ECLI:NL:RBONE:2013:BZ2617

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/4240
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. van Gijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor installaties aan een Rijksmonument in strijd met bestemmingsplan en welstandseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 19 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het realiseren van installaties aan de buitenzijde van een Rijksmonument. De eisers, wonende te [woonplaats], stelden dat de vergunning in strijd was met de geldende bestemming van het pand, dat de installaties niet in overeenstemming waren met de redelijke eisen van welstand, en dat er advies van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) benodigd was. De rechtbank oordeelde dat de installaties, die bestemd zijn voor vergaderen en horeca, niet in strijd zijn met de bestemming 'bijzondere doeleinden'. De rechtbank wees de stelling van eisers af dat een omgevingsvergunning op basis van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo vereist was, omdat de installaties als ondergeschikte dakopbouw konden worden beschouwd en geen nieuwe bestemming aan het monument werd gegeven. De rechtbank concludeerde dat de welstandscommissie een positief advies had gegeven en dat er geen reden was om aan de inhoud daarvan te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond, omdat er geen strijd was met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de welstandscommissie en de toepassing van de Wabo in relatie tot monumenten.

Uitspraak

Rechtbank Oost-Nederland
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer: AWB 12/4240 ARN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2013 in de zaak tussen
[eisers], wonende te [woonplaats], eisers,
(gemachtigde: mr. J.T.F. van Berkel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2012 heeft verweerder aan de gemeente Zaltbommel op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van installaties aan de buitenzijde van het gebouw aan [adres].
Bij besluit van 11 juli 2012 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2012. Eisers zijn aldaar, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mevrouw mr. L.L. van Dalsen-Croes.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Op [adres] rust ingevolge het geldende bestemmingsplan ‘Waterpoort, Partiële herziening 1992-I’ (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming ‘bijzondere doeleinden’.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het bestemmingsplan zijn de op de plankaart voor 'bijzondere doeleinden' aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten dienste van overheidsinstellingen of publieke dienst, maatschappelijke en culturele instellingen.
Op 25 september 2008 is een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) verleend voor het gebruik van een gedeelte van het gebouw aan [adres] ten behoeve van horeca-doeleinden.
Het gebouw aan [adres] is een Rijksbeschermd monument.
2. Eisers hebben, kort samengevat, betoogd dat het bestreden besluit in strijd is met het bestemmingsplan, met redelijke eisen van welstand, dat advies had moeten worden verkregen van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OC&W), alsmede dat ten onrechte niet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is gevolgd.
Op het standpunt van verweerder daarover zal hieronder worden ingegaan.
3. De gemeente heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van installaties aan de buitenzijde van het gebouw op / aan de reeds aanwezige liftschacht.
Het betreft drie pijpen/balken, van ca. 2 meter hoogte (de exacte hoogte blijkt niet uit de bouwtekening), bovenop de liftschacht op het dak van het pand, ten behoeve van luchtafvoer.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit omgevingsvergunning verleend voor:
- het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo);
- het wijzigen van een monument (artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo).
strijd met bestemmingsplan
4. Eisers hebben betoogd dat niet gebouwd wordt voor de geldende bestemming, maar voor de bestemming 'horeca' en dat de in 2008 verleende ontheffing alleen voorziet in van de bestemming afwijkend gebruik. Voorts hebben eisers gesteld dat er een privaatrechtelijke belemmering bestaat.
Verweerder staat op het standpunt dat de installaties onderdeel zijn van het gebouw, in de zin van een ondergeschikte dakopbouw. Daarbij heeft verweerder er op gewezen dat ingevolge het meetvoorschrift van artikel 2 van het bestemmingsplan bij de hoogte van het gebouw niet worden betrokken "antennes, schoorstenen en andere ondergeschikte dakopbouwen".
5. De rechtbank verstaat het betoog van eisers zo dat voor het bouwplan tevens een omgevingsvergunning, gebaseerd op artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo had moeten worden verleend.
6. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van het bestemmingsplan mogen gebouwen uitsluitend in overeenstemming met het bepaalde in artikel 6 worden gebouwd.
In artikel 6 ("Bepalingen ten aanzien van het bouwen") van het bestemmingsplan zijn slechts voorschriften opgenomen over gebouwen en niet over bouwwerken. Voorts is de nokhoogte slechts af te leiden uit de voorgeschreven dakhelling, voor gevels gelegen aan de straat, ten opzichte van de goothoogte, die wordt bepaald door de gevelwandtekening die behoort bij het bestemmingsplan. Voorts is een bepaald dakoppervlak ook als plat dak toegestaan.
De vergunde installaties bevinden zich boven het platte dak.
Artikel 7, onder C ("Gebruik van bouwwerken"), van het bestemmingsplan bepaalt dat het verboden is de bouwwerken anders te gebruiken dan in overeenstemming met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
7. In artikel 6 van het bestemmingsplan is niets bepaald over 'bijbehorende bouwwerken' of 'ondergeschikte dakopbouwen' en dergelijke. Een redelijke uitleg van de bouwvoorschriften van artikel 6 van het bestemmingsplan brengt echter met zich dat het bouwen van de installaties, die ten opzichte van het gebouw als ondergeschikt moeten worden beschouwd, niet in strijd is met de bouwvoorschriften van het bestemmingsplan.
Daarvoor wordt zijdelings steun gevonden in de constatering, met verweerder, dat artikel 2, derde lid, van het bestemmingsplan bepaalt dat de hoogte van een ondergeschikte dakopbouw niet wordt meegerekend bij de vaststelling van de hoogte van een bouwwerk.
Voorts wordt het bouwwerk niet gebruikt in strijd met de aan de grond gegeven bestemming, aangezien blijkens de aanvraag de installaties worden gebruikt voor vergaderen en horeca en zulks niet strijdig is te achten met de bestemming 'bijzondere doeleinden', genoemd in artikel 3, eerste lid, van het bestemmingsplan.
8. Omdat er op grond van het vorenstaande geen strijd bestaat met het bestemmingsplan, vormen de installaties geen project dat valt onder de verbodsbepaling van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Voor het bouwplan is daarom niet tevens een omgevings-vergunning, gebaseerd op voornoemd artikellid noodzakelijk.
Daarom faalt ook het beroep van eisers op het bestaan van een privaatrechtelijke belemmering, wat daarvan overigens ook zij.
strijd met welstand
9. Eisers hebben betoogd dat de realisatie van de installaties in strijd is met redelijke eisen van welstand. De rechtbank verstaat dit betoog zo dat eisers op het standpunt staan dat de omgevingsvergunning, voor zover gebaseerd op artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, geweigerd had moeten worden op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo.
Verweerder beroept zich op het positieve stempeladvies van de welstandscommissie van
20 maart 2012. Volgens verweerder is er geen reden om aan de inhoud of de totstandkoming van het advies te twijfelen, zodat verweerder het advies heeft overgenomen.
10. Ingevolge vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) van 17 januari 2007; LJN: AZ6426) kan bij de welstandstoetsing in beginsel worden volstaan met een ongemotiveerd stempeladvies. Dat is slechts anders wanneer een dergelijk positief advies inhoudelijk wordt bestreden.
Eisers hebben volstaan met de enkele opmerking dat de realisatie van de installaties in strijd is met alle redelijke eisen van welstand. Eisers hebben echter in het geheel niet aangegeven wat naar hun mening welstandshalve onacceptabel is aan de realisatie van het bouwwerk, zodat niet geoordeeld kan worden dat het positieve stempeladvies gemotiveerd is bestreden. Eisers hebben bovendien de inhoud van het advies, mede gelet op het 'advies vooroverleg welstand' van het Gelders Genootschap van 14 februari 2012, niet bestreden door overlegging van een deskundig tegenadvies. Gesteld noch gebleken is voorts dat het welstandsadvies op onjuiste wijze tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins gebreken kleven. Daarom mocht verweerder aan het advies van de welstandscommissie doorslaggevende betekenis toekennen (zie ook de uitspraken van de ABRS van 7 december 2005, LJN: AU7609 en van 4 september 2002, LJN: AE7218).
Het betoog faalt.
Rijksmonument
11. Eisers hebben betoogd dat een advies van de Minister van OCW benodigd was, aangezien, zo verstaat de rechtbank het betoog, er sprake is van een activiteit als bedoeld onder artikel 6.4, eerste lid, onder a, 4e, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). Aangezien de vergunninghouder in het betreffende Rijksmonument horeca wil vestigen, terwijl de bestemming ‘bijzondere doeleinden’ is, zou er sprake zijn van het geven van een nieuwe bestemming, in welk geval advies van de Minister van OCW benodigd zou zijn.
12. Dit betoog faalt, omdat aan het betreffende monument geen nieuwe bestemming wordt gegeven. De voornoemde ontheffing uit 2008 voorziet slechts in een gebruik van een gedeelte van het pand voor horecadoeleinden. Door de enkele plaatsing van de installaties wordt geen nieuwe bestemming aan het monument of aan een belangrijk deel daarvan gegeven.
voorbereidingsprocedure
13. Uit artikel 3.7 van de Wabo volgt dat op een aanvraag om een omgevingsvergunning de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, tenzij de uitgebreide voorbereidings-procedure geldt.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, onder d, in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo moet de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd worden, indien de aanvraag betrekking heeft op het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een beschermd monument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beschermd monument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht, voor zover voor die activiteit krachtens artikel 2.26, derde lid, van de Wabo een adviseur is aangewezen.
14. In artikel 2.26, derde lid, van de Wabo is wat betreft een mogelijk geldend adviesrecht verwezen naar de amvb (het Bor) en naar de gevallen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wabo.
Zoals hiervoor in r.o. 11 en 12 is overwogen, vloeit er uit (artikel 6.4 van) het Bor geen adviesrecht voort voor de Minister van OCW, terwijl er ook overigens geen adviseur ingevolge het Bor is aangewezen.
Tot de gevallen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wabo, behoort de omstandigheid dat een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing vereist om een monument als bedoeld in zodanige verordening in enig opzicht te wijzigen.
Het onderhavige Rijksmonument is geen monument als bedoeld in de Monumenten-verordening gemeente Zaltbommel 2010 waarvoor inzake wijziging (etc.) een vergunning- of ontheffingsplicht geldt, aangezien die verordening slechts een vergunningsplicht kent voor de wijziging (etc.) van beschermde gemeentelijke monumenten. De verwijzing in het primaire besluit naar artikel 2.18 van de Wabo is in verband daarmee niet terecht.
Wel heeft ingevolge artikel 15, tweede lid, van die verordening de monumentencommissie, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, adviesrecht c.q. -verplichting in geval van een ontvankelijke aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo voor een beschermd Rijksmonument.
15. Wat van artikel 15, tweede lid, van de Monumentenverordening gemeente Zaltbommel 2010 ook zij, het onderhavige Rijksmonument behoort als zodanig niet tot de gevallen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wabo, waarin een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing vereist om een monument als bedoeld in die verordening in enig opzicht te wijzigen.
Daarom doet zich niet de situatie voor dat voor de toepassing van artikel 3.10, eerste lid, onder d, van de Wabo krachtens artikel 2.26, derde lid, van de Wabo een adviseur is aangewezen.
Dat heeft tot gevolg dat verweerder de uniforme openbare voorbereidingsprocedure niet had moeten volgen. Het betoog faalt.
16. Op grond van al het bovenstaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.E. Schaap, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2013.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 19 februari 2013.