ECLI:NL:RBONE:2013:BZ1479

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
Awb 11/2334
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering projectbesluit voor de bouw van een discountsupermarkt in Zwartsluis

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van de gemeente Zwartewaterland om een projectbesluit te nemen voor de vestiging van een discountsupermarkt aan de Conradsweg 5 te Zwartsluis. Eisers, waaronder Conberg Vastgoed B.V., Conberg Beheer B.V., Roelanne Holding B.V. en een individuele eiser, hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van de gemeente, dat hen niet in de gelegenheid stelde om een discountsupermarkt te realiseren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente op basis van artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de discretionaire bevoegdheid heeft om een projectbesluit te nemen, maar dat deze beslissing voldoende gemotiveerd moet zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, met name omdat de gemeente niet adequaat had onderbouwd waarom de vestiging van een discountsupermarkt zou leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in Zwartsluis. De rechtbank heeft het beroep van de eisers gegrond verklaard en het besluit van de gemeente vernietigd. De rechtbank heeft de gemeente opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is de gemeente veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die zijn vastgesteld op € 1180,-, en moet de gemeente het griffierecht van € 304,- vergoeden aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 11/2334
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van
1.Conberg Vastgoed B.V., gevestigd te Zwartsluis,
2.Conberg Beheer B.V., gevestigd te Zwartsluis,
3.Roelanne Holding B.V., gevestigd te Zwartsluis,
4.[eiser], wonende te Zwartsluis,
verder aan te duiden als eisers,
gemachtigde: mr. S. Maakal, advocaat te Zwolle,
en
de Raad van de gemeente Zwartewaterland,
verweerder.
Procesverloop
Op 13 januari 2011 heeft verweerder besloten het verzoek van eiser 4 (verder: eiser) van 6 juli 2010, om een bestemmingsplanherziening dan wel een projectbesluit te nemen ten behoeve van het realiseren van een discountsupermarkt op het perceel Conradsweg 5 te Zwartsluis, afgewezen. Het daartegen door [eiser] gemaakte bezwaar is bij besluit van 15 september 2011, verzonden op 23 september 2011, ongegrond verklaard. Eisers hebben tegen dit besluit op 3 november 2011 beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 14 juni 2012 behandeld. [eiser] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Eisers 1, 2 en 3 hebben zich laten vertegenwoordigen door [eiser]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J. Boers en G. Stam.
De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting het onderzoek heropend en verweerder bij brief van 23 juli 2012 in de gelegenheid gesteld om de rechtbank nader te informeren.
Bij brief van 11 september 2012 heeft verweerder aanvullende informatie aan de rechtbank toegezonden. Bij brief van 16 oktober 2012 heeft de gemachtigde van eisers gereageerd.
Eisers en verweerder hebben de rechtbank vervolgens toestemming verleend van het houden van een nadere zitting af te zien, waarna het onderzoek is gesloten.
Rechtbank Oost-Nederland
Deze zaak is ter zitting behandeld door de rechtbank Zwolle-Lelystad. Met ingang van 1 januari 2013 is de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) in werking getreden. Als gevolg hiervan wordt deze uitspraak gedaan door de rechtbank Oost-Nederland.
Bevoegdheid
Het bestreden besluit omvat de weigering om tot een bestemmingsplanherziening te komen en de weigering om een projectbesluit te nemen. Hoewel de rechtsmiddelenclausule onder het bestreden besluit vermeldt dat beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank en dienover¬eenkomstig beroep bij de rechtbank is ingesteld, volgt uit artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (verder: Wro), dat een belanghebbende bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) beroep kan instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 18 april 2012 heeft uitgemaakt (zaaknummer: 201107893, www.raadvanstate.nl), volgt uit dit artikel dat ook beroep bij de Afdeling kan worden ingesteld tegen een besluit tot weigering een bestemmingsplan vast te stellen. In verband hiermee is de rechtbank niet bevoegd het beroep te beoordelen, voorzover het beroep is gericht tegen de weigering om tot een bestemmingsplanherziening te komen. De rechtbank zal het beroep in zoverre doorzenden aan de Afdeling, op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb).
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep bij de rechtbank worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. De rechtbank stelt vast dat het verzoek van 6 juli 2010 louter door [eiser] en niet (mede) door of namens eisers 1, 2 en 3 is gedaan. Eisers 1, 2 en 3 zijn geen geadresseerden van het primaire besluit, hebben daartegen geen bezwaar gemaakt en zijn evenmin geadresseerden van het bestreden besluit. Gesteld noch gebleken is dat eisers 1, 2 en 3 redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt. De recht¬bank zal het beroep, voor zover dat is ingediend door of namens eisers 1, 2 en 3, dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Toepasselijk recht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal wetten gewijzigd. Uit het over¬gangsrecht, dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn, indien de aanvraag om verlening van een vergunning of ontheffing zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, vóór inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. Nu hiervan in dit geval sprake is, zal de rechtbank uitgaan van het recht, zoals dit gold onmiddellijk voor het tijdstip van inwer¬kingtreden van de Wabo.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1 [eiser] ex¬ploiteert als directeur-aandeelhouder van een aantal vennootschappen het bedrijfsgebouw op het perceel Conradsweg 5 te Zwartsluis. Voor dit perceel geldt het bestemmingsplan “Meppelerdiep 1993”. Het perceel heeft volgens dit bestemmingsplan de bestemming “Bedrijfsdoeleinden”. Detailhandel is op grond van deze bestemming mogelijk voor zover het betreft in eigen bedrijf vervaardigde goederen, die als ondergeschikte nevenactiviteit ten verkoop kunnen worden aangeboden, dan wel volumineuze en andere goederen die om ruimtelijke of functionele redenen in redelijkheid niet elders binnen stedelijk gebied ten verkoop kunnen worden aangeboden.
1.2 Op 6 juli 2010 heeft [eiser] aan het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland (verder: B&W) medegedeeld concreet voornemens te zijn in het bedrijfsgebouw aan de Conradsweg 5 te Zwartsluis een discountsupermarkt te vestigen. [eiser] heeft daarbij gewezen op een eerdere toezegging van B&W om nader distributieplanologisch onderzoek te zullen doen. Bij brief van 5 augustus 2010 hebben B&W [eiser] echter laten weten een dergelijk onderzoek niet te zullen doen, omdat uit een reeds in 2008 door Seinpost Adviesbureau B.V. uitge¬voerd distributieplanologisch onderzoek (verder: dpo-2008) voldoende blijkt dat het toevoegen van een discountsupermarkt vanwege grote risico’s in Zwartsluis niet gewenst is. Het toevoegen van een discountsupermarkt buiten het centrum zou, gelet op de huidige situatie, de economische positie van het centrum in onbalans kunnen brengen en toekom¬stige ontwikkelingen in het centrum kunnen frustreren (concurrentie).
1.3 Niet in geschil is dat het vestigen van een discountsupermarkt op het perceel aan de Conradsweg 5 te Zwartsluis in strijd is met het vigerende bestemmingsplan.
1.4 Bij brief van 15 september 2010 heeft [eiser] verweerder (mede) verzocht om ten behoeve van het voorgenomen gebruik een besluit als bedoeld in artikel 3.10 e.v. van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) te nemen. [eiser] heeft voorts opnieuw aangedrongen op nader distributieplanologisch onderzoek. Bij brief van 1 oktober 2010 heeft B&W [eiser] medegedeeld niet bereid te zijn te bevorderen dat in het bedrijfsgebouw aan de Conradsweg 5 te Zwartsluis een discount¬supermarkt wordt gevestigd.
1.5 Hierna heeft de besluitvorming gevolgd, zoals onder ‘Procesverloop’ is beschreven.
2. Toetsingskader
2.1 Op grond van artikel 3.10 van de Wro kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwe¬zenlijking van een project van gemeentelijk belang een projectbesluit nemen. De beslissing om al dan niet een projectbesluit te nemen, is discretionair van aard. Dat houdt volgens vaste rechtspraak in dat verweerder een bepaalde beleids- en beoordelings¬vrijheid is gelaten. De rechtbank dient deze vrijheid te respec¬teren, in die zin dat slechts sprake kan zijn van een marginale toetsing. De rechtbank moet zich in dat kader beperken tot de vraag of sprake is van een zodanige onevenwich¬tigheid in de afweging van de betrokken belangen dat verweerder niet in redelijkheid van het nemen van het projectbesluit heeft kunnen afzien.
2.2
2.3 Voordat de rechtbank aan beantwoording van deze vraag kan toekomen, zal de recht¬bank echter beoordelen of het bestreden besluit deugdelijk is gemotiveerd (artikel 7:12 van de Awb). De rechtbank overweegt hierover als volgt.
3. Standpunten
3.1 In de motivering van het primaire en het bestreden besluit, heeft verweerder verwezen naar een rapport van MKB-Reva (“Toekomstmogelijkheden centrumvoorzieningen Zwartsluis”) van 2005, de Stedenbouwkundige visie centrum Zwartsluis van 2007, het dpo-2008 en de op 2 december 2010 door verweerder vastgestelde Bedrijventerreinen¬visie. Uit deze stukken blijkt volgens verweerder dat uit is gegaan van een compact centrum, waar winkels elkaar versterken. Gekozen is voor “een goede detailhandels¬structuur door de compactheid van het kernwinkelgebied met een duidelijke routing en meer ruimte voor detailhandel en horeca”. Tegen deze achtergrond is verwezen naar het dpo-2008, waaruit volgens verweerder volgt dat een aanvulling van het winkelbestand met een discountsupermarkt buiten het centrum eerder het winkelaanbod verzwakt dan versterkt en dus niet wenselijk is. Uit het dpo-2008 zou volgen dat een (tweede) discountsuper¬markt in Zwartsluis wel tot de mogelijkheden behoort, maar niet buiten het centrum en niet op korte termijn. De Bedrijventerreinenvisie biedt volgens verweerder ook geen ruimte voor detailhandel op het bedrijventerrein, waarop het onderhavige perceel is gelegen.
3.2 [eiser] heeft – onder meer – aangevoerd dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Volgens [eiser] heeft verweerder ten onrechte concurrentie¬verhoudingen doorslaggevend geacht, zonder op een juiste wijze te beoordelen of de vestiging van de discountsupermarkt zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. Voorts heeft Van de Berg betoogd dat uit het dpo-2008 blijkt dat er wel degelijk ruimte is voor een discountsupermarkt op het onderhavige perceel.
3.3 Ter zitting heeft verweerder desgevraagd nader toegelicht dat het dragende argument om niet mee te werken aan realisering van de discountsupermarkt is, dat dit zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. Kort samengevat heeft verweerder – met verwijzing naar het dpo-2008 – aangevoerd dat de vestiging van een discount¬supermarkt ertoe kan leiden dat de C1000 in het centrum haar deuren moet sluiten, wat grote gevolgen zal hebben voor de overige winkels en bedrijven in het centrum en daar¬mee voor het voorzieningenniveau.
3.4 Ter zitting heeft verweerder voorts bevestigd dat het bestreden besluit in belangrijke mate steunt op het dpo-2008. Dat een tweede (discount)supermarkt niet buiten het centrum en niet op korte termijn gerealiseerd zou kunnen worden en dit zou leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningen¬niveau, volgt volgens verweerder rechtstreeks uit het dpo-2008. De relevante passages in het dpo-2008, die eveneens in het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende advies van de commissie zijn geciteerd, luiden als volgt (paragraaf 5.4, pagina 40/47):
´De specifieke vraag of er ruimte is voor een discountsupermarkt in Zwartsluis vraagt een genuanceerd antwoord. Op dit moment is er al bijna 450 m2 distributieve ruimte voor een supermarkt. Deze zal voor een groot deel worden opgesoupeerd door de ver¬plaatste C1000. Het vernieuwde centrum zal wel profiteren van een stijgende lokale
binding en toevloeiing, waardoor er zo’n 350 m2 extra ruimte in de dagelijkse sector ontstaat.
Over het algemeen heeft de vestiging van een discounter naast of nabij een full-service supermarkt een positief effect op de omzet van de laatste. Immers, consumenten kunnen met ‘one-stop-shopping’ alle boodschappen in een keer meenemen. Het assortiment overlapt slechts deels. Verder halen discounters als Aldi en Lidl een groot deel van hun omzet uit (een wisselend assortiment in) niet-dagelijkse goederen, waardoor ze slechts voor een deel concurreren met een full-service supermarkt.
Het is echter de vraag of het in de specifieke situatie van Zwartsluis verstandig is om naast de vestiging van C1000 een discounter te realiseren. De C1000 zal met name de eerste jaren een groter marktaandeel moeten veroveren en de concurrentie van een discounter kan dit sterk negatief beïnvloeden. Bovendien is er in de dagelijkse sector in Zwartsluis niet veel distributieve ruimte, zodat ook andere ondernemingen concurrentie zullen ondervinden van de discounter – zij het slechts periodiek vanwege de tijdelijkheid van het assortiment daar.
Samengevat is er distributie-planologisch gezien (net) voldoende ruimte om een discountsupermarkt in Zwartsluis te realiseren. Echter, op dit moment is dat een groot risico, gezien de – vooralsnog – wankele economische positie van het centrum. Wanneer het centrumplan zijn vruchten af gaat werpen, ontstaat er wellicht een steviger economi¬sche basis om een dergelijke toevoeging alsnog te realiseren.”
3.5 Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Bij brief van 23 juli 2012 is verweerder in de gelegenheid gesteld om de rechtbank nader te informeren met betrekking tot het volgende:
“Uw besluit van 14 januari 2011, waarbij u heeft afgewezen het verzoek om over te gaan tot een bestemmingsplanherziening dan wel een projectbesluit te nemen ten behoeve van de vestiging van een discountsupermarkt aan de Conradsweg 5 te Zwartsluis, is onder meer gebaseerd op het door bureau Seinpost in maart 2008 uitgevoerde DPO-onderzoek naar detailhandel in Zwartewaterland.
Op pagina 40, in paragraaf 5.4, vermeldt het rapport dat in het algemeen de vestiging van een discounter naast of nabij een full-service supermarkt een positief effect heeft op de omzet van de laatste. Direct daarna staat in deze paragraaf dat het de vraag is of het in de specifieke situatie van Zwartsluis verstandig is om naast de vestiging van een C1000 een discounter te realiseren, omdat dit de positie van de C1000 sterk negatief kan beïnvloeden.
De rechtbank stelt u in de gelegenheid om nader toe te lichten hoe de ene conclusie zich met de andere verhoudt.
Voorts vermeldt paragraaf 5.4. van het rapport dat er – samengevat – (net) voldoende ruimte is om een discountsupermarkt in Zwartsluis te realiseren, echter dat er op dit moment een groot risico is, gelet op de vooralsnog wankele positie van het centrum.
Op vragen van de voorzitter ter zitting heeft u gesteld dat de genoemde passages zo moeten worden begrepen, dat er vanwege bescherming van het voorzieningenniveau in het centrumgebied met de C1000-vestiging thans geen plaats is voor de beoogde discounter. Voorts heeft u gesteld dat deze passages niet alleen betrekking hebben op de vestiging van een discounter naast of nabij de reeds in het centrum aanwezige supermarkt (de C1000), maar ook op de (beoogde) vestiging van een discounter buiten het centrum. Dit zou door bureau Seinpost zijn bevestigd.
De rechtbank stelt u in de gelegenheid om ook dit standpunt nader te onderbouwen en daarbij gemotiveerd aandacht te besteden aan de afstand tussen de beoogde locatie van de discounter en de aanwezige C1000 in het centrumgebied.”
3.6 In reactie op de eerste vraag heeft verweerder betoogd dat er in Zwartsluis onvoldoende marktruimte is voor een marktconform functioneren van zowel een full-service supermarkt als een discounter, omdat de C1000 alle beschikbare distributieve ruimte nodig heeft om marktconform te kunnen functioneren en extra marktruimte niet kan worden gecreëerd. In reactie op de tweede vraag heeft verweerder aangevoerd dat de afstand tussen het centrum en het onderhavige perceel ongeveer 1.300 meter bedraagt en dat deze afstand te groot is om tot synergie te kunnen leiden. Tot slot heeft verweerder in de brief opgemerkt dat bij gelijkblijvende koopkrachtbinding een verlaging van de vloerproductiviteit van de C1000 van 30% tot 40% niet ondenkbaar is, wat zal betekenen dat de ‘trekker’ in het centrum haar deuren moet sluiten, wat grote gevolgen zal hebben voor de overige winkels en bedrijven in het centrum en daarmee voor het voorzieningenniveau.
4. Beoordeling
4.1 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Daartoe overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat verweerder heeft gesteld dat het dragende argument is dat de vestiging van een discountsupermarkt op het onderhavige perceel zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau, maar uit de motivering van het primaire en bestreden besluit blijkt onvoldoende dat verweerder dit criterium heeft toegepast op de wijze die voortvloeit uit uitspraken van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 21 juli 2010 en 2 november 2011 (zaaknummers: 200906994/1 en 200906994/1, www.raadvanstate.nl). Daaruit blijkt dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voor¬zieningenniveau, geen doorslaggevende beteke¬nis kan toekomen aan eventueel overaanbod en de mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen. Bepalend is of voor de inwoners van de gemeente een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun geregelde inkopen kunnen doen. Eventuele marktver¬dringingseffecten spelen in dit kader geen rol.
4.2 Voorts is de rechtbank van oordeel dat het dpo-2008 het besluit van verweerder niet zonder meer kan dragen. Daartoe overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat uit het dpo-2008 niet blijkt waarom in het algemeen de vestiging van een discounter naast of nabij een full-service supermarkt een positief effect heeft op de omzet van de laatste, maar in het onderhavige geval niet. Voorts blijkt daaruit niet waarom enerzijds wordt geconcludeerd dat er wel (net) voldoende ruimte is voor een discountsupermarkt in Zwartsluis, maar anderzijds dat daar thans geen ruimte voor is, niet in het centrum en evenmin op het onderhavige perceel. De rechtbank ziet tot slot in de conclusie in het dpo-2008, dat de C1000 eerst een groter marktaandeel moet veroveren en de concurrentie van een discountsupermarkt dit negatief kan beïnvloeden, op zichzelf nog geen reden voor de conclusie dat deze concurrentieverhouding zal leiden tot een
duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau, zoals bedoeld onder rechtsover¬weging 4.1.
4.3 De inhoud van de brief van 11 september 2012 van verweerder heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel gebracht. Daartoe overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat verweerder de conclusies van het dpo-2008 en de uitleg van verweerder ter zitting heeft her¬haald, zonder deze nader te onderbouwen met een rapport van een deskundige. Het standpunt van verweerder, dat de uitleg ter zitting door een deskundige is bevestigd, is daarom niet voor [eiser] verifieerbaar.
Voorts heeft verweerder de stelling, dat de C1000 alle beschikbare distributieve ruimte nodig heeft (wat van deze stelling in het licht van rechtsoverweging 4.1 verder ook zij) mede gebaseerd op onderzoek en ervaringscijfers van Seinpost uit 2012, die niet aan het bestreden besluit ten grondslag (kunnen) hebben gelegen. Dit onderzoek en deze ervaringscijfers zijn overigens ook niet bijgevoegd of nader aangeduid, zodat ook deze stelling van verweerder voor [eiser] niet verifieerbaar is.
Voorts heeft verweerder opgemerkt dat het dpo-2008 is gebaseerd op uitkomsten van een ‘koopstromenonderzoek’ in 2005. Dit onderzoek zou in 2010 zijn herhaald en daaruit zou zijn gebleken dat de koopkrachtbinding in Zwartsluis is gedaald, wat ook minder mogelijkheden voor winkelontwikkeling zou meebrengen. De recht¬bank is niet gebleken dat de resultaten van het koopstromenonderzoek in 2010 aan de besluitvorming ten grondslag hebben gelegen, hoewel deze kennelijk ten tijde van de besluitvorming al wel beschikbaar waren. Integendeel, het dpo-2008 is daaraan ten grondslag gelegd, ondanks dat het dpo-2008 blijkens de reactie van verweerder kennelijk uitgaat van verouderde gegevens.
De reactie van verweerder op de tweede vraag, dat de afstand tussen het centrum en het onderhavige perceel ongeveer 1.300 meter bedraagt en dat deze afstand te groot is om tot synergie te kunnen leiden, biedt naar het oordeel van de rechtbank – wat hier verder ook van zij – geen verklaring voor de onduidelijkheid in het dpo-2008 en de door verweerder daaraan gegeven uitleg, waar enerzijds wordt geconcludeerd dat er wel (net) voldoende ruimte is voor een discountsupermarkt in Zwartsluis, maar anderzijds dat daar thans geen ruimte voor zou zijn, niet in het centrum en evenmin op het onderhavige perceel, gelegen buiten het centrum.
De slotopmerking in de brief van verweerder, dat bij gelijkblijvende koopkrachtbinding een verlaging van de vloerproductiviteit van de C1000 van 30% tot 40% niet ondenkbaar is, wat zal betekenen dat de ‘trekker’ in het centrum haar deuren moet sluiten en wat grote gevolgen zal hebben voor de overige winkels en bedrijven in het centrum en daarmee voor het voorzieningenniveau, is gelet op wat hiervoor is overwogen, evenmin vol¬doende onderbouwd.
4.4 Vanwege het ontbreken van een deugdelijke motivering zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. Gelet op wat onder rechtsoverweging 4.3 is overwogen, ziet de rechtbank geen reden om de rechtsgevolgen in stand te laten. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat het motiveringsgebrek de kern van de onderbouwing van het bestreden besluit betreft. In verband hiermee komt de rechtbank niet toe aan de (marginale) beoor¬deling van (andere) ruimte¬lijke afwegingen.
4.5 Het beroep is daarom gegrond.
4.6 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door [eiser] in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1180,-. Daarbij is 1 punt toegekend voor het opstellen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor het geven van schriftelijke inlichtingen met een wegingsfactor van 1 (gemiddeld) en een waarde per punt van € 472,-.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep, voor zover dat is gericht tegen de weigering om tot een bestemmingsplanherziening te komen;
- verklaart het beroep, voor zover is ingesteld door of namens Conberg Vastgoed B.V., Conberg Beheer B.V. en Roelanne Holding B.V., niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van Van de Berg gericht tegen het besluit van 15 september 2011, voor zover dat is gericht tegen de weigering om een projectbesluit te nemen, gegrond en vernietigt dit besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 1180,- welk bedrag verweerder aan [eiser] dient te vergoeden;
-bepaalt dat verweerder aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht, te weten € 304,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, en door hem en C. Kuiper als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op ww.w.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep.