Resteert het antwoord op de vraag of en zo ja welke vergoeding aan [verzoeker] ten laste van [verweerster] toegekend moet worden.
Die vraag zal bevestigend beantwoord worden.
Kern van de zaak is de op non-actiefstelling van [verzoeker].
Ten onrechte wijst [verweerster] als rechtvaardiging naar het door [verzoeker] in de procedure bij UWV in het geding brengen van vier facturen die tot de gewone administratie van [verweerster] behoren. In het kader van zijn werkzaamheden had [verzoeker] toegang tot die bescheiden. Op grond van die bescheiden is UWV mede tot het oordeel gekomen dat onvoldoende is komen vast te staan dat [verweerster] een zelfstandige vestiging is en dat de bedrijfseconomische noodzaak tot ingrijpen niet vaststaat.
In die procedure en ook in de onderhavige procedure blijft [verweerster] dat standpunt innemen. In dat licht bezien mocht [verzoeker] de bewuste bescheiden in het geding brengen. Dat de inhoud van die bescheiden gevoelige informatie bevatte of voor [verzoeker] zelfs geheim was, is in het geheel niet gebleken.
De beschuldiging van [verweerster] aan het adres van [verzoeker] dat [verzoeker] de documenten ontvreemd zou hebben en zich zelfs aan een strafbaar feit zou hebben schuldig gemaakt raakt kant noch wal. Het op non-actiefstellen was dan ook een niet geoorloofde maatregel. In elk geval had [verweerster] na de afwijzende beslissing van UWV de op non-actiefstelling op korte termijn ongedaan moeten maken, wat zij heeft nagelaten. Dat de terugkeer naar Nijverdal onmogelijk was omdat niet alleen de relatie met de directeur van [verweerster] maar ook met zijn collegae daar ernstig verstoord was mag zo zijn wat de directeur betreft maar dat de relatie ook met de collegae ernstig verstoord was is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Opvallend is dat de verstoorde arbeidsrelatie met de collegae voor het eerst in de onderhavige procedure aangevoerd wordt. Hetzelfde geldt voor de stelling van [verweerster] dat [verzoeker] zich voor de procedure bij UWV een werkhouding had aangemeten waardoor collegae niet meer met [verzoeker] wilden samenwerken.
Dat Nijverdal geen zelfstandige vestiging is maar dat er een nauwe verwevenheid bestaat met andere ondernemingen/vestigingen binnen de [verweerster]-groep kan mede worden afgeleid uit het gegeven dat [verweerster] in staat was een gelijkwaardige werkplek uit het niets voor [verzoeker] in Den Bosch te creëren.
Het beroep op de slechte financiële situatie van [verweerster] in Nijverdal zal reeds daarom verworpen worden.
[Verzoeker] is 17 jaar bij [verweerster] werkzaam geweest en op geen enkele wijze is aannemelijk gemaakt dat [verzoeker] gedurende die periode zijn werkzaamheden niet naar behoren heeft verricht. [Verzoeker] heeft dat ook niet aangevoerd in de procedure bij UWV.
Nu aan [verweerster] de grootse verwijten van de verstoring van de arbeidsrelatie te maken zijn, zal gelet op alle omstandigheden van het geval waaronder ook de niet rooskleurige positie van [verzoeker] op de arbeidsmarkt een vergoeding toegekend worden van € 64.895,03 bruto (C=1,25).
Het verzoek houdt geen verband met de in artikel 7:685 BW bedoelde opzegverboden.