Parketnummer : 05/701770-12
Datum zitting : 20 februari 2013
Datum uitspraak : 6 maart 2013
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in [adres]
raadsman : mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 10 november 2012 te Westervoort, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer]
van het leven te beroven, opzettelijk meermalen, althans eenmaal met een mes
in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 10 november 2012 te Westervoort, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk meermalen,
althans eenmaal met een mes in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, althans met een mes (in de richting van/in) het lichaam van die [slachtoffer] heeft gezwaaid en/of heeft gesneden en die [slachtoffer] daarbij in zijn hand e/of buik althans zijn lichaam heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 10 november 2012 te Westervoort opzettelijk mishandelend
een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal met een mes
in het lichaam heeft gestoken, althans met een mes (in de richting van/in) het lichaam van die [slachtoffer] heeft gezwaaid en/of heeft gesneden en die [slachtoffer] daarbij in zijn hand en/of buik althans zijn lichaam heeft geraakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 20 februari 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht.
De officier van justitie, mr. A.M. Tromp, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 10 november 2012 heeft verdachte zich begeven naar [adres], alwaar zijn (ex)vriendin, [ex verdachte], woonde.
Verdachte belde aan, maar [ex verdachte] weigerde open te doen.
Verdachte liep daarop naar de achtertuin maakte een opening in de schutting om de poort te kunnen openen, maar de poort bleek op slot te zitten en verdachte is over de deur van de schutting heen de achtertuin in gesprongen. [slachtoffer], die bij [ex verdachte] op bezoek was, liep, via de voordeur, ook naar de achtertuin. In de achtertuin heeft vervolgens een schermutseling plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] verdachte sloeg en verdachte een mes heeft gepakt.
[slachtoffer] heeft aan de schermutseling een steekwondje onder de navel en een wond aan zijn hand overgehouden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte een mes heeft gepakt en daarmee aangever [slachtoffer] heeft gestoken in zijn hand en buik. Zij heeft voorts aangevoerd dat, nu verdachte [slachtoffer] met het mes heeft geraakt in de buik en het steken in de buik naar algemene ervaringsregelen een aanmerkelijke kans op de dood met zich mee brengt, er ook in casu sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer]. Dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard blijkt volgens de officier van justitie uit het feit dat verdachte de keuze heeft gemaakt om het mes te pakken en daarmee ook heeft gestoken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ‘slechts’ een mishandeling kan worden bewezen. Verdachte heeft verklaard dat hij pas nadat hij was geslagen en geschopt en met pepperspray was bespoten, een mes heeft gepakt en het voor zich heeft gehouden ter bescherming van zijn lijf.
Hij bekent dus wel dat hij met een mes heeft gezwaaid, maar niet dat hij heeft gestoken, zoals door de officier van justitie is gesteld. Verder heeft verdachte verklaard dat hij dit mes pakte om zichzelf te verweren. Verdachte had aldus een andere bedoeling en geen opzet op de dood of op zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer], ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet.
Door een mes voor je te houden of door er mee te zwaaien, aanvaard je niet de aanmerkelijke kans dat die ander daarbij overlijdt dan wel dat deze door die handeling zwaar lichamelijk letsel oploopt.
Beoordeling door de rechtbank
Steken of zwaaien met een mes?
De rechtbank overweegt allereerst dat, buiten verdachte en aangever [slachtoffer], geen van de getuigen iets hebben verklaard over een mes.
Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de worsteling op een gegeven moment een souveniermes uit zijn broekzak heeft gepakt. Hij verklaarde: Ik pakte het mes zodat ze van me weg zouden gaan. Ik kon ze niet wegduwen want ze sloegen mij. Ik riep stop. Ik wilde weg, maar ze gingen door en ik zwaaide met mijn mes’.
Aangever heeft verklaard dat hij op een gegeven moment aan de bovenkant van zijn rechterhand een mes zag zitten. Hij verklaarde verder dat hij binnen controleerde of hij nog meer letsel had. Hij verklaarde: ‘Ik zag toen dat er ter hoogte van mijn buik een bloedvlek op mijn T-shirt zat. Toen ik mijn T-shirt omhoog tilde zag ik een sneetje in mijn buik. Ik zag dat daar bloed uit kwam.’
De officier van justitie heeft gesteld dat op grond van de verwondingen van aangever vastgesteld kan worden dat verdachte aangever heeft gestoken. De rechtbank overweegt dat over de verwondingen van aangever [slachtoffer] niet meer bekend is dan dat sprake is van ‘een wondje’ en ‘een sneetje’. Hoe groot en diep deze wonden waren, is niet uit het dossier af te leiden.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen ‘slechts’ wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte ‘met een mes heeft gezwaaid’ en niet dat hij aangever met een mes heeft gestoken.
Opzet op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel?
Er zijn uit het dossier geen feiten of omstandigheden af te leiden waaruit zou volgen dat verdachte willens en wetens aangever [slachtoffer] wilde doden dan wel dat hij hem zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. Van boos opzet was aldus geen sprake.
Voorwaardelijk opzet op de dood?
Heeft verdachte dan door te zwaaien met een mes bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever [slachtoffer] door zijn handeling zou overlijden?
Verdachte heeft tijdens een gevecht een mes gepakt, dit voor zich gehouden en ermee gezwaaid. De rechtbank is van oordeel dat de kans dat aangever door deze handeling van verdachte zou komen te overlijden niet aanmerkelijk was. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de poging doodslag.
Voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel?
Ten aanzien van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank als volgt. Wanneer iemand, (tijdens een gevecht) met een mes zwaait is de kans aanmerkelijk dat hij daarmee die ander zodanig verwondt dat deze daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt.
Verdachte heeft, terwijl hij zwaaide met het mes, op zodanige afstand gestaan van aangever dat hij hem met het mes kon raken. Met het mes heeft hij gezwaaid ter hoogte van het middenlichaam van aangever, een gebied waar zich veel vitale organen bevinden. Zoals uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid heeft verdachte aangever ook daadwerkelijk met het mes in zijn buik geraakt.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Verdachte heeft verklaard: ‘Ik vroeg me af waarom ik het mes gepakt had. Dat was om mezelf te verdedigen. Ik kon niets zien en wilde ze alleen van me vandaan houden. Het had kunnen gebeuren dat ze me dood hadden geslagen’ en ‘Het is niet bij me opgekomen dat ik wel eens iemand dood had kunnen steken’.
De rechtbank zal, zoals onder 5 nader uiteengezet zal worden, verdachte volgen in zijn verklaring dat hij ‘in paniek’ en nadat hij met pepperspray in zijn ogen was gespoten, het mes heeft gepakt en daarmee ter verdediging van zijn eigen lichaam is gaan zwaaien.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in die omstandigheid niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank acht het meer subsidiaire, de mishandeling, wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 10 november 2012 te Westervoort opzettelijk mishandelend
met een mes (in de richting van/in) het lichaam van die [slachtoffer] heeft gezwaaid en die [slachtoffer] daarbij in zijn hand en/of buik althans zijn lichaam heeft geraakt, waardoor deze letsel heeft bekomen
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe¬zen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
5. De strafbaarheid van verdachte
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging. Verdachte werd continu belaagd en heeft toen een mes gepakt. Verdachte heeft aldus gehandeld uit noodweer.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij uitgaat van de verklaring van aangever (en getuigen [getuige1], [getuige2], [ex verdachte], [getuige3] en [getuige4]), nu aangever ook over zijn eigen aandeel heeft verklaard. Uitgaande van die verklaring, is aangever verdachte pas gaan slaan nádat verdachte een mes had getrokken. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte dat hij als eerste werd belaagd en dat hij werd bespoten met pepperspray niet geloofwaardig en niet aannemelijk geworden.
Daarnaast kan verdachte volgens de officier van justitie geen gerechtvaardigd beroep doen op noodweer, omdat aangever hierop reeds een beroep kan doen (hij was immers gerechtvaardigd verdachte weg te houden bij [ex verdachte]) en de Hoge Raad noodweer op noodweer niet accepteert.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachtes verklaring en aangevers verklaring lopen uiteen, met name waar het betreft de volgorde van geweldshandelingen en waar het betreft het hanteren van een honkbalknuppel en pepperspray.
Aangever heeft verklaard dat hij bezig was verdachte weg te krijgen uit de tuin, maar dat hij op een gegeven moment zag dat er een mes in zijn hand stak, dat bij hem toen de stoppen doorsloegen en dat hij vanaf dat moment is gaan slaan en schoppen. Hij heeft geen pepperspray gezien en ook geen honkbalknuppel gebruikt.
Verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij in de achtertuin stond, van achter hem een stevige man tevoorschijn zag komen. Deze man greep verdachte bij zijn T-shirt en sloeg hem tegen de muur aan. Hij zei: ‘ga weg, anders ga ik je slaan’. Verdachte zei dat hij voor zijn vriendin kwam en vroeg aan de man wie hij was. De man pakte verdachte vervolgens beet en sloeg hem met de honkbalknuppel op zijn gezicht. Verdachte zag toen ook een andere jongen, die hem in het gezicht met spray besproeide. Verdachte verklaarde: ‘Ik bedekte mijn gezicht, want mijn ogen brandden heel erg. Ik kon geen adem meer krijgen. Ik viel op mijn knieën van de pijn. De man met de spray en de man met de knuppel begonnen mij te slaan. De een met de handen en voeten en de ander met de knuppel. Ik wist niet wie mij sloeg, want ik kon niets zien. Mijn ogen en mond brandden. Ik voelde alleen dat ze mij hard sloegen’.
Vervolgens zou verdachte zijn mes hebben gepakt. Hij verklaart: Ik pakte het mes zodat ze van me weg zouden gaan. Ik kon ze niet wegduwen want ze sloegen mij. Ik riep stop. Ik wilde weg, maar ze gingen door en ik zwaaide met mijn mes’.
De rechtbank overweegt dat door verbalisanten bij verdachte letsel is geconstateerd, namelijk een grote bloeduitstorting bij het linkeroog van verdachte. Daarnaast overweegt de rechtbank dat op de kleding die verdachte ten tijde van het incident aan had, door het NFI een stof is aangetroffen, die een sterk irriterende, branderige en ontstekingsveroorzakende werking heeft wanneer deze stof, het werkzame bestanddeel van pepperspray, in contact komt met de huid, ogen en slijmvliezen.
De rechtbank is van oordeel dat daarmee de lezing van verdachte voldoende aannemelijk is gemaakt. Dat getuigen hebben verklaard dat zij niet hebben gezien dat er met pepperspray is gespoten, maakt dit niet anders. Dit geldt eens te meer nu deze getuigen ook hebben verklaard dat zij niemand hebben zien slaan, terwijl door buurman [getuige2] is verklaard dat hij een van de vrouwen hoorde schreeuwen: ‘niet slaan’. Dat deze getuigen niets hebben gezien, acht de rechtbank daarom niet aannemelijk.
Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte. Verdachte werd geslagen en bespoten met pepperspray. Tegen dit onmiddellijke (dreigende) gevaar heeft verdachte zich in redelijkheid moeten en mogen verdedigen. Door een mes te pakken, dit voor zich te houden en vervolgens er mee te gaan zwaaien heeft verdachte, mede gelet op het feit dat hij als ‘kleine man’ tegenover twee andere mannen, waaronder een grote man, stond, geen disproportioneel geweld gebruikt.
Verdachte zal dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het standpunt van de officier van justitie dat ‘noodweer op noodweer’ niet kan, overweegt de rechtbank dat naar het oordeel van de rechtbank aan [slachtoffer] geen beroep op noodweer toekomt. Weliswaar was verdachte irritant volhardend in zijn poging om in contact te komen met zijn ex-vriendin en mocht hij de afgesloten achtertuin niet betreden, maar bij het verdachte weren uit de achtertuin van [ex verdachte], heeft [slachtoffer] de eis van proportionaliteit overschreden.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan de rechthebbende(n) zullen moeten worden teruggegeven.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 41 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor niet strafbaar.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Beveelt de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven mes, goednummer: PL07AH-2012125913-352475.
Beveelt voorts de teruggave aan de rechthebbende(n) van de overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen (zoals vermeld op pagina 13 van het dossier).
Aldus gewezen door:
mr. H.P.M. Kester-Bik (voorzitter), mr. M.F. Gielissen en mr. J.J.H. van Laethem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Rikken, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 maart 2013.