdens condoleancebezoeken is, die zich gemiddeld één keer per maand voordoen. Op basis van de gehanteerde uitgangspunten en ervaringscijfers is de kans dat het aantal gerealiseerde parkeerplaatsen op het parkeerterrein niet voldoet, nihil. (…)”.
Voorts heeft verweerder 1 in de ruimtelijke onderbouwing overwogen:
“(…) Voor een algemenere benadering voor het bepalen van de parkeerbehoefte kan aansluiting gezocht worden bij de normen zoals vastgesteld door de Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, water- en wegenbouw (CROW). Voor de functie ‘uitvaarthuis’ zijn geen parkeernormen vastgelegd. Voor crematoria en begraafplaatsen is de norm gesteld op 15 tot 30 parkeerplaatsen per gelijktijdige plechtigheid. Gelet op de functie van het uitvaarthuis kan aansluiting (…) worden gezocht bij deze norm. (…) Met de eis van 20 parkeerplaatsen wordt voldaan aan de norm zoals gesteld door de CROW. Gelet op het karakter van de activiteiten en de beperkte tijd van de bezoeken binnen het uitvaartcentrum wordt hiermee voldaan aan de eis dat voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein (…) worden gerealiseerd. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die in deze situatie een groter aantal parkeerplaatsen noodzakelijk maken. (…)”.
Ten slotte heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo bij uitspraak van 21 mei 2010, aan partijen bekend, over het onderhavige bouwplan overwogen:
“(…) De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder op goede gronden aansluiting heeft gezocht bij deze Crow-norm, zodat een nader onderzoek naar de parkeerdruk niet nodig was. Van belang in dit verband is dat het een klein uitvaartcentrum betreft met slechts één ontvangst- en condoleanceruimte, zonder dat voorzien is in horecafaciliteiten. De voorzieningenrechter verwijst bovendien naar de uitspraak van de Afdeling LJN BB7310. (…)”.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om van laatstgenoemd oordeel af te wijken. Gelet hierop heeft verweerder 1 op goede gronden aansluiting gezocht bij de CROW-norm. Bovendien is het verkeerskundig rapport, waarnaar in de ruimtelijke onderbouwing is verwezen, als maatwerk te beschouwen. Eventuele uitingen op de website van de derde-partij doen, in het bijzonder gelet op bovengenoemde conclusie uit het verkeerskundig rapport, hier niets aan af.
19.3. Aangezien gelet op het voorgaande niet aannemelijk is geworden dat er sprake is van een tekort aan parkeerplaatsen, gaat de voorzieningenrechter voorbij aan de stellingen van verzoekers dat niet kan worden voorkomen dat door bezoekers van het uitvaartcentrum ook op de Twentelaan zal worden geparkeerd en dat door het parkeren van auto’s bij het rouwcentrum het keren van vrachtauto’s in de daarbij liggende cul-de-sac wordt belemmerd of onmogelijk wordt gemaakt.
19.4. Ten aanzien van de door verzoekers ondervonden parkeerhinder op 20 december 2012 overweegt de voorzieningenrechter dat door de derde-partij ter zitting gemotiveerd is gesteld dat dit een uitzonderingssituatie en leermoment betrof, waarop maatregelen ter voorkoming van toekomstige hinder zijn ingezet. Tevens acht de voorzieningenrechter in dit kader van belang dat verzoekers desgevraagd ter zitting hebben verklaard dat zij sindsdien geen parkeerhinder van het bouwplan hebben ondervonden.
19.5. De voorzieningenrechter verwerpt deze beroepsgrond.
20.1. Verzoekers voeren als laatste grond aan dat er onduidelijkheid bestaat over de omvang van de activiteiten van het uitvaartcentrum. Er zijn geen voorzieningen opgenomen om grenzen te stellen aan overschrijding van de beperkte opzet, wanneer in de praktijk blijkt dat het uitvaartcentrum aanzienlijk intensiever wordt gebruikt dan thans voorgesteld.
20.2. De voorzieningenrechter overweegt dat in de ruimtelijke onderbouwing voldoende aandacht is gegeven aan de omvang van de voorgenomen activiteiten en dat namens verweerders onbetwist is gesteld dat een aanzienlijk intensiever gebruik, gelet op de omvang van het perceel en pand, niet tot de mogelijkheden behoort.
20.3. De voorzieningenrechter verwerpt deze beroepsgrond.
21. De voorzieningenrechter gaat ten slotte voorbij aan de verwijzing van verzoekers naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 januari 2008, LJN: BC2126, aangezien dit geen soortgelijke situatie betreft. Het onderhavige bouwplan is namelijk niet in een woonwijk gelegen en bovendien van de naastliggende woonwijk gescheiden door een groenstrook.
22. Gelet op het voorgaande is het de voorzieningenrechter niet gebleken dat het projectbesluit niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Voorts is niet gebleken dat verweerder 1 tekort is geschoten in de belangenafweging. De enkele, geenszins onderbouwde stelling van verzoekers dat dit wel het geval is, maakt dit niet anders. Mochten verzoekers bedoelen dat als gevolg van het bouwplan hun bedrijfsvoering wordt gehinderd, met name ten aanzien van de transportbewegingen, dan heeft verweerder 1 aannemelijk mogen achten dat geen sprake is van zodanige hinder dat hij geen projectbesluit mocht nemen. De voorzieningenrechter ziet derhalve geen aanleiding om het projectbesluit aan te tasten.
De verleende bouwvergunning
23. Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 22. is overwogen en omdat niet is gebleken van (andere) weigeringsgronden, heeft verweerder 2 de bouwvergunning terecht verleend.
24. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzieningenrechter, en door hem en mr. P.J.H. Bijleveld als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op .
Afschrift verzonden op: .
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open voor zover is beslist op het beroep. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep.