ECLI:NL:RBONE:2013:BZ3804

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
428120 EJ VERZ. 71/13
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. van Eerden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van gewijzigde omstandigheden met toekenning van ontbindingsvergoeding

In deze zaak verzoekt [verzoeker] de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met [verweerster] op basis van gewijzigde omstandigheden. [Verzoeker] is sinds 8 januari 1996 in dienst bij [verweerster] en werkt als calculator/werkvoorbereider. De relatie tussen [verzoeker] en [verweerster] is ernstig verstoord, wat door de kantonrechter wordt erkend als een gewijzigde omstandigheid in de zin van artikel 7:685 BW. De verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan na een incident waarbij [verzoeker] documenten uit de administratie van [verweerster] heeft ingebracht in een procedure bij het UWV, wat heeft geleid tot zijn non-actiefstelling. De kantonrechter oordeelt dat [verweerster] niet in redelijkheid kon vasthouden aan de non-actiefstelling en dat er geen voldoende grond was voor de beschuldiging van [verzoeker] dat hij zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. De kantonrechter concludeert dat de arbeidsovereenkomst ontbonden moet worden per 1 april 2013, tenzij [verzoeker] het verzoek intrekt. Tevens kent de kantonrechter aan [verzoeker] een ontbindingsvergoeding toe van € 64.895,03 bruto, met toepassing van een factor C=1,25. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt, ook indien [verzoeker] het verzoek tijdig intrekt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 428120 EJ VERZ. 71/13
Beschikking van de kantonrechter d.d. 6 maart 2013 in de zaak van:
[Verzoeker]
wonende te [plaats]
verzoeker
hierna te noemen [verzoeker]
gemachtigde: mr. R.K.A. Kop
advocaat te Nijmegen
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster]
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats]
verweerster
hierna te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. S.J.M. Masselink,
advocaat te Almelo
Gezien het op 24 januari 2013 ter griffie van dit gerecht binnengekomen verzoekschrift strekkende tot ontbinding ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.
Gezien het ingekomen verweerschrift en de overige op het geding betrekking hebbende stukken.
Gelet op hetgeen door en/of namens partijen is verklaard bij de mondelinge behandeling van het verzoek op 20 februari 2013, bij welke gelegenheid de gemachtigden van partijen zich hebben bediend van een pleitnota.
Overweegt:
Tussen partijen is in confesso dat [verzoeker], geboren [1964], ingaande 8 januari 1996 in dienst is getreden van [verweerster] en thans werkzaam is als calculator/werkvoorbereider tegen een maandelijks bruto salaris van € 2.746,88 exclus9ief vakantiegeld en overige emolumenten.
[Verzoeker] verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van verandering van de omstandigheden met gelijktijdige toekenning van een vergoeding ter grootte van € 77.857,50 bruto (C=1,5) dan wel een vergoeding die billijk geacht wordt.
Door [verzoeker] is aan het verzoek, zakelijk weergegeven het volgende ten grondslag gelegd.
[Verweerster] opereert vanuit Nijverdal, Tynaarlo en Den Bosch. Werknemers van [verweerster] werken regelmatig voor andere tot de [verweerster]-groep behorende vennootschappen.
Op 2 november 2012 heeft [verweerster] aan UWV verzocht de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te mogen zeggen op grond van bedrijfseconomische redenen. Door [verzoeker] is verweer gevoerd. Bij brief van 4 december 2012 is [verzoeker] op non-actief gesteld vanwege het ontvreemden van documenten als gevolg waarvan het vertrouwen van [verweerster] in [verzoeker] is gebroken. De door [verweerster] bedoelde documenten zijn door [verzoeker] ingebracht in het kader van zijn verweer in de procedure bij UWV.
Door UWV is de gevraagde toestemming op 3 januari 2013 geweigerd. Overwogen is dat op het moment van de beslissing onvoldoende is komen vast te staan dat [verweerster] een zelfstandige bedrijfsvestiging is en de bedrijfseconomische noodzaak tot ingrijpen niet vaststaat. Ten overvloede is overwogen dat niet helemaal vast is komen te staan dat [verzoeker] al dan niet in een met een andere werknemer uitwisselbare functie werkzaam is.
Hoewel de arbeidsplaats van [verzoeker] niet is vervallen weigert [verweerster] om [verzoeker] weer toe te laten tot de bedongen werkzaamheden. [Verzoeker] handelt in strijd met de beginselen van goed werkgeverschap. Er is geen sprake van dusdanig zwaarwegende omstandigheden dat van [verweerster] niet in redelijkheid gevergd kan worden [verzoeker] tot de bedongen werkzaamheden toe te laten.
Het vasthouden aan de op non-actiefstelling is diffamerend. [Verzoeker] heeft een psychische klap te verwerken gekregen. Er is thans sprake van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie die volledig aan [verweerster] te wijten is. Dit levert een gewijzigde omstandigheid op die ontbinding rechtvaardigt.
Op 21 januari 2013 heeft [verzoeker] zich wegens spanningsklachten ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft bij [verzoeker] arbeidsgerelateerde niet-fysieke klachten geconstateerd. Volgens de bedrijfsarts mocht [verzoeker] re-integreren op alle vestigingen. Volgens [verweerster] was re-integreren in Nijverdal geen optie en kon re-integratie plaatsvinden in Den Bosch.
Gezien alle omstandigheden komt [verzoeker] de gevraagde vergoeding toe.
Door [verweerster] is eveneens zakelijk weergegeven het navolgende aangevoerd.
[Verzoeker] is op non-actief gesteld omdat hij stukken uit de administratie van [verweerster] zonder toestemming van [verweerster] heeft gehaald en deze ingebracht heeft in de procedure bij het UWV-Werkbedrijf.
Grondslag voor het verzoek om toestemming bleef de bedrijfseconomische situatie en niet in de persoon van [verzoeker] gelegen gronden. [Verzoeker] is na de afwijzende beslissing van UWV niet onmiddellijk weer te werk gesteld omdat het vertrouwen in [verzoeker] niet hersteld was. In een bespreking op 10 januari 2013 is verteld dat [verzoeker] niet terug kon keren in Nijverdal omdat de verstandhouding met de directeur van [verweerster] maar ook met de collegae in Nijverdal ernstig verstoord was. Wel is geopperd dat [verzoeker] in Den Bosch aan de slag kon. Het is niet [verweerster] geweest die heeft aangestuurd op een verstoorde arbeidsrelatie maar [verzoeker]. Reeds voor hij het vertrouwen van [verweerster] ernstig heeft geschaad door ongeoorloofd financiële stukken tot zich te nemen en die in te brengen in de procedure bij UWV, had [verzoeker] zich al een werkhouding aangemeten die er voor zorgde dat collegae niet meer met hem wilden samenwerken. [Verzoeker] is tewerkgesteld in Den Bosch en daartoe is door [verweerster] een gelijke functie als in Nijverdal gecreëerd. Primair is [verweerster] van oordeel dat de arbeidsovereenkomst niet ontbonden behoeft te worden omdat [verzoeker] zijn werkzaamheden in Den Bosch kan verrichten en subsidiair dat indien wel ontbonden wordt, aan [verzoeker] geen vergoeding dient te worden toegekend omdat [verweerster] geen verwijt althans geen overwegend verwijt treft.
Meer subsidiair wijst [verzoeker] op de slechte bedrijfseconomische situatie van de vestiging Nijverdal. Volgens [verweerster] is er wel degelijk sprake van een zelfstandige bedrijfsvestiging in Nijverdal en daarom moet alleen naar de situatie in Nijverdal gekeken worden.
Door de kantonrechter wordt als volgt overwogen naar aanleiding van hetgeen door partijen is aangevoerd.
De arbeidsovereenkomst zal ontbonden worden. Evident is dat er sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie tussen [verzoeker] en (de directeur van) [verweerster] en dat herstel daarvan niet binnen redelijke termijn te verwachten valt. Dat levert een gewijzigde omstandigheid op in de zin van artikel 7:685 BW.
Resteert het antwoord op de vraag of en zo ja welke vergoeding aan [verzoeker] ten laste van [verweerster] toegekend moet worden.
Die vraag zal bevestigend beantwoord worden.
Kern van de zaak is de op non-actiefstelling van [verzoeker].
Ten onrechte wijst [verweerster] als rechtvaardiging naar het door [verzoeker] in de procedure bij UWV in het geding brengen van vier facturen die tot de gewone administratie van [verweerster] behoren. In het kader van zijn werkzaamheden had [verzoeker] toegang tot die bescheiden. Op grond van die bescheiden is UWV mede tot het oordeel gekomen dat onvoldoende is komen vast te staan dat [verweerster] een zelfstandige vestiging is en dat de bedrijfseconomische noodzaak tot ingrijpen niet vaststaat.
In die procedure en ook in de onderhavige procedure blijft [verweerster] dat standpunt innemen. In dat licht bezien mocht [verzoeker] de bewuste bescheiden in het geding brengen. Dat de inhoud van die bescheiden gevoelige informatie bevatte of voor [verzoeker] zelfs geheim was, is in het geheel niet gebleken.
De beschuldiging van [verweerster] aan het adres van [verzoeker] dat [verzoeker] de documenten ontvreemd zou hebben en zich zelfs aan een strafbaar feit zou hebben schuldig gemaakt raakt kant noch wal. Het op non-actiefstellen was dan ook een niet geoorloofde maatregel. In elk geval had [verweerster] na de afwijzende beslissing van UWV de op non-actiefstelling op korte termijn ongedaan moeten maken, wat zij heeft nagelaten. Dat de terugkeer naar Nijverdal onmogelijk was omdat niet alleen de relatie met de directeur van [verweerster] maar ook met zijn collegae daar ernstig verstoord was mag zo zijn wat de directeur betreft maar dat de relatie ook met de collegae ernstig verstoord was is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Opvallend is dat de verstoorde arbeidsrelatie met de collegae voor het eerst in de onderhavige procedure aangevoerd wordt. Hetzelfde geldt voor de stelling van [verweerster] dat [verzoeker] zich voor de procedure bij UWV een werkhouding had aangemeten waardoor collegae niet meer met [verzoeker] wilden samenwerken.
Dat Nijverdal geen zelfstandige vestiging is maar dat er een nauwe verwevenheid bestaat met andere ondernemingen/vestigingen binnen de [verweerster]-groep kan mede worden afgeleid uit het gegeven dat [verweerster] in staat was een gelijkwaardige werkplek uit het niets voor [verzoeker] in Den Bosch te creëren.
Het beroep op de slechte financiële situatie van [verweerster] in Nijverdal zal reeds daarom verworpen worden.
[Verzoeker] is 17 jaar bij [verweerster] werkzaam geweest en op geen enkele wijze is aannemelijk gemaakt dat [verzoeker] gedurende die periode zijn werkzaamheden niet naar behoren heeft verricht. [Verzoeker] heeft dat ook niet aangevoerd in de procedure bij UWV.
Nu aan [verweerster] de grootse verwijten van de verstoring van de arbeidsrelatie te maken zijn, zal gelet op alle omstandigheden van het geval waaronder ook de niet rooskleurige positie van [verzoeker] op de arbeidsmarkt een vergoeding toegekend worden van € 64.895,03 bruto (C=1,25).
Het verzoek houdt geen verband met de in artikel 7:685 BW bedoelde opzegverboden.
De proceskosten zullen gecompenseerd worden.
Beschikt:
Ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op grond van gewijzigde omstandigheden per 1 april 2013 tenzij [verzoeker] het verzoek uiterlijk op 28 maart 2013 intrekt;
Kent in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst aan [verzoeker] ten laste van [verweerster] per datum ontbinding een vergoeding toe van € 64.895,03 bruto en veroordeelt [verweerster] tot betaling daarvan aan [verzoeker];
Compenseert de proceskosten des dat iedere partij de eigen kosten draagt ook indien [verzoeker] het verzoek tijdig intrekt;
Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
Aldus gegeven te Almelo door mr. G. van Eerden, kantonrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.