RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team bestuursrecht
registratienummer: AWB 12/4388
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 5 februari 2013.
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Neerijnen, verweerder,
KPN B.V., partij ex artikel 8:26 van de Awb, vergunninghoudster, te ‘s- Gravenhage.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 10 juli 2012, verzonden op 12 juli 2012.
Bij besluit van 23 maart 2012 heeft verweerder aan de rechtsvoorgangster van vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) voor de plaatsing in strijd met het bestemmingsplan van een KPN antennemast (hierna: antennemast) ten behoeve van de plaatsing van een telecommunicatieantenne, op het perceel kadastraal bekend als Ophemert sectie C nummer 908, plaatselijk bekend als Kapelstraat 21 te Ophemert.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 23 maart 2012 gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Bij schrijven van 31 augustus 2012 is vergunninghoudster in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 16 januari 2013.
Eiser is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. T. Akkermans. Namens vergunninghoudster is mr. L. van Steenhoven verschenen.
Bij brief van 5 januari 2013, ingekomen bij de rechtbank op 10 januari 2013, heeft eiser nadere stukken ingediend. De rechtbank is van oordeel dat de stukken – voor zover deze nieuwe beroepsgronden bevatten- op een dusdanig laat tijdstip in geding zijn gebracht dat sprake is van strijd met de goede procesorde en daarom in zoverre niet bij de beoordeling zullen worden betrokken. De rechtbank heeft de stukken die een aanvulling zijn op de in het beroepschrift geformuleerde gronden ter zitting besproken en wel bij de beoordeling betrokken.
Ingevolge het bestemmingsplan “Kern Ophemert” heeft het betreffende perceel de bestemming “Sport”. Niet in het geschil is dat de antennemast in strijd is met deze bestemming. Gelet op het bepaalde in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is derhalve verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo niet mogelijk zonder verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
Gelet op het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2o, van de Wabo, samen met artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en artikel 4, aanhef en onder 5, van Bor-bijlage II, was verweerder bevoegd de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo te verlenen voor de plaatsing van de antennemast in afwijking van het bestemmingsplan, omdat het een antennemast betreft die niet hoger is dan 40 m. Er is sprake van een zogenaamd planologisch kruimelgeval. De toepassing van het voornoemde artikel betreft een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Bij de uitoefening daarvan moet door verweerder een belangenafweging worden gemaakt, die door de rechter terughoudend behoort te worden getoetst. Dat wil zeggen dat de rechtbank zich dient te beperken tot de vraag of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat moet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot verlening van de ontheffing had kunnen komen.
Overeenkomstig het beleid met betrekking tot de plaatsing van antennemasten in de gemeente Neerrijnen heeft verweerder met vergunninghoudster gekeken naar bestaande masten en hoge bebouwing (zgn. site-sharing). Gebleken is dat er geen bestaande masten in het zoekgebied aanwezig zijn. Het door eiser aangedragen alternatief – hergebruiken van bestaande hoogspanningsmasten –is niet bruikbaar, omdat dit buiten dit gebied ligt. Vervolgens is gekeken naar (ruimtelijk als radiotechnisch) geschikte locaties in Ophemert waarbij – overeenkomstig het beleid - als uitgangspunt is gehanteerd dat een mast het open landschap niet mag verstoren en dat de mast ook niet midden in de kern met veel woningen mag worden geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat nu de antennemast zal worden geplaatst aan de Kapelstraat 21 te Ophemert - bij de begroeiing op het sportpark dat buiten de woonkern is gelegen - de antennemast voldoet aan de beleidsuitgangspunten, zodat in zoverre geen beletsel aanwezig is voor vergunningverlening.
De rechtbank is van oordeel dat er geen grond is om wegens bijzondere omstandigheden van het beleid af te wijken. Verweerder heeft terecht en op goede gronden geen doorslaggevende betekenis toegekend aan de door eiser gestelde gezondheidsrisico’s voor omwonenden en voor de voetballers van het nabij gelegen voetbalveld.
Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat verweerder in redelijkheid aansluiting kan zoeken bij het standpunt van de regering dat de voorhanden zijnde onderzoeken op dit moment geen aanleiding geven de plaatsing van de antennemast te voorkomen (zie onder meer de uitspraken van 15 februari 2012, LJN: BV5091 en 24 augustus 2011, LJN: BR5664). Voorts is vergunninghoudster verplicht apparatuur te gebruiken die ruimschoots aan de daarvoor gestelde normen, waaronder de blootstellingslimieten, voldoet. Vergunninghoudster heeft er in dit kader bovendien op gewezen dat de straling voornamelijk horizontaal is en nooit loodrecht naar beneden zal zijn. Dit betekent dat de blootstelling van de voetballers aan de straling juist nihil zal zijn nu de antennemast direct naast het voetbalveld wordt geplaatst. Gelet op het voorgaande mocht verweerder ervan uitgaan dat plaatsing van de geplande antennemast niet zal leiden tot gezondheidsrisico’s. Ook aan de omstandigheid dat eiser door de antennemast mogelijkerwijs wordt beperkt in de uitoefening van zijn vrijetijdsbesteding astronomie, behoefde verweerder – gelet op het algemeen belang dat is gemoeid met de plaatsing van de antennemast- geen doorslaggevend gewicht toe te kennen. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het verlenen van de omgevingsvergunning heeft kunnen besluiten.
De stelling van eiser dat hij als gevolg van het bestreden besluit schade zal lijden, kan niet tot een ander oordeel leiden. De rechtbank oordeelt dat dit een aspect is dat in het kader van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden beoordeeld. Hiervoor kan eiser een verzoek om vergoeding van planschade bij verweerder indienen.
Ook hetgeen overigens is aangevoerd levert geen grond op voor het oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Dat de motivering ervan summier is geformuleerd – en daardoor niet aanstonds door eiser te begrijpen was - levert geen grond op voor het oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
Niet kan worden staande gehouden dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Groverman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M.L. Kousen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2013.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
Verzonden op: 5 februari 2013.