Parketnummer : 05/700600-12
Datum zitting : 15 februari 2013
Datum uitspraak : 1 maart 2013
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. H.J.M. Nijenhuis, advocaat te Nijmegen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 april 2012, te Nijmegen, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande
weg, de Van Boetbergweg, ter hoogte van de kruising met de Malvert 14e straat, roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of
onachtzaam,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd
gehinderd, en/of
terwijl hij voornemens was om op het kruispunt met de Malvert 14e straat
rechtsaf te slaan, en/of
terwijl op de Van Boetbergweg voor genoemde kruising of splitsing bord model
B 6 van de bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
was geplaatst, en/of terwijl op de Van Boetbergweg voor genoemde kruising of splitsing
haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van genoemd reglement waren
aangebracht, en/of
terwijl op de Van Boetbergweg voor genoemde kruising of splitsing bord model
VR09-01 was geplaatst, inhoudende een waarschuwing voor verkeer op het
kruisende fiets/bromfietspad, en/of
terwijl op de Van Boetbergweg voor genoemde kruising of splitsing een oranje
knipperlicht als bedoeld in artikel 75 van voornoemd reglement was geplaatst,
inhoudende: '' gevaar'',
niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die
weg, de Van Boetbergweg, en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is
blijven letten, en/of
(daarbij) zijn aandacht heeft gericht gehad op een voor hem rijdende auto, in
elk geval niet, althans in onvoldoende mate op of bij het overige verkeer
en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en/of gehad, en/of (daarbij) het door hem bestuurde motorrijtuig niet (kort) voor de op het wegdek van de Van Boetbergweg aangebracht haaientanden, althans niet kort voor dat vrijliggende fietspad van die Van Boetbergweg tot stilstand heeft gebracht en/of zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast, en/of
(vervolgens) het/de voormeld(e)kruising/kruispunt is opgereden, en/of
(daarbij) in strijd met artikel 18 van voornoemd Reglement een zich op dat
fietspad bevindende motorrijtuig (tweewielige bromfiets), die hem op dezelfde
weg tegemoet kwam, althans die zich op dezelfde weg naast, dan wel links of
rechts dicht achter hem bevond, niet voor heeft laten gaan, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met (de
bestuurder) van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zwaar
lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke
ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is
ontstaan, werd toegebracht;
zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij,
verdachte, in strijd met voormeld bord en/of voormelde haaientanden geen
voorrang heeft verleend, art 175 lid 3 Wegenverkeerswet 1994
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 05 april 2012 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, als
bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Van
Boetbergweg, ter hoogt van de kruising met de Malvert 14e straat,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
terwijl hij voornemens was om op het kruispunt met de Malvert 14e straat rechtsaf te slaan, en/of
terwijl op de Van Boetbergweg voor genoemde kruising of splitsing bord model B 6 van de bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst,
en/of terwijl op de Van Boetbergweg voor genoemde kruising of splitsing haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van genoemd reglement waren
aangebracht, en/of
terwijl op de Van Boetbergweg voor genoemde kruising of splitsing bord model VR09-01 was geplaatst, inhoudende een waarschuwing voor verkeer op het kruisende fiets/bromfietspad, en/of
terwijl op de Van Boetbergweg voor genoemde kruising of splitsing een oranje knipperlicht als bedoeld in artikel 75 van voornoemd reglement was geplaatst, inhoudende: '' gevaar'',
niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg, de Van Boetbergweg, en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(daarbij) zijn aandacht heeft gericht gehad op een voor hem rijdende auto, in elk geval niet, althans in onvoldoende mate op of bij het overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en/of gehad, en/of
(daarbij) het door hem bestuurde motorrijtuig niet (kort) voor de op het wegdek van de Van Boetbergweg aangebracht haaientanden, althans niet kort voor dat vrijliggende fietspad van die Van Boetbergweg tot stilstand heeft gebracht en/of zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast, en/of
(vervolgens) het/de voormeld(e)kruising/kruispunt is opgereden, en/of
(daarbij) in strijd met artikel 18 van voornoemd Reglement een zich op dat fietspad bevindende motorrijtuig (tweewielige bromfiets), die hem op dezelfde weg tegemoet kwam, althans die zich op dezelfde weg naast, dan wel links of rechts dicht achter hem bevond, niet voor heeft laten gaan, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met (de bestuurder) van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 15 februari 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. H.J.M. Nijenhuis, advocaat te Nijmegen.
De officier van justitie, mr. E. Schippers, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van het onder primair tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Verdachte heeft op 5 april 2012 te Nijmegen als bestuurder van een personenauto, gereden op de openbare weg, de Van Boetbergweg. Rechts - uitgaande van de rijrichting van verdachte - naast de rijbaan van de Van Boetbergweg ligt een vrijliggend (brom)fietspad dat door middel van een verhoogde grasberm van de rijbaan is gescheiden. Ter hoogte van de kruising met de Malvert 14e straat is ten behoeve van rechtsafslaand verkeer het verkeersbord B06 van de bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens geplaatst. Daarnaast bevinden zich kort voor de T-kruising van de Van Boetbergweg met de Malvert 14e straat een oranje knipperlicht en het verkeersbord VR09-01 om het verkeer te attenderen op het kruisende (brom)fietspad. Verdachte is ter hoogte van de kruising Van Boetbergweg met de Malvert 14e straat rechtsaf geslagen en is daarbij het parallel naast de Van Boetbergweg gelegen (brom)fietspad gekruist. Tijdens het kruisen van het (brom)fietspad is verdachte met zijn voertuig in botsing gekomen met een op dat (brom)fietspad rijdende bromfietser. Als gevolg hiervan heeft de bestuurder van de bromfiets, [slachtoffer], letsel opgelopen. Dit letsel bestaat onder meer uit een onderbeenamputatie, miltruptuur, longbloeding, klaplong en drie gebroken ribben. Ten aanzien van het letsel wordt de genezingsduur geschat op een jaar.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. De Van Boetbergweg betreft een lange weg zonder zijstraten en er was sprake van een helder zicht. De bromfietser moet zichtbaar zijn geweest voor verdachte. Gelet op de arresten van het Gerechtshof Arnhem (LJN BN8226 en LJN BQ4034), heeft de bestuurder van een motorvoertuig die afslaat de zorgplicht om zorgvuldig te verifiëren welke verkeersdeelnemer voorrang heeft of voorrang dient te verlenen. Ondanks de diverse waarschuwingen voor verkeer op het kruisende (brom)fietspad, heeft verdachte zich er niet van vergewist of er sprake was van achteropkomend verkeer. Aangezien het volgens de officier van justitie gaat om meer dan het enkel niet verlenen van voorrang, stelt hij zich in tegenstelling tot de raadsman op het standpunt dat de zorgplicht is geschonden en er sprake is van aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam rijgedrag. Het letsel van de bestuurder van de bromfiets dient naar mening van de officier van justitie te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het standpunt van de raadsman met betrekking tot artikel 5 Wegenverkeerswet, merkt de officier van justitie op dat het gaat om het gevaarlijk karakter van de fout en dit gevaar is ook verwezenlijkt door het niet verlenen van voorrang.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende bewijs is voor onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam rijgedrag en daarmee overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet. Het enkel niet verlenen van voorrang is volgens de raadsman onvoldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet (LJN BC7860). Volgens de raadsman kan ook uit de ernst van de gevolgen geen schuld worden afgeleid (LJN AO5822). De raadsman is eveneens van mening dat een enkele verkeersfout onvoldoende is voor een veroordeling van artikel 5 Wegenverkeerswet. De raadsman stelt zich op het standpunt dat er geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor een in voldoende mate gevaarscheppend gedrag en verdachte dient van zowel het primaire als subsidiaire tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd, kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 opleveren. Daarbij komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Verdachte reed over de openbare weg en is rechtsaf geslagen zonder voorrang te verlenen aan een op het naastgelegen (brom)fietspad rijdende bromfietser. De rechtbank stelt vast dat verdachte door geen voorrang te verlenen aan de bestuurster van de bromfiets, in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 heeft gehandeld.
De Van Boetbergweg is een lange overzichtelijke weg, het wegdek was 5 april 2012 droog
en het uitzicht van verdachte werd op de weg niet door externe factoren op de weg belemmerd.7 Verdachte verklaart de haaientanden te hebben waargenomen en bekend te zijn met de voorrangsituatie op de T-kruising van de Van Boetbergweg met de Malvert 14e straat.
Verdachte is kort voor de afslag ingehaald door een Golf, die vervolgens kort voor hem kwam rijden, vrij snel remde en het (brom)fietspad over reed. Door deze omstandigheid verklaart verdachte te zijn afgeleid dan wel geconcentreerd te zijn op de Golf die kort voor hem reed en niet meer over zijn schouder te hebben gekeken bij het kruisen van het (brom)fietspad. Uit diverse verklaringen volgt dat verdachte stapvoets, dan wel langzaam heeft gereden. Ondanks dat op het wegdek haaientanden waren aangebracht en zowel het bord B06 als het knipperlicht het verkeer op de Van Boetbergweg waarschuwde voor tegemoetkomend verkeer op het (brom)fietspad en dus extra alertheid van verdachte werd gevraagd, is verdachte niet gestopt en de rechtbank is van oordeel dat verdachte zijn vaart onvoldoende heeft verminderd om zich afdoende van de eventuele aanwezigheid van ander verkeer op het (brom)fietspad te vergewissen. Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van aanmerkelijke schuld aan de zijde van verdachte zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van het letsel van de bromfietser is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat het letsel dient te worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
Primair
hij op of omstreeks 05 april 2012, te Nijmegen, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande
weg, de Van Boetbergweg, ter hoogte van de kruising met de Malvert 14e straat, aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of
onachtzaam,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd
gehinderd, en/of
terwijl hij voornemens was om op het kruispunt met de Malvert 14e straat
rechtsaf te slaan, en/of
terwijl op de Van Boetbergweg voor genoemde kruising of splitsing bord model
B 6 van de bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
was geplaatst, en/of terwijl op de Van Boetbergweg voor genoemde kruising of splitsing
haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van genoemd reglement waren
aangebracht, en/of
terwijl op de Van Boetbergweg voor genoemde kruising of splitsing bord model
VR09-01 was geplaatst, inhoudende een waarschuwing voor verkeer op het
kruisende fiets/bromfietspad, en/of
terwijl op de Van Boetbergweg voor genoemde kruising of splitsing een oranje
knipperlicht als bedoeld in artikel 75 van voornoemd reglement was geplaatst,
inhoudende: '' gevaar'',
niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die
weg, de Van Boetbergweg, en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is
blijven letten, en/of
(daarbij) zijn aandacht heeft gericht gehad op een voor hem rijdende auto, in
elk geval niet, althans in onvoldoende mate op of bij het overige verkeer
en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en/of gehad, en/of (daarbij) het door hem bestuurde motorrijtuig niet (kort) voor de op het wegdek van de Van Boetbergweg aangebracht haaientanden, tot stilstand heeft gebracht en/of zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast, en/of
(vervolgens) het/de voormeld(e)kruising/ is opgereden, en/of
(daarbij) in strijd met artikel 18 van voornoemd Reglement een zich op dat
fietspad bevindende motorrijtuig (tweewielige bromfiets), die zich op dezelfde weg rechts dicht achter hem bevond, niet voor heeft laten gaan, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, (de
bestuurder) van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zwaar
lichamelijk letsel, werd toegebracht;
zulks terwijl het feit is veroorzaakt doordat hij,
verdachte, in strijd met voormeld bord en/of voormelde haaientanden geen
voorrang heeft verleend, art 175 lid 3 Wegenverkeerswet 1994.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uur subsidiair te vervangen door 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar met aftrek. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en geprobeerd heeft contact te zoeken met het slachtoffer en zich daarbij open heeft opgesteld. Vanwege deze reden vordert de officier van justitie geen gevangenisstraf, maar een werkstraf. Gelet op de beslissing om het rijbewijs na drie maanden aan verdachte te retourneren, vordert de officier van justitie een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat bij een eventuele strafmaat onder meer van belang is dat het gaat om een feit dat zich bijna een jaar geleden heeft afgespeeld. Daarnaast stelt de raadsman zich op het standpunt dat de betrokkenheid van zijn cliënt bij het slachtoffer in het voordeel dient te worden meegewogen. Vervolgens dient volgens de raadsman rekening worden gehouden met het feit
dat zijn cliënt niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Ten slotte dient volgens de raadsman het rijgedrag van de bromfiets in het voordeel van zijn cliënt te worden meegewogen. Subsidiair sluit de raadsman zich aan bij de eis van de officier van justitie.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Volgens de landelijke oriëntatiepunten kan voor soortgelijke feiten zowel een gevangenisstraf als een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden worden opgelegd. Gelet op het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en verdachte aantoonbaar getracht heeft zijn excuses en hulp aan te bieden aan het slachtoffer, zal aan verdachte in plaats van een gevangenisstraf een werkstraf worden opgelegd. Gelet op de omstandigheid dat het rijbewijs van verdachte op 5 april 2012 drie maanden is ingevorderd en de rechtbank geen reden ziet om het rijbewijs van verdachte opnieuw in te vorderen, zal de rechtbank de ontzegging van de rijbevoegdheid deels voorwaardelijk opleggen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 176, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
- het verrichten van een werkstraf gedurende 40 (veertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 20 (twintig) dagen.
- ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 6 (zes) maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 179, lid 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
Bepaalt dat van deze ontzegging 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Aldus gewezen door:
mr. A.M. van Gorp (voorzitter), mr. J. Barrau en mr. C.M.E. Lagarde, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.T.P.J. Damen, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 maart 2013.