RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
zaaknummer: C/08/134260 / KG ZA 13-4
datum vonnis: 23 januari 2013
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Nederland, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[EISER],
wonende te [plaats],
eiser,
verder te noemen eiser,
advocaat: mr. E.S. Florijn te Vught,
[GEDAAGDE],
wonende te [plaats],
gedaagde,
verder te noemen gedaagde.
1.1 Eiser heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding en de ter zitting gewijzigde eis.
1.2 Op 17 januari 2013 en 21 januari 2013 heeft eiser (aanvullende) stukken in het geding gebracht.
1.3 De zaak is behandeld ter terechtzitting van 23 januari 2013. Ter zitting zijn verschenen: eiser vergezeld door mr. Florijn en gedaagde in persoon. De standpunten zijn toegelicht.
1.4 Het vonnis is bepaald op 23 januari 2013.
2.1 Eiser en gedaagde zijn op 12 maart 2003 gehuwd.
2.2 Bij beschikking van rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 juli 2008 is de echtscheiding tussen eiser en gedaagde uitgesproken.
2.3 Uit het huwelijk van partijen zijn de navolgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
1. [Minderjarige 1], geboren op [2003] in de gemeente [naam], en
2. [Minderjarige 2], geboren op [2005] in de gemeente [naam].
2.4 Bij voornoemde beschikking van 23 juli 2008 is - onder meer - bepaald dat eiser met ingang van 1 september 2008 een bedrag van € 150,-- per kind per maand telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
2.5 Eiser heeft vanaf maart 2010 de kinderalimentatie niet (volledig) voldaan.
2.6 Uit kracht van de beschikking van 23 juli 2008 is door het LBIO (Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen) ten laste van eiser executoriaal beslag gelegd op de inboedelgoederen van eiser ter inning van kinderalimentatie.
3.1 Bij dagvaarding vordert eiser gedaagde bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bevelen het gelegde executoriale beslag op de inboedelgoederen op te heffen en verder de tenuitvoerlegging van de eerdergenoemde beschikking van 23 juli 2008 - voorlopig tot in het kader van de bodemprocedure onherroepelijk zal zijn beslist - te staken en gestaakt te houden met bepaling dat gedaagde, indien zij in gebreke blijft deze bevelen op te volgen, voor iedere dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan eiser een dwangsom verbeurt van € 50,--.
Tijdens de behandeling ter zitting op 23 januari 2013 heeft eiser zijn eis gewijzigd in die zin dat hij de gevorderde dwangsom heeft ingetrokken.
3.2 Eiser stelt - kort weergegeven - dat hij reeds geruime tijd te kampen heeft met financiële problemen. Er is sprake van een aanzienlijke daling van zijn inkomen en als gevolg daarvan is een groot aantal schulden ontstaan. Daardoor heeft hij zijn onderhoudsverplichtingen niet kunnen voldoen. Eiser verzoekt op grond daarvan in het kader van een bodemprocedure (met terugwerkende kracht) om nihilstelling van zijn alimentatieverplichting. Op dit moment ontvangt eiser uitsluitend en alleen een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) van € 55,17 per dag, inclusief vakantiegeld (bruto). Dit inkomen is zo laag dat hij onmogelijk aan zijn (achterstallige) onderhoudsverplichting kan voldoen. In feite is hij niet in staat om in de kosten van zijn eerste levensbehoeften te voorzien. Derhalve is sprake van een noodtoestand waardoor onverwijlde tenuitvoerlegging van de beschikking van 23 juli 2008 niet kan worden aanvaard. De door gedaagde geëntameerde executoriale maatregelen zijn vexatoir. Een executoriale verkoop van de schamele inboedel van eiser zal meer kosten dan baten met zich brengen. Het beslag is derhalve enkel en alleen gelegd om eiser te frustreren.
3.3 Gedaagde heeft de vorderingen van eiser deels erkend. De voorzieningenrechter zal, voor zover nodig, ingaan op de overige weren van gedaagde.
4.1 Met betrekking tot het - door gedaagde betwiste - spoedeisend belang van eiser bij zijn vorderingen, oordeelt de voorzieningenrechter dat reeds uit de aard van het gevorderde het spoedeisend belang voortvloeit.
4.2 Vooropgesteld moet worden dat de executierechter een beperkte taak heeft. In het algemeen zal hij slechts in de executie mogen ingrijpen indien door de geëxecuteerde wordt aangetoond dat hij al aan het te executeren vonnis heeft voldaan, of indien de executant zich door de executie schuldig maakt aan misbruik van bevoegdheid, bijvoorbeeld omdat het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of omdat executie op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor onverwijlde executie niet kan worden aanvaard (vgl. HR 22 december 2006, NJ 2007, 173).
4.3 Met betrekking tot de vordering tot opheffing van het beslag op de inboedelgoederen van eiser overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt een schuldeiser misbruik van zijn bevoegdheid door zijn vordering op zijn schuldenaar te verhalen indien te verwachten valt dat de opbrengst van de executoriale verkoop van die zaken zelfs onvoldoende zal zijn om de aan de executie verbonden kosten te compenseren. Een dergelijke situatie zal zich in de regel voordoen als sprake is van een normale huishouding, waarin zich buiten de zaken welke strikt noodzakelijk zijn om de gewone gang van de huishouding te waarborgen, geen objecten bevinden die noemenswaardige vermogenswaarde vertegenwoordigen. Als zodanige zaken merkt de voorzieningenrechter de zaken aan waarop beslag is gelegd. Daarbij tekent de voorzieningenrechter aan dat elektronica (zoals een televisietoestel) onder omstandigheden nog wel enige (executie-)waarde kan vertegenwoordigen (bijvoorbeeld indien het van een exclusief merk is of het vrij nieuwe apparatuur betreft), doch van dergelijke omstandigheden is in casu geen sprake.
4.4 Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat gedaagde misbruik van haar bevoegdheid zou maken indien zij alsnog tot executie van de inboedelgoederen zou overgaan. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat gedaagde ter zitting heeft erkend dat sprake is van een schamele inboedel aan de zijde van eiser en dat geen sprake zal zijn van een executoriale verkoop van de genoemde zaken. Uit het voorgaande vloeit voort dat de vordering om het beslag op te heffen wordt toegewezen.
4.5 De vordering om de tenuitvoerlegging van de beschikking van 23 juli 2008 voorlopig
te staken en gestaakt te houden zolang niet onherroepelijk is beslist omtrent het verzoek van eiser om zijn alimentatieverplichting met terugwerkende kracht op nihil te stellen, wijst de voorzieningenrechter af. Zoals hiervoor is overwogen maakt gedaagde misbruik van haar bevoegdheid als zij beslag legt dan wel laat leggen op de in het exploot van 19 november 2012 vermelde inboedelgoederen en tot executie van deze inboedelgoederen overgaat. De voorzieningenrechter ziet echter in hetgeen van de zijde van eiser is aangevoerd geen aanleiding om gedaagde verder te beperken in haar mogelijkheden om voornoemde beschikking ten uitvoer te leggen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat door eiser niet is betwist dat hij reeds vanaf maart 2010 zijn alimentatieverplichtingen niet of nauwelijks nakomt. Door eiser is niet betwist dat hij vanaf maart 2010 een bedrag van
€ 178,73 aan alimentatie heeft betaald en dat hij nog een bedrag van € 11.622,92 aan alimentatie aan gedaagde moet voldoen. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt weliswaar dat eiser financiële problemen heeft, doch dit levert nog geen noodtoestand in vorenbedoelde zin op. Dat doet onvoldoende af aan het gerechtvaardigde belang van gedaagde om met de haar beschikbare middelen haar vordering trachten te innen. Het is aan de bodemrechter om, aan de hand van de door eiser verstrekte nieuwe gegevens, te onderzoeken of hij daadwerkelijk, zoals hij stelt, geen draagkracht heeft gehad om de kinderalimentatie aan gedaagde te betalen. De voorzieningenrechter kan, gelet op het beperkte toetsingskader, niet in de beantwoording van deze vraag treden.
4.6 De proceskosten van onderhavige procedure worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.
I. Heft op het door gedaagde, uit kracht van de grosse van de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 23 juli 2008, gelegde executoriale beslag op de inboedelgoederen van eiser.
II. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
III. Compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
IV. Wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. W.K.F. Hangelbroek, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.