ECLI:NL:RBONE:2013:BZ4359

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
Awb 13/139
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WOB-verzoek en de verplichting tot tijdige besluitvorming door bestuursorgaan

In deze zaak heeft eiser op 15 januari 2013 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder op zijn WOB-verzoek van 23 augustus 2012. Eiser had verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot een lopende rechtszaak. Verweerder heeft echter niet tijdig op dit verzoek gereageerd, wat heeft geleid tot de constatering dat het bestuursorgaan in gebreke is gebleven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit op het verzoek is overschreden en dat eiser recht heeft op een dwangsom van € 1260,-, die is opgebouwd uit de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag, en de overige dagen € 40,- per dag. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het WOB-verzoek en heeft bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 160,- te vergoeden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen die voortvloeien uit de WOB en de Awb.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/139
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser]],
wonende te Almelo, eiser,
en
De Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder.
Procesverloop
Op 15 januari 2013 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 23 augustus 2012.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
2. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 6:12, vierde lid, van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
4. Op 23 augustus 2012 heeft eiser verweerder een e-mailbericht gezonden betreffende een beroep dat is ingesteld bij de rechtbank Almelo. Hierin staat: Om alle documenten in te zien vraag ik deze bij u op en vraag u dan ook de ontvangst- en verzendadministratie toe te zenden en openbaar te maken. Op 21 september 2012 heeft eiser verweerder laten weten dat er nog niet op zijn verzoek is beslist. Op 23 november 2012 heeft eiser verweerder verzocht te beslissen op het verzoek en daarbij de hoogte van de verschuldigde dwangsom vast te stellen. Op 15 januari 2012 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen.
5. Verweerder heeft betoogd dat eisers verzoek, gezien de relatie met de lopende rechtszaak, niet is aangemerkt als verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), maar als verzoek om toepassing van het bepaalde in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb. Verweerder merkt het e-mailbericht van 23 augustus 2012 dan ook niet aan als een verzoek om een besluit te nemen. Tegen het uitblijven van een reactie op dat verzoek kan geen beroep worden ingesteld; volgens verweerder is de rechtbank dan ook onbevoegd.
Voorts heeft verweerder opgemerkt dat de weg voor het elektronisch indienen van Wob-verzoeken niet is geopend.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 3, eerste lid, van de Wob bepaalt dat een ieder een verzoek om informatie, neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid kan richten tot een bestuursorgaan.
In het vierde lid is bepaald dat het bestuursorgaan, indien een verzoek te algemeen is geformuleerd, de verzoeker vraagt het zo spoedig mogelijk te preciseren en hem daarbij behulpzaam te zijn.
Uitgangspunt is dat een Wob-verzoek vormvrij is: een dergelijk verzoek kan naar keuze mondeling of schriftelijk worden gedaan. Ook hoeft bij een verzoek om openbaarmaking van informatie de Wob niet te worden genoemd.
Het faxbericht van eiser van 23 augustus 2012 is dusdanig geredigeerd dat niet meteen helder is wat eiser heeft beoogd aan te vragen en op welke grondslag. De rechtbank is van oordeel dat de fax dient te worden aangemerkt als een aanvraag om een besluit te nemen. Uit eisers brief van 28 februari 2013 blijkt dat sprake is van een Wob-verzoek. Omdat het verzoek te algemeen geformuleerd is had verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 3, vierde lid, van de Wob, eiser behulpzaam moeten zijn bij het nader preciseren van zijn verzoek.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het geheel niet op het e-mailbericht van eiser heeft gereageerd omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat eiser verzocht om processtukken die hem hangende de beroepsprocedure al zouden worden verstrekt. In eerdergenoemde brief van 28 februari 2013 heeft eiser de rechtbank laten weten dat het hem niet om deze stukken gaat.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van 23 augustus 2012 voor verweerder aanleiding had moeten zijn contact op te nemen met eiser om in overleg te bepalen welke stukken eiser beoogde op te vragen. vervolgens had verweerder hierop dienen te beslissen.
Verweerder heeft dat achterwege gelaten.
Met betrekking tot het betoog van verweerder dat de elektronische weg voor het doen van aanvragen niet is geopend zodat een aanvraag niet per email kon worden gedaan overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 4:5, eerste lid, onder b, van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15 van de Awb, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Verweerder heeft eiser na ontvangst van de aanvraag niet gewezen op het bepaalde in artikel 2:15 van de Awb. Uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van onder andere 5 september 2012 (LJN BX6475) blijkt dat, als de elektronische weg niet openstaat, en per email een bezwaarschrift wordt ingediend, dit vatbaar is voor verzuimherstel. Als verweerder eiser het bepaalde in artikel 2:15 van de Awb had willen tegenwerpen had hij dat eerder in de procedure moeten doen.
7. In artikel 6, eerste lid, van de Wob is bepaald dat het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk beslist, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
Gelet op het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de Wob had verweerder derhalve uiterlijk op 21 september 2012 op het verzoek moeten beslissen.
De rechtbank constateert dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank constateert voorts dat eiser verweerder bij brief van 23 november 2012 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
Het beroep is kennelijk gegrond.
8. In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
In het tweede lid is bepaald dat de dwangsom de eerste veertien dagen € 20 per dag bedraagt, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.
Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
In artikel 4:18, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vaststelt binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
De rechtbank stelt vast dat verweerder geen beslissing heeft genomen waarin de hoogte van deze dwangsom is vastgesteld. De rechtbank zal dit alsnog doen. De eerste dag waarop de dwangsom is verschuldigd, dient op grond van artikel 4:17, derde lid, te worden vastgesteld op 7 december 2012. De hoogte van de dwangsom dient aldus te worden vastgesteld op
€ 1260 ,-- (14 x € 20,-- + 14 x € 30,-- + 14 x € 40,--).
9. Ingevolge artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Ingevolge het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,-- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,--.
10. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
11. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 160,-- dient te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 1260;
- draagt verweerder op alsnog een besluit op de aanvraag te nemen en op de voorgeschreven wijze aan eiser bekend te maken, binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,-- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,--;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 160,-- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, en door hem en mr. P.A.M. Spreuwenberg als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.