ECLI:NL:RBONE:2013:BZ0846

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awhb 13/134
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit tot oplegging onderzoek rijgeschiktheid en geldigheid rijbewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 6 februari 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.P. van Dijk, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) dat hem een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid oplegde en de geldigheid van zijn rijbewijs schorste. Dit besluit was gebaseerd op eerdere incidenten waarbij verzoeker in aanraking was gekomen met de politie, waaronder het aantreffen van drugs in zijn auto en een incident waarbij hij slapend in zijn auto werd aangetroffen. Verzoeker betwistte de feiten en stelde dat hij slechts af en toe een joint gebruikt in verband met ADHD.

De voorzieningenrechter overwoog dat het CBR onvoldoende had onderbouwd dat verzoeker een bekende gebruiker van drogerende middelen was, en dat er geen duidelijke aanwijzingen waren dat hij geestelijk of lichamelijk niet goed functioneerde. De rechter concludeerde dat het besluit van het CBR om het rijbewijs te schorsen niet voldoende gemotiveerd was en dat er geen reden was om het onderzoek naar de geschiktheid op te leggen. De voorzieningenrechter schorste het besluit van het CBR voor zover het de geldigheid van het rijbewijs betrof, maar wees het verzoek voor het overige af. Tevens werd het CBR veroordeeld in de proceskosten van verzoeker.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing door bestuursorganen bij het opleggen van maatregelen die de rechten van burgers kunnen aantasten. De voorzieningenrechter heeft de beslissing genomen met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de kosten van de rechtsbijstand aan verzoeker werden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/134
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak van
[verzoeker],
wonende te {woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. J.P. van Dijk,
en
Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen,
gevestigd te Rijswijk, verweerster.
Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2012 heeft verweerster verzoeker een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd en de geldigheid van het rijbewijs geschorst.
Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Op 14 januari 2013 heeft verzoeker gevraagd om een voorlopige voorziening.
Het verzoek is ter zitting van 31 januari 2013 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. Op 7 juli 2012 hebben politieagenten verzoeker aangehouden. Verzoeker is gefouilleerd. Daarbij is onder andere aangetroffen een joint, twee gripzakjes wit poeder en een grotere zak wit poeder. In de auto is een weegschaaltje met poederresten gevonden.
Op 11 november 2012 is verzoeker slapend in zijn auto aangetroffen. De auto stond volgens de desbetreffende politiebeambten, blijkens het mutatierapport van die datum, midden op de rijbaan. Nadat de agenten verzoeker wakker hadden gemaakt was hij volgens hen helemaal in de war en wist niet meer te vertellen waar hij woonde.
De Regiopolitie IJsselland heeft op 14 november 2012 een mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).
Hierna heeft verweerster het bestreden besluit genomen. Op 9 januari 2013 heeft verzoeker daartegen bezwaar gemaakt.
3. Artikel 131, eerste lid, onder c, van de WVW 1994 bepaalt dat, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 30, eerste lid, is gedaan, het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen besluit tot een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
In artikel 23, derde lid, onder a, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (Regeling) is bepaald dat het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1 (met uitzondering van A, onderdeel III, Rijgedrag, of onder B, onderdeel III, Drogerende stoffen ‘alcohol’).
Bijlage 1 bij de Regeling bevat (samengevat) een lijst van feiten en omstandigheden die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorvoertuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven.
In de categorie onder B ‘Geschiktheid’,’III Drogerende stoffen’, ‘Andere drogerende stoffen’ zijn onder andere opgenomen:
b. betrokkene is in het bezit van een gebruikershoeveelheid drogerende stoffen en uit een door betrokkene aan de politie afgelegde verklaring blijkt dat deze voor eigen gebruik is;
c. betrokkene staat bij de politie bekend als gebruiker van drogerende stoffen.
Artikel 5, eerste lid, onder c, van de Regeling bepaalt dat een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de wet geschiedt in het geval er duidelijke aanwijzingen zijn dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige.
Artikel 6 bepaalt vervolgens dat het CBR in gevallen als bedoeld in artikel 5 de geldigheid van het rijbewijs schorst.
4. Verzoeker voert aan dat hij nooit is aangehouden en dat er geen proces-verbaal tegen hem is opgemaakt. Dat er 30 antecedenten in verband met de Opiumwet zijn, is volgens hem niet mogelijk. Verzoeker gebruikt alleen af en toe een joint in verband met ADHD. Er is op 7 juli 2012 weliswaar wit poeder in zijn auto aangetroffen, maar dit was geen grote hoeveelheid en voor eigen gebruik.
Dat verzoeker, toen hij op 11 november 2012 door de politie in zijn auto werd wakker gemaakt verward was, is logisch. Hij was immers diep in slaap.
Verzoeker wordt door de maatregel onnodig op kosten gejaagd; die kan hij niet betalen.
5. Ten aanzien van het opleggen van het onderzoek naar de geschiktheid overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Verweerster heeft dit onderzoek in de eerste plaats opgelegd omdat verzoeker zou voldoen aan het bepaalde in bijlage 1 bij de Regeling, te weten onder B ‘Geschiktheid’,’III Drogerende stoffen’, ‘Andere drogerende stoffen’, onder b: betrokkene is in het bezit van een gebruikershoeveelheid drogerende stoffen en uit een door betrokkene aan de politie afgelegde verklaring blijkt dat deze voor eigen gebruik is.
De voorzieningenrechter stelt vast dat op 7 juli 2012 in de auto van verzoeker diverse drogerende stoffen zijn gevonden, waarvan verzoeker zowel ter plaatse als in het bezwaarschrift heeft gesteld - en ter zitting desgevraagd heeft bevestigd - dat deze voor eigen gebruik waren.
Verzoeker voldoet daarmee aan het in voornoemde bijlage onder ‘b’ opgenomen criterium, zodat verweerster verzoeker reeds hierom kon opdragen zich te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid. Dat de politie niet meteen na de constatering op 7 juli 2012 een mededeling als bedoeld in artikel 130 van de WVW 1994 aan verweerster heeft gedaan, maar daarmee heeft gewacht tot zich een volgend incident voordeed, hoeft, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet te leiden tot de conclusie dat de politie hiertoe niet meer bevoegd was. Beide incidenten vonden immers binnen een relatief kort tijdsbestek plaats. Reeds daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen, voor zover het een onderzoek naar de geschiktheid betreft.
Verweerster heeft het onderzoek verder opgelegd onder verwijzing naar onderdeel c: dat betrokkene bij de politie bekend staat als gebruiker van drogerende stoffen.
Daarbij is verwezen naar de in de mutaties aangehaalde antecedenten; verzoeker zou bekend zijn bij de politie met 30 antecedenten op het gebied van de Opiumwet en op het gebied van geweldsmisdrijven. Verzoeker heeft dit nadrukkelijk betwist. De voorzieningenrechter stelt vast dat een lijst van antecedenten niet is bijgevoegd, zodat niet inzichtelijk is geworden om welke delicten het precies gaat en wanneer deze zouden hebben plaatsgevonden. Daar komt bij dat in de mutatie van 11 november 2012 verwezen wordt naar de naam Westendorp (in plaats van Westerhof), die bekend zou zijn met verdovende middelen. In de mutaties is voorts niet ondubbelzinnig opgemerkt dat verzoeker een bekende gebruiker is. Antecedenten op het gebied van de Opiumwet kunnen er immers ook op wijzen dat iemand in verdovende middelen handelt, zonder deze zelf te gebruiken. Aangezien verweerster zich niet ter zitting heeft laten vertegenwoordigen is hierover verder geen duidelijkheid ontstaan.
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter, voorlopig oordelend, tot de slotsom dat verweerster de stelling, dat verzoeker een bekende gebruiker is van drogerende middelen, onvoldoende heeft onderbouwd.
6. Ten aanzien van het schorsen van het rijbewijs overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Verweerster dient hiertoe over te gaan als er duidelijke aanwijzingen zijn dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt.
Uit de gedingstukken is de voorzieningenrechter onvoldoende duidelijk geworden waarom verweerster meent dat hiervan in het geval van verzoeker sprake is. Verzoeker heeft weliswaar gesteld dat bij hem sprake is van ADHD, maar ook dat dit een zelfgestelde diagnose is, niet bevestigd door een arts. Hierdoor staat in de eerste plaats niet vast dat verzoeker hieraan lijdt, en, mocht dat al zo zijn, evenmin of dit als aandoening in de zin van artikel 5, eerste lid, onder c, van de Regeling kan worden gekwalificeerd en of hij hierdoor geestelijk of lichamelijk niet goed functioneert of sprake is van een ernstig psychiatrsich probleem, zoals dit artikellid bepaalt.
Verweerster werpt verzoeker verder tegen dat hij op 11 november 2012, toen de agenten hem wakker maakten, enorm verward was. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn voor enig oordeel over de oorzaak van deze verwardheid. Weliswaar hebben de desbetreffende politiebeambten in het mutatierapport gesteld “Westendorp komt veelvuldig voor ivm verdomi. Het zou ons niet verbazen als zijn lichamelijke toestand komt van afkickverschijnselen danwel schade aan de hersenen door verdomi”, maar deze veronderstelling is op geen enkele manier met concrete feiten en omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de fysieke staat waarin verzoeker verkeerde, nader onderbouwd. Het enkele feit dat verwezen wordt naar niet nader genoemde antecedenten van Westendorp (in plaats van Westerhof) is – mede gelet op wat onder 5 is overwogen – naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende voor toepassing van artikel 5, eerste lid, onder c, van de Regeling.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het besluit van verweerster op dit punt onvoldoende is gemotiveerd en naar verwachting als zodanig en zonder enige nadere onderbouwing niet in stand kan blijven. Dit onderdeel van het bestreden besluit komt derhalve voor schorsing in aanmerking. Van verweerster wordt verwacht dat zij het rijbewijs aan verzoeker retourneert.
7. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerster met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten te veroordelen, die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toe, waarbij een wegingsfactor van 1 wordt gehanteerd.
Beslissing
De voorzieningenrechter
-schorst het besluit van verweerster van 6 december 2012 voor zover daarmee de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker is geschorst;
-wijst het verzoek voor het overige af;
-bepaalt dat verweerster het betaalde griffierecht van € 156,-- aan verzoeker vergoedt;
-veroordeelt verweerster in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 944,-- ter zake van verleende rechtsbijstand te voldoen aan de griffier van de rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzieningenrechter, en door hem en mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.