ECLI:NL:RBONE:2013:BZ5350

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
13/559
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak

In deze zaak heeft verzoekster, thans gedetineerd in PI Zuid Oost - HvB Ter Peel, op 12 maart 2013 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. F.J.H. Hovens, de voorzitter van de rechtbank Oost-Nederland. Dit verzoek volgde na een tussenbeslissing van de rechtbank waarin werd besloten om de getuigen-deskundigen niet afzonderlijk van elkaar te horen. Verzoekster stelde dat deze beslissing de schijn van partijdigheid wekte en dat haar ondervragingsrecht werd geschonden. De raadsman van verzoekster voerde aan dat het horen van deskundigen in elkaars aanwezigheid de mogelijkheid tot beïnvloeding met zich meebracht, wat in strijd zou zijn met artikel 289 van het Wetboek van Strafvordering.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve feiten of omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid van mr. Hovens konden rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De beslissing van mr. Hovens om de deskundigen gelijktijdig te horen werd als een legitieme procesbeslissing beschouwd, die niet op vooringenomenheid duidde.

De rechtbank concludeerde dat de beslissing van mr. Hovens niet onbegrijpelijk was en dat er geen aanwijzingen waren dat hij de belangen van verzoekster niet op een eerlijke manier had behandeld. Het verzoek tot wraking werd derhalve afgewezen, en de rechtbank bevestigde dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstond.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Wrakingskamer
zaaknummer: 13/559
Beschikking van 12 maart 2013
in de zaak van
[verzoekster],
thans gedetineerd in PI Zuid Oost - HvB Ter Peel,
verzoekster tot wraking,
advocaat mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te Wijchen,
tegen
mr. F.J.H. Hovens,
in zijn hoedanigheid van rechter, tevens voorzitter, in de zaak van het openbaar ministerie tegen verzoekster als verdachte (parketnummer 05/901387-11).
De procedure
Ter terechtzitting van 12 maart 2013 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Hovens.
Mr. Hovens heeft zich niet in de wraking berust en heeft zijn zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek mondeling ter zitting van 12 maart 2013 uiteengezet.
Op 12 maart 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoekster is verschenen met haar advocaat mr. F.H.J. van Gaal. Mr. Hovens is eveneens verschenen en heeft verweer gevoerd. Voorts is de officier van justitie mr. A. van Veen verschenen.
De feiten
Ter terechtzitting van de meervoudige kamer, team strafrecht, van de rechtbank Oost-Nederland van 18 maart 2013 is de strafzaak van het openbaar ministerie tegen verzoekster behandeld. Verzoekster is daarbij verschenen. Aan de orde was het horen van drie deskundigen van het NFI en het IFS. De raadsman van verzoekster heeft verzocht de drie deskundigen afzonderlijk van elkaar te horen, teneinde te voorkomen dat de deskundigen elkaar beïnvloeden. De raadsman stelt zich op het standpunt dat op grond van artikel 289 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) getuige-deskundigen niet gelijktijdig kunnen worden gehoord.
De rechtbank heeft op voornoemde verzoek van de raadsman blijkens het proces-verbaal terechtzitting het volgende geoordeeld:
"De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman af om deze deskundigen buiten elkaars tegenwoordigheid te horen. Naar het oordeel van de rechtbank is het verstandig de opnies van de deskundigen tegenover elkaar te zetten zodat zij ook over en weer op elkaar reageren. De wettelijke regeling laat deze ruimte."
Het verzoek en het verweer
Verzoekster stelt dat de tussenbeslissing van de rechtbank een objectieve omstandigheid is die de schijn opwekt van partijdigheid. Hoewel ordebeslissingen in beginsel niet snel een grond tot wraking opleveren, is er in het onderhavige geval meer aan de hand dan slechts een ordebeslissing. Met de beslissing wordt tekort gedaan aan het ondervragingsrecht van de verdediging. Het ondervragingsrecht behelst mede het zo optimaal kunnen toetsen en controleren van de forensische onderzoeksresultaten. Dit wordt tekort gedaan als de getuigen-deskundigen in elkaars aanwezigheid elkaars opvattingen kunnen vernemen, omdat op die manier niet te controleren of te toetsen is of ze bewust of onbewust in gedachten hebben wat een ander heeft verklaard.
Artikel 289 Sv is van toepassing verklaard op het horen van getuigen-deskundigen middels de schakelbepaling van 299 Sv. Door deze beslissing wordt dan ook het procesreglement geschonden en hierdoor is geen sprake meer van een eerlijk proces. Dit levert de schijn van partijdigheid op. De raadsman verwijst naar de bestaande jurisprudentie op dit punt, waarvan hij de vindplaatsen niet paraat heeft.
Mr. Hovens heeft mondeling verweer gevoerd. Hij heeft onder meer naar voren gebracht dat de achtergrond van de regeling van artikel 289 Sv erop is gericht te voorkomen dat getuigen elkaar beïnvloeden. Er zijn veel onderzoeken gedaan naar de betrouwbaarheid van het menselijk geheugen. Naarmate de tijd verstrijkt wordt het steeds moeilijker voor een mens om zich dingen te herinneren. Hoewel de bepaling van artikel 289 Sv voor getuigen van toepassing is verklaard op deskundigen, is de rol van een deskundige als getuige een heel andere. Een deskundige put immers niet uit zijn geheugen maar verklaart op basis van zijn expertise. Er is dan ook geen sprake van beïnvloeding van het geheugen op die wijze. Het gelijktijdig horen van de getuigen-deskundigen is bedoeld om de expertises te laten botsen en een discussie op gang te brengen. Indien de visies van deskundigen verschillen, is het vervolgens aan de rechtbank te beslissen welke mening uiteindelijk gevolgd wordt. Indien er meerdere deskundigen in een strafzaak betrokken zijn, worden ze bijna altijd gelijktijdig gehoord.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen, nu er voor verzoekster geen objectief gerechtvaardigde vrees mocht bestaan dat de rechter partijdig is. Er is geen sprake van schending van het recht in het algemeen en in het bijzonder artikel 289 Sv. Voornoemd artikel geeft de voorzitter de ruimte zo nodig partijen van elkaar te scheiden. De rol van een getuige is een andere dan van een getuige-deskundige, nu zij niet op grond van eigen waarneming verklaren maar op grond van hun expertise.
De beoordeling
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 512 en 513 Sv en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
In artikel 289 Sv is onder meer het volgende bepaald ten aanzien van de voorzitter.
"3. Hij neemt zo nodig maatregelen om de getuigen te beletten dat zij voor het afleggen van hun verklaring op de terechtzitting
a zich met elkaar onderhouden dan wel
b kennis nemen van eerder ter terechtzitting afgelegde verklaringen van andere getuigen en de verdachte."
Ingevolge artikel 299 Sv zijn alle bepalingen in de titel betreffende getuigen en hun verklaringen ook van toepassing ten aanzien van deskundigen en hun verklaringen.
De klachten van verzoekster zijn in wezen gericht tegen de afwijzende beslissing van mr. Hovens op het verzoek de getuigen-deskundigen afzonderlijk van elkaar te horen.
Vrees voor vooringenomenheid bij het nemen van een dergelijke beslissing kan slechts objectief gerechtvaardigd zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Uit het enkele feit dat mr. Hovens in het nadeel van verzoekster heeft beslist kan de rechtbank dat niet afleiden. Immers, artikel 289 Sv geeft de voorzitter de mogelijkheid om maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat getuigen kennis nemen van andere getuigenverklaringen. Hij is hier niet toe gehouden.
Ook overigens is niet gebleken dat de beslissing van mr. Hovens onkundig is geformuleerd, niet of onvoldoende is gemotiveerd dan wel zonder deugdelijke hoor en wederhoor is genomen. De wrakingskamer leidt dit af uit het ter zitting ontstane debat tussen de raadsman van verzoekster, mr. Hovens en de officier van justitie.
Gelet op het hiervoor overwogene blijkt uit de beslissing van mr. Hovens dan ook niet dat mr. Hovens vooringenomen was tegen verzoekster, dan wel dat objectief gerechtvaardigde vrees hiervoor bestond. De juistheid van de beslissing kan op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Dat kan alleen door een rechtsmiddel (zoals verzet of hoger beroep) tegen de beslissing aan te wenden.
Het verzoek tot wraking wordt derhalve afgewezen.
De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. P.J. Wiegman (voorzitter), N.K. van den Dungen-Dijkstra en J. Barrau, in tegenwoordigheid van de griffier mr. N. Baaziz en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2013.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.