ECLI:NL:RBONE:2013:BZ3858

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
Awb 13/358
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • W.F. Bijloo
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning Lidl in Zwolle-Zuid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 12 maart 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning die was verleend aan Lidl Nederland GmbH. De omgevingsvergunning, verleend op 29 januari 2013, betrof de ombouw van een voormalige supermarkt naar de huisstijl van Lidl, inclusief de aanleg van een bake-off ruimte op het perceel aan de Capellenstraat 45-47 te Zwolle-Zuid. De Vereniging Van Eigenaars Broederschap, verzoekster in deze procedure, had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om het besluit te schorsen.

De voorzieningenrechter, mr. W.F. Bijloo, heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de uitwendige en inwendige bouwwerkzaamheden inmiddels volledig zijn afgerond. Dit betekende dat er geen spoedeisend belang meer bestond voor verzoekster om het verzoek om voorlopige voorziening te honoreren, aangezien een schorsing van het besluit geen effect meer zou hebben. De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat de omgevingsvergunning was verleend in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving, waaronder het bestemmingsplan en de eisen van welstand.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de door verzoekster aangevoerde bezwaren, zoals verkeersveiligheid en geluids- en stankoverlast, buiten het toetsingskader van de Wabo vallen en derhalve niet konden leiden tot een weigering van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook afgewezen en aangegeven dat verzoekster haar bezwaren kan indienen via een klachtenprocedure. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/358
uitspraak van de voorzieningenrechter in het geding tussen
het bestuur van de Vereniging Van Eigenaars Broederschap,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle,
verweerder.
Lidl Nederland GmbH, belanghebbende.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2013 heeft verweerder aan belanghebbende op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning verleend voor het omzetten van een supermarkt naar standaard inclusief het aanleggen van een bake-off-ruimte, op het perceel van der Capellenstraat 45-47 te Zwolle-Zuid.
Verzoekster heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Op 10 februari 2013 heeft verzoekster verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat genoemd besluit wordt geschorst.
Het verzoek is ter zitting van 5 maart 2013 behandeld. Verzoekster is verschenen bij haar voorzitter R. Ottens en A.E. Kappen als secretaris. Verweerder heeft zich laten vertegen-woordigen door mw H. van Dop en W.H. Mensink. Belanghebbende heeft zich laten ver-tegenwoordigen door mr. B. de Haan, P. Pipers en O.Postma.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover hierbij het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. Op 9 november 2012 heeft belanghebbende een aanvraag omgevingsvergunning inge-diend voor de activiteit bouwen ten behoeve van het omzetten van een (voormalige Plus) supermarkt naar de huisstijl van Lidl, inclusief het aanleggen van een bake-off ruimte op genoemd perceel. Op 9 januari 2013 heeft verweerder de milieumelding ontvangen. Op 28 januari 2013 heeft de welstandscommissie positief over het bouwplan geadviseerd Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals beschreven in de vorige rubriek.
3. Vast staat dat zowel de uitwendige bouwkundige werkzaamheden als de inwendige bouwwerkzaamheden inmiddels volledig zijn afgerond. Voor wat betreft de uitwendige bouwkundige werkzaamheden – en dan met name de wijziging van de laad – en lossituatie door het aanbrengen van een laad- en losdeur aan de zijde van de Broederschap – was dit reeds op 21 februari 2013 het geval. Nu overigens de omgevingsvergunning volledig is geëffectueerd, bestaat voor verzoekster derhalve geen spoedeisend belang meer bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening nu een eventuele schorsing van het besluit geen enkel effect meer zou resulteren. Niet valt in te zien waarom verzoekster, onder deze omstandigheden, de beslissing op het door haar ingediende bezwaarschrift niet kan afwachten.
Daarbij komt dat de omgevingsvergunning, kort samengevat, moet worden getoetst aan het geldend planlogisch kader (het bestemmingsplan), het bouwbesluit, de bouwverordening en eisen van welstand, zoals bepaald in artikel 2.10, lid 1 van de Wabo. Door verzoekster is niet gesteld noch is de voorzieningenrechter gebleken dat de omgevingsvergunning in strijd met één van deze toetsingsgronden is verleend. Zoals ter zitting ook is besproken, betreft het hier een limitatief imperatief toetsingskader, hetgeen in houdt dat de omgevingsweigering door verweerder dan ook niet mocht worden geweigerd, maar imperatief diende te worden verleend.
De door verzoekster aangevoerde bezwaren, zoals afspraken uit het verleden, verkeersveilig-heid en geluids- en stankoverlast van vrachtwagen, vallen buiten het toetsingskader van artikel 2.10, lid 1 van de Wabo en kunnen derhalve bij de beoordeling van de omgevings-vergunning dan ook geen rol spelen en niet leiden tot weigering van de omgevingvergun-ning.
Ter zitting hebben de gemachtigden van verzoekster bevestigd dat zij geen inhoudelijke gronden wensen aan te voeren tegen de verleende omgevingsvergunning maar dat zij verbolgen zijn over de gang van zaken en de gevolgde procedure. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiervoor het volgen van een klachtenprocedure is aangewezen.
4. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, voorzieningenrechter, en door hem en
C. Kuiper als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.