ECLI:NL:RBONE:2013:BZ5100

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C/08/126055 / HA ZA 12-19
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H. Hangelbroek
  • M. Alers
  • J. van den Wall Bake
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en bestuurdersaansprakelijkheid in de Miratec-groep

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 27 februari 2013 uitspraak gedaan in een faillissementskwestie waarbij de curator van de gefailleerde vennootschappen VHM Groep B.V., MIT B.V., EMRA B.V. en Snelcom IT Dienstverlening B.V. gedaagden aansprakelijk stelde voor de boedeltekorten. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden, als bestuurders van de vennootschappen, hun taak kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld, zoals bedoeld in artikel 2:248 BW. De curator stelde dat de gedaagden zich schuldig hebben gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk en het niet voldoen aan de inlichtingenplicht jegens de curator. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die voortvloeit uit hun onrechtmatige handelingen, waaronder het onttrekken van activa aan de failliete boedels. De rechtbank vernietigde verschillende transacties die als benadelend voor de schuldeisers werden beschouwd en veroordeelde de gedaagden tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan de curator. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in faillissementssituaties en de gevolgen van wanbestuur.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer C/08/126055 / HA ZA 12-19
datum vonnis: 27 februari 2013 (wh)
Vonnis van de rechtbank Oost-Nederland, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
mr. HENDRIK GERHARD RUIS q.q.
in de hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid VHM Groep B.V., MIT B.V., EMRA B.V. en
Snelcom IT Dienstverlening B.V.,
kantoorhoudende te Meppel,
eiser,
verder te noemen de curator,
advocaat mr. H.G. Ruis te Meppel,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. ing. M.S. de Waard te Enschede,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. ing. M.S. de Waard te Enschede,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RODAMA BEHEER B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
niet verschenen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. ing. M.S. de Waard te Enschede,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ICTUM BEHEER B.V.,
gevestigd te Wierden,
gedaagde,
advocaat mr. ing. M.S. de Waard te Enschede,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 6],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. ing. M.S. de Waard te Enschede,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ECB B.V. ,
gevestigd te Wierden,
gedaagde,
advocaat mr. ing. M.S. de Waard te Enschede,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ERAB B.V.,
gevestigd te Deventer,
gedaagde,
advocaat mr. ing. M.S. de Waard te Enschede.
Eiser zal verder de curator worden genoemd. Gedaagden 1 en 2 zullen hierna ook worden aangeduid als [gedaagde sub 1], respectievelijk [gedaagde sub 2].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 21, 22 en 23 december 2011, met producties,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2. Op 8 januari 2013 hebben de curator en gedaagden sub 1, 2 en 4 tot en met 8 hun standpunten door hun advocaten doen bepleiten. Zij hebben hun pleitnotities overgelegd. Gedaagden 1, 2 en 4 tot en met 8 hebben daarbij ook producties overgelegd.
1.3. De datum van de uitspraak is, na aanhouding, vastgesteld op vandaag.
2. Het standpunt van de curator
2.1. De curator heeft het volgende gesteld. In juli 2009 zijn de besloten vennootschappen Mit, Emra en Snelcom, en in januari 2011 VHM Groep, in staat van faillissement verklaard met benoeming van de curator als zodanig. Gedaagden zijn als bestuurders van deze vennootschappen opgetreden en hebben daarbij hun taak kennelijk onbehoorlijk vervuld, zoals bedoeld in artikel 2:248 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW). Met name zijn er door gedaagden activa aan de boedels van de gefailleerde vennootschappen onttrokken door middel van diverse transacties. De curator vordert daarom dat deze transacties vernietigd worden. Daarnaast stelt de curator zich op het standpunt dat gedaagden op grond van artikel 2:248 BW aansprakelijk zijn voor de boedeltekorten van de gefailleerde vennootschappen. In de onderhavige faillissementen is er bovendien sprake van een zodanige verwevenheid van functies en belangen dat de curator gevorderd heeft alle gedaagden hoofdelijk te veroordelen.
2.2. Met betrekking tot de gefailleerde vennootschappen hebben gedaagden zich schuldig gemaakt aan het (mede-)plegen van bedrieglijke bankbreuk (art. 341 onder a, lid 1 en lid 4 jo artikel 51 Wetboek van Strafrecht, respectievelijk 343 onder a, lid 1 en lid 4 Wetboek van Strafrecht) en het niet voldoen aan de inlichtingenplicht jegens de curator (art. 194 Wetboek van Strafrecht). Voorts hebben gedaagden in het zicht van bovengenoemde faillissementen een grote hoeveelheid activa aan de diverse boedels onttrokken.
2.3. Gedaagden namen (onder meer) de volgende bestuurlijke posities in:
- [gedaagde sub 1] was bestuurder van gedaagde Rodama Beheer B.V., welke vennootschap bestuurder was van VHM Groep.
- [gedaagde sub 1] was daarmee tevens bestuurder van VHM Groep in de zin van artikel 2:11 BW.
- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] waren beiden bestuurder van [gedaagde sub 6], welke vennootschap bestuurder was van MIT.
- [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] waren daarmee tevens bestuurder van MIT in de zin van artikel 2:11 BW.
- [gedaagde sub 1] was bestuurder van Rodama Beheer B.V., welke vennootschap bestuurder was van EMRA, welke vennootschap destijds nog was genaamd Miratec Raalte B.V.
- [gedaagde sub 1] was daarmee tevens bestuurder van EMRA in de zin van artikel 2:11 BW.
- [gedaagde sub 1] was bestuurder van VHM Groep B.V., welke vennootschap destijds nog was genaamd Miratec Groep B.V. en bestuurder was van Snelcom IT.
- [gedaagde sub 1] was daarmee tevens bestuurder van Snelcom IT in de zin van artikel 2:11 BW.
- [gedaagde sub 2] is en was enig aandeelhouder en bestuurder van gedaagde [gedaagde sub 4], welke vennootschap in de voor deze zaak cruciale periode van 2 maart t/m 29 mei 2009 bestuurder was van [gedaagde sub 6], welke vennootschap bestuurder was van MIT, destijds nog genaamd Miratec IT B.V.
- [gedaagde sub 2] was daarmee tevens bestuurder van MIT in de zin van artikel 2:11 BW.
2.4. [Gedaagde sub 2] heeft, voor zover hij reeds niet formeel als bestuurder is opgetreden, feitelijk leiding gegeven aan de bedrijfsvoering van de bovengenoemde vennootschappen op zodanige wijze, dat daarmee het beleid van die vennootschappen werd bepaald of mede bepaald in de zin van artikel 2:248 lid 7 BW.
2.5. Het handelen van gedaagden als bestuurders resp. feitelijk leidinggevers moet als een belangrijke oorzaak van de faillissementen worden beschouwd. Gedaagden zijn daarom voor zover zij als bestuurders resp. als feitelijk leidinggevers zijn opgetreden hoofdelijk aansprakelijk voor het gehele passief in de faillissementen.
2.6. Bovendien is niet voldaan aan de op gedaagden rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie zoals genoemde in artikel 2:10, lid 1 BW dan wel artikel 3:15i, lid 1 BW, en ook is sprake van door sommige gedaagden gepleegde valsheid in geschrifte.
2.7. Het samenstel van feitelijke handelingen van gedaagden, waarmee effectief alle van belang zijnde activa van de later gefailleerde bedrijven zijn overgeheveld naar andere vennootschappen onder het beheer van gedaagden, moet worden gekwalificeerd als een door gedaagden in groepsverband gepleegde onrechtmatige daad welke hen hoofdelijk verplicht tot vergoeding van alle daaruit voor de curator q.q. voortgevloeide schade.
2.8. In de onderhavige faillissementen bestaat een zodanige verwevenheid van functies en belangen, dat de curator besloten heeft de feiten in één dagvaarding te vermelden en alle betrokken gedaagden hoofdelijk aan te spreken voor de in die verwevenheid gerealiseerde onrechtmatige handelingen. De grondslag voor de gestelde hoofdelijke aansprakelijkheid is mede gelegen in de nauwe samenwerking welke tussen gedaagden heeft plaatsgehad, met als gezamenlijk oogmerk om de activa van de later gefailleerde bedrijven van [gedaagde sub 1] over te hevelen naar bedrijven van [gedaagde sub 2].
2.9. Gedaagden hebben die activa herhaaldelijk verplaatst van de ene vennootschap onder hun controle naar de andere, op zodanige wijze dat – mede gelet op de weigering van gedaagden om de curator dienaangaande voldoende te informeren – het gedaagden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet vrijstaat zich erop te beroepen dat bepaalde activa hen zelf niet te goede zouden zijn gekomen.
2.10. Voor zover de curator tot op heden kan nagaan is er sprake geweest van de volgende specifieke onrechtmatige onttrekkingen:
A. overname door MIT B.V. van V.H.M. Groep B.V. van een Toyota [00-XX-XX] en ‘Swyx ware’ formeel voor € 7.972,07 op 31 maart 2009,
B. overname door [gedaagde sub 6] van MIT B.V. van een Citroën Berlingo
00-XX-XX, een Toyota Hiace [00-XX-XX] en een Citroën C1 [00-XX-XX], blijkens een opgemaakte factuur formeel voor € 16.600,- incl. BTW op
25 april 2009,
C. overname door ECB B.V. van inventaris van MIT BV formeel voor € 14.339,50 op 25 april 2009,
D. overname door [gedaagde sub 4] van EMRA B.V. van ‘ICTUM’ formeel voor € 75.000,00 incl. BTW op 1 oktober 2008 (de factuur is ruim geantedateerd),
E. overname door [betrokkene] van EMRA B.V. van voorraad telefonie formeel voor € 10.406,87 incl. BTW op 31 maart 2009,
F. overname door [betrokkene] van EMRA B.V. van een Citroën Berlingo [00-XX-XX], een Volkswagen Caddy [00-XXX-0] en een Citroën C1 [00-XX-XX] formeel voor € 15.686,88 op 31 maart 2009,
G. overname door Rodama Beheer B.V. van Snelcom IT Dienstverlening B.V. van inventaris en een bestelbus (niet nader aangeduid) formeel voor € 20.832,22 incl. BTW op 1 maart 2009,
H. overname door [betrokkene] van Snelcom IT Dienstverlening B.V. van het klantenbestand formeel voor € 1.213,80 incl. BTW op 1 maart 2009,
I. overname door [gedaagde sub 6] van VHM Groep B.V. van inventaris voor € 5.000,-,
P. overname door MIT B.V. van Ratec B.V. van onderhanden werk voor
€ 65.450,-,
Q. overname door VHM Groep B.V. van MIT B.V. van inventaris voor
€ 5.000,-, en
R. overname door MIT B.V. van EMRA B.V. van een Citroen C1 [00-XX-XX] voor
€ 4.898,04.
2.11. Deze specifieke transacties zijn naar aanleiding van vragen van de curator deels gedocumenteerd door [P], mede namens [gedaagde sub 1]. Bij onderzoek in de door deze aangeleverde documenten en in de administratie is de curator gebleken dat het hier telkens gaat om een onrechtmatige onttrekkingen en/of Paulianeuze transacties, welke kennelijk moesten dienen om de activa en de activiteiten van de later gefailleerde [gedaagde sub 1] bedrijven over te hevelen naar de [gedaagde sub 2]-bedrijven.
2.12. Van al deze transacties en onttrekkingen zijn geen bewijzen van enige betaling in de administratie aangetroffen voor de formeel vermelde transactieprijzen, met uitzondering van de transactie B (waarvoor een betaling van € 10.000,- is aangetroffen) en de transactie D (waarin weliswaar een betaling van € 75.000,- een rol speelt, maar die in feite niet op deze transactie betrekking had, maar op een geldlening). Ondanks herhaalde aanmaning hebben gedaagden geweigerd aan de curator nadere opening van zaken te geven over deze transacties en/of eventuele betalingen daarop. Het moet er daarom voor worden gehouden dat er – behoudens genoemde beide uitzonderingen – geen daadwerkelijke betalingen hebben plaatsgehad.
2.13. Klantenbestanden en onderhanden werken van MIT en EMRA zijn zonder tegenprestatie door [gedaagde sub 2]-bedrijven overgenomen door deze onder te brengen in de besloten vennootschap [betrokkene] (KVK 08149418). Dat ging als volgt in zijn werk. Men heeft in de loop van april 2009 aan alle klanten facturen gestuurd vanuit deze vennootschap ‘[betrokkene]’, nadat men aan die vennootschap een praktisch gelijke handelsnaam had gegeven als door de [gedaagde sub 1]-bedrijven werd gebruikt, namelijk ‘Miratec ICT’, in plaats van de handelsnaam van MIT ‘Miratec IT’. Door een sticker op de facturen te plakken met het opschrift ‘Let op! Andere bankrekening
ING [XXXX]’ werden betalingen van klanten omgeleid naar een bankrekening van [betrokkene], die zich daarbij van de handelsnaam ‘Miratec ICT’ bediende.
2.14. Aldus deed men het voorkomen alsof ‘slechts’ sprake was van een gewijzigd bankrekeningnummer, terwijl in feite de (van klanten) ontvangen betalingen langs deze weg werden verlegd naar een andere rechtspersoon. Daarbij had men ook de gehele website van Miratec www.miratecgroep.nl gekopieerd en opnieuw gelanceerd onder een nieuw webadres www.miratecgroup.nl, dat slechts 1 letter afweek van het oorspronkelijke
Miratec-adres.
2.15. Op deze manier hebben gedaagden alle klanten van het op zichzelf goed lopende
IT-bedrijf zonder enige vergoeding ‘overgeheveld’ van de [gedaagde sub 1]-bedrijven naar de [gedaagde sub 2]-bedrijven. Verreweg de meeste klanten van de Miratec-groep zullen niet eens hebben gemerkt dat er enige wijziging was doorgevoerd: men werd bediend door hetzelfde personeel, men ontving een vrijwel gelijk uitziende maandfactuur, er was zogenaamd slechts een ‘andere bankrekening’, en het webadres en mailadres waren slechts zeer subtiel gewijzigd.
2.16. De curator stelt zich op het standpunt dat de toe-eigening van de klanten, het onderhanden werk en de materiële activa van Miratec-groep door de [gedaagde sub 2]-bedrijven alleen heeft kunnen plaatsvinden door de samenwerking tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] resp. de door hen beiden feitelijk geleide [gedaagde sub 1] bedrijven en [gedaagde sub 2] bedrijven, welke samenwerking als een in groepsverband gepleegde onrechtmatige daad moet worden gekwalificeerd, zodat alle betrokken gedaagden daarvoor hoofdelijk aansprakelijk moeten worden geacht en tot volledige schadevergoeding aan de failliete boedels verplicht zijn.
2.17. Gedaagden hebben voorts valsheid in geschrifte gepleegd als volgt. Op
7 oktober 2008 heeft [gedaagde sub 4] een bedrag van € 75.000,- betaald aan Miratec Raalte B.V.. In de boeken staat die betaling vermeld als geldlening van een bedrijf van [gedaagde sub 2] ([gedaagde sub 4]) aan een bedrijf van zijn broer [gedaagde sub 1] (Miratec Raalte). [Gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben vervolgens in 2009 die betaling met terugwerkende kracht administratief verwerkt als koopsom voor het bedrijfsonderdeel ICTUM. Daartoe is een valse factuur opgesteld onder nummer 20084066 d.d. 01-10-2008. ICTUM was een succesvol onderdeel van de Miratec-groep met een (door accountantsbureau Kroese Wevers geschatte) waarde van € 274.066,-. Alleen al door middel van deze onttrekking hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een actief ter waarde van (ongeveer) € 274.066,- verplaatst van de [gedaagde sub 1]-bedrijven (Miratec) naar de
[gedaagde sub 2]-bedrijven. Deze transactie is kennelijk onrechtmatig en paulianeus.
2.18. Wegens de grote hoeveelheid door hem geconstateerde onrechtmatige handelingen en transacties en de hoge waarde van de daarbij betrokken overgehevelde activa stelt de curator zich op het standpunt dat deze onrechtmatige handelingen aan de zijde van gedaagden als overwegende oorzaak van de faillissementen moet worden aangemerkt, zodat gedaagden niet alleen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vergoeding van de feitelijke waarde van de door hen overgehevelde activa, maar tevens voor de vergoeding van de totale passiva van de door hun handelingen veroorzaakte faillissementen.
2.19. De administratie van de faillieten is aan de curator bezorgd in de vorm van naar schatting enkele honderden volstrekt ongeordende ordners en kartonnen dozen die op drie europallets ten kantore van de curator werden aangeleverd. De curator kon en kan daaruit op geen enkele wijze de rechten en verplichtingen van de gefailleerde vennootschappen herleiden.
2.20. Ook in een door de curator ontvangen openbaar gedeelte van een rapport van de Belastingdienst van een controle ingesteld bij EMRA B.V. is opgenomen dat het uit de overgelegde boekingsbescheiden niet mogelijk is een totaalbeeld van de administratie te verkrijgen. Deze controle van de Belastingdienst heeft plaatsgevonden ten kantore van de curator, die toen de drie pallets met ordners nog ter beschikking had en aan de controlerend belastingambtenaar ter beschikking heeft gesteld.
2.21. In o.a. een brief van 19 februari 2010 heeft de curator aan [gedaagde sub 1] een aantal vragen gesteld over de failliete boedels. De curator heeft daarop nimmer enige reactie vernomen.
2.22. Bij conclusie van repliek heeft de curator aan het bovenstaande nog het volgende toegevoegd. Gedaagden hebben alle van belang zijnde activa uit de [gedaagde sub 1]-bedrijven overgeheveld naar de [gedaagde sub 2]-bedrijven. Alle schulden (bank-, belasting- en handelsschulden, zoals gespecificeerd onder punt 42 in de dagvaarding) ad in totaal
€ 1.551.990,50 hebben zij in de [gedaagde sub 1]-bedrijven achtergelaten.
2.23. Bovendien hebben zij een groot deel van het personeel in dienst van de
[gedaagde sub 1]-bedrijven maandenlang laten werken voor de [gedaagde sub 2]-bedrijven zonder hun lonen te betalen, als gevolg waarvan grote boedelschulden zijn ontstaan in de vorm van bevoorschotting door het UWV krachtens de loongarantieregeling. Het is onder deze omstandigheden zonneklaar dat alle door de curator in dit geding aan gedaagden verweten gedragingen wel moesten leiden tot faillissement van de betrokken [gedaagde sub 1]-bedrijven.
3. De vordering
3.1. Op grond van het voorgaande vordert de curator om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de transacties zoals in het lichaam der dagvaarding aangeduid met de letters A t/m H, I, P en Q te vernietigen wegens benadeling van schuldeisers,
II. voor recht te verklaren dat gedaagden de faillissementsboedels van de curator hebben benadeeld door deze en dergelijke transacties aan te gaan en in het kader daarvan vrijwel alle activa van de later gefailleerde vennootschappen uit de Miratec-groep (VHM Groep B.V. en haar dochters MIT B.V. (hierna: Mit), EMRA B.V. (hierna: Emra) en Snelcom IT (hierna: Snelcom) hebben overgeheveld naar andere vennootschappen welke onder beheer van [gedaagde sub 2] staan of stonden,
III. primair gedaagden hoofdelijk te veroordelen om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan de curator te voldoen het bedrag van het totale boedelpassief zoals dat zal blijken na het houden van de verificatievergadering in alle vier de betrokken faillissementen, althans het voorlopig boedelpassief der vier betrokken faillissementen zoals thans becijferd ter hoogte van € 1.500.000,00, zulks te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening,
IV. alsmede primair alle gedaagden hoofdelijk te veroordelen om aan de curator te voldoen het bedrag van het daarnaast nog resterende boedelpassief, zoals op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
V. subsidiair gedaagden hoofdelijk te veroordelen om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan de curator te voldoen het bedrag van de specifieke benadeling dat betrokken is bij de onder I bedoelde transacties, ter hoogte van € 882.817,76, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de data van de verschillende transacties, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening, en
VI. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
4. Het standpunt van gedaagden
4.1. Gedaagden hebben de vordering bestreden op de volgende gronden. Zowel bij conclusies van antwoord en dupliek als bij pleidooi hebben zij benadrukt dat de dagvaarding niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van overzichtelijkheid en begrijpelijkheid.
4.2. Voor zover de vorderingen zijn gebaseerd op artikel 2:248 lid 1 BW ontkennen gedaagden dat sprake is van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling en dat dit een belangrijke oorzaak was van het faillissement der onderhavige vennootschappen Mit, Emra, Snelcom en VHM Groep. De curator heeft die onbehoorlijke taakvervulling ook niet voldoende concreet ingevuld.
4.3. De faillissementen zijn, aldus gedaagden, veroorzaakt door de disfunctionerende financieel directeur [S], en doordat een vorige eigenaar van Snelcom IT, [W], een verkeerde voorstelling van de waarde van die onderneming had verstrekt, en vooral doordat gedaagden voor een noodzakelijk geachte saneringsoperatie als bedrijvendokter de heer [P] (en diens zoon) inschakelden, die vervolgens de feitelijke macht overnam, waarna [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op de gang van zaken in de ondernemingen geen invloed meer konden uitoefenen.
4.4. Van onrechtmatige onttrekkingen, zoals door de curator gesteld, is geen sprake. Gedaagden betwisten die onttrekkingen stuk voor stuk als volgt.
4.5. Inzake een overname door MIT van VHM van een Toyota met het kenteken [00-XX-XX] alsmede ‘swyx-ware’ voeren gedaagden aan dat VHM niet tot de gedaagden behoort en inmiddels is gefailleerd.
4.6. Inzake een overname door [gedaagde sub 6] van MIT van een Citroën Berlingo met het kenteken [00-XX-XX], een Toyota Hiace met kenteken [00-XX-XX] en een Citroën C1 met kenteken [00-XX-XX]stellen gedaagden: voor deze goederen is een bedrag van € 10.000,- betaald en een bedrag van € 6.600,- is verrekend. De curator vermeldt niet dat dit geen zakelijke prijzen waren.
4.7. Inzake een overname door ECB van inventaris van MIT ad € 14.339,50 stellen gedaagden: ECB heeft niet de gehele inventaris overgenomen. De taxatie door [L] was opgesteld met een ander doel.
4.8. Inzake een overname door [gedaagde sub 4] van Emra betreffende ‘ICTUM’: ICTUM is een activum, dat toebehoorde aan Emra. Het is bij akte van 5 juni 2009 overgedragen aan Ictum Beheer. Het is niet terecht gekomen bij Erab of ECB. De waarde van ICTUM is nagenoeg nihil, en zeker geen € 75.000,-.
4.9. Inzake een overname door [betrokkene] van Emra ter zake ‘voorraad telefonie’ en van een Citroën Berlingo met kenteken [00-XX-XX], een Volkswagen Caddy met kenteken [00-XXX-0] en een Citroën C1 met kenteken [00-XX-XX]: [betrokkene] is geen gedaagde in dit geding, zodat hen van een en ander thans geen verwijt kan worden gemaakt.
4.10. Inzake een overname door Rodama van Snelcom IT Dienstverlening van inventaris en een bestelbus: Rodama heeft zich als zodanig niet in dit geding gesteld en (de overige) gedaagden kunnen hier niets over zeggen.
4.11. Inzake een overname door [betrokkene] van Snelcom IT Dienstverlening van een klantenbestand: [betrokkene] is geen gedaagde in dit geding, zodat hen van een en ander thans geen verwijt kan worden gemaakt.
4.12. Inzake een overname door [gedaagde sub 6] van VHM Groep van inventaris voeren gedaagden aan dat zij hierop niet kunnen reageren omdat de curator van een dergelijke transactie geen begin van bewijs heeft geleverd.
4.13. Inzake een overname door MIT van Ratec van ‘onderhanden werk’ voor € 64.450,-: Gedaagden kunnen de curator niet volgen in zijn stellingen op dit punt. De curator is niet bevoegd om op te treden met betrekking tot handelingen van Ratec.
4.14. Inzake een overname door VHM Groep van MIT van een inventaris van € 5.000,-: Dit betreft een handeling tussen twee gefailleerde rechtspersonen.
4.15. Inzake een overname door MIT van Emra van een Citroën C1 met kenteken [00-XX-XX], en van inventaris, hardware en software: Emra is op geen enkele wijze in die transacties betrokken.
4.16. Gedaagden betwisten voorts dat hun handelwijzen hebben geleid tot benadeling van schuldeisers.
4.17. Gedaagden betwisten de gevorderde wettelijke rente op grond, dat de curator geruime tijd stil heeft gezeten en pas op 21 december 2011 tot dagvaarding is overgegaan, en dat hij ten onrechte in het midden laat of hij rente vordert uit hoofde van artikel 6:119 BW dan wel artikel 6:119a BW.
5. De beoordeling
5.1. De rechtbank verwerpt het verweer, dat de door de curator bij dagvaarding gestelde feiten niet duidelijk genoeg zijn gepresenteerd. De vorderingen en de gronden, waarop deze berusten, vormen een begrijpelijk en consistent betoog. De rechtbank verwijst daartoe naar rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.24, waarin het standpunt van de curator is samengevat.
5.2. De rechtbank constateert voorts dat gedaagden in hun verweer, van conclusie van antwoord tot en met de pleidooien, nauwelijks concreet zijn ingegaan op de door de curator duidelijk en specifiek omschreven verwijten, waarop hij zijn vorderingen heeft gebaseerd. Gedaagden hebben die concrete feiten niet adequaat gemotiveerd weerlegd.
5.3. Met name hebben gedaagden niet concreet, specifiek en gemotiveerd betwist dat, zoals de curator heeft gesteld, door gedaagden ten nadele van de gefailleerde vennootschappen VHM Groep B.V. en/of MIT B.V. en/of EMRA B.V. en/of Snelcom IT de volgende onttrekkingen hebben plaatsgehad zonder dat daarvoor werd betaald (met uitzondering van een bedrag van € 10.000,- voor transactie sub B):
A. overname door MIT B.V. van V.H.M. Groep B.V. van een Toyota [00-XX-XX] en
‘Swyx ware’ formeel voor € 7.972,07 op 31 maart 2009;
B. overname door [gedaagde sub 6] B.V. van MIT B.V. van een
Citroën Berlingo [00-XX-XX], een Toyota Hiace [00-XX-XX] en een Citroën C1 [00-XX-XX], blijkens een opgemaakte factuur formeel voor € 16.600,- incl. BTW op 25 april 2009;
C. overname door ECB B.V. van inventaris van MIT BV formeel voor € 14.339,50 op
25 april 2009;
D. overname door [gedaagde sub 4] van EMRA B.V. van ‘ICTUM’;
E. overname door [betrokkene] van EMRA B.V. van voorraad telefonie formeel voor € 10.406,87 incl. BTW op 31 maart 2009;
F. overname door [betrokkene] van EMRA B.V. van een Citroën Berlingo
[00-XX-XX], een Volkswagen Caddy [00-XXX-0] en een Citroën C1 [00-XX-XX] formeel voor € 15.686,88 op 31 maart 2009;
G. overname door Rodama Beheer B.V. van Snelcom IT Dienstverlening B.V. van inventaris en een bestelbus (niet nader aangeduid) formeel voor € 20.832,22 incl. BTW op
1 maart 2009,
H. overname door [betrokkene] van Snelcom IT Dienstverlening B.V. van het klantenbestand formeel voor € 1.213,80 incl. BTW op 1 maart 2009,
I. overname door [gedaagde sub 6] B.V. van VHM Groep B.V. van inventaris voor € 5.000,-,
P. overname door MIT B.V. van Ratec B.V. van onderhanden werk voor € 65.450,00,
Q. overname door VHM Groep B.V. van MIT B.V. van inventaris voor € 5.000,00, en
R. overname door MIT B.V. van EMRA B.V. van een Citroën C1 [00-XX-XX] voor
€ 4.898,04.
5.4. Deze door de curator gestelde en door gedaagden dus onvoldoende gemotiveerd betwiste feiten kunnen daarom als vaststaand worden aangenomen.
5.5. Deze feiten leveren stuk voor stuk gedragingen op, die te kwalificeren vallen als (diverse vormen van) ernstige schending van uit de wet voortvloeiende verplichtingen van bestuurders van rechtspersonen, zoals hiervoor weergegeven in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.10. Uit die feiten blijkt afdoende van wanbestuur van de gefailleerde vennootschappen in de zin van artikel 2:248 BW, en daaruit blijkt ook duidelijk genoeg dat die feiten een belangrijke oorzaak waren van de onderhavige faillissementen.
5.6. De rechtbank onderschrijft de visie van de curator, dat de toe-eigening van de klanten, het onderhanden werk en de materiële activa van Miratec-groep door de [gedaagde sub 2]-bedrijven alleen heeft kunnen plaatsvinden door de samenwerking tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] resp. de door hen beiden feitelijk geleide [gedaagde sub 1] bedrijven en [gedaagde sub 2] bedrijven, welke samenwerking als een in groepsverband gepleegde onrechtmatige daad moet worden gekwalificeerd, zodat alle betrokken gedaagden daarvoor hoofdelijk aansprakelijk moeten worden geacht en tot volledige schadevergoeding aan de failliete boedels verplicht zijn.
5.7. Evenzeer is de rechtbank het eens met de stelling van de curator, dat wegens de grote hoeveelheid onrechtmatige handelingen en transacties en de hoge waarde van de daarbij betrokken overgehevelde activa deze onrechtmatige handelingen aan de zijde van gedaagden als overwegende oorzaak van de faillissementen moet worden aangemerkt, zodat gedaagden niet alleen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vergoeding van de feitelijke waarde van de door hen overgehevelde activa, maar tevens voor de vergoeding van de totale passiva van de door hun handelingen veroorzaakte faillissementen.
5.8. De rechtbank acht, in het licht van deze feiten en omstandigheden, niet aannemelijk dat als overwegende oorzaak van de faillissementen heeft te gelden dat, zoals gedaagden hebben gesteld, een vorige eigenaar van Snelcom IT, [W], een verkeerde voorstelling van de waarde van die onderneming heeft verstrekt, dan wel door de disfunctionerende financieel directeur [S]. Gedaagden hebben die stellingen niet of nauwelijks onderbouwd, en met name niet met concrete bedragen.
5.9. Wel waarschijnlijk is dat de faillissementen in belangrijke mate zijn toe te schrijven aan de beslissing van gedaagden om als bedrijvendokters de heer [P] en diens zoon in te schakelen, die vervolgens de feitelijke macht in de ondernemingen hebben overgenomen, waarna [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op de gang van zaken in de ondernemingen geen invloed meer konden uitoefenen.
5.10. De curator heeft [P] senior onweersproken gekwalificeerd als ‘de grote BV-ploffer’, die herhaaldelijk strafrechtelijk is veroordeeld in verband met activiteiten betreffende noodlijdende vennootschappen. Ten laste van [P] is een strafrechtelijke ontnemingsvordering toegewezen. De curator heeft onbetwist gesteld dat, toen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] [P] inschakelden, zij van diens strafrechtelijke verleden op de hoogte waren, hetgeen onder meer hier uit blijkt dat [gedaagde sub 2] een gedeelte van voormelde ontnemingsvordering voor [P] heeft betaald.
5.11. Gedaagden hebben bij deze stellingen van de curator aangesloten door ten pleidooie te bepleiten dat ‘de ondernemingen vakkundig door de heer [P] en zoon te gronde (zijn) gericht’. De rechtbank moet constateren dat de inschakeling van [P] senior en junior is geschied onder de bestuurlijke verantwoordelijkheid van gedaagden, met name [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Aan hen valt een ernstig persoonlijk verwijt te maken dat zij de controle over de onderneming(en) verloren en kennelijk op geen enkele wijze zijn opgekomen tegen de door de curator beschreven frauduleuze wijze, waarop de later gefailleerde vennootschappen onder hun bestuurlijke verantwoordelijkheid in feite werden geleid.
5.12. Uit het voorgaande volgt dat de door de curator (telkens primair) ingestelde vorderingen voor toewijzing vatbaar zijn zoals hierna in het dictum omschreven, echter met inachtneming van het volgende.
5.13. Niet voor toewijzing vatbaar is de eis om voor recht te verklaren dat gedaagden de faillissementsboedels van de curator hebben benadeeld door deze en dergelijke transacties aan te gaan en in het kader daarvan vrijwel alle activa van de later gefailleerde vennootschappen uit de Miratec-groep (VHM Groep B.V. en haar dochters MIT B.V. (hierna: Mit), EMRA B.V. (hierna: Emra) en Snelcom IT (hierna: Snelcom) hebben overgeheveld naar andere vennootschappen welke onder beheer van [gedaagde sub 2] staan of stonden. Die vordering is te onbepaald, met name de zinsneden ‘…deze en dergelijke transacties…’ en ‘dat gedaagden…vrijwel alle activa….hebben overgeheveld…’.
5.14. Onder III vordert de curator om gedaagden hoofdelijk te veroordelen om aan de curator te voldoen het bedrag van het totale boedelpassief zoals dat zal blijken na het houden van de verificatievergadering in alle vier de betrokken faillissementen. Die eis is toewijsbaar. Daarnaast acht de rechtbank echter niet mede toewijsbaar de vervolgens onder IV van het petitum geformuleerde eis om primair alle gedaagden hoofdelijk te veroordelen om aan de curator te voldoen het bedrag van het daarnaast nog resterende boedelpassief, zoals op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Niet duidelijk is welke betekenis die vordering heeft naast de hiervoor onder III geformuleerde eis.
5.15. De wettelijke rente is toewijsbaar op grond van artikel 6:119 BW. Artikel 6:119a
lid 1 BW is niet van toepassing, omdat de gevorderde hoofdsommen niet worden gevorderd uit hoofde van één of meer handelsovereenkomsten tussen de partijen in dit geding.
5.16. Gedaagden dienen, eveneens hoofdelijk, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten.
5.17. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de gebruikelijke uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het daartegen ingebrachte argument, dat de boedel niet in staat zal zijn tot restitutie, is onder de gegeven omstandigheden van onvoldoende gewicht.
6. De beslissing
De rechtbank:
I. Vernietigt de transacties, zoals in rechtsoverweging 2.11 van dit vonnis aangeduid met de letters A t/m H, I, P en Q wegens benadeling van schuldeisers.
II. Veroordeelt gedaagden hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curator te voldoen het bedrag van de specifieke benadeling dat betrokken is bij de hiervoor onder I. bedoelde transacties, ter hoogte van € 882.817,76, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, telkens vanaf de data van de verschillende transacties, tot de dag der algehele voldoening.
III. Veroordeelt alle gedaagden hoofdelijk om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan de curator te voldoen het bedrag van het totale boedelpassief zoals dat zal blijken na het houden van de verificatievergadering in alle vier de betrokken faillissementen, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente uit hoofde van artikel 6:119 BW daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening.
IV. Veroordeelt gedaagden, eveneens hoofdelijk, in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de curator tot deze uitspraak begroot op € 1.512,31 voor verschotten en op
€ 10.320,- voor salaris (4 punten, Tarief VII).
V. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
VI. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mrs. Hangelbroek, Alers en Van den Wall Bake en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.