ECLI:NL:RBONE:2013:BZ5448

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
236673
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling exceptie van niet-ontvankelijkheid in civiele procedure

In deze civiele procedure, aangespannen door BST Advies, vordert eiseres veroordeling van de gedaagde tot betaling van een bedrag van € 35.496,51, vermeerderd met rente en kosten. Dit bedrag betreft een onbetaalde factuur voor (ver)bouwwerkzaamheden die BST Advies heeft uitgevoerd. Gedaagde heeft in zijn verweer een exceptie van niet-ontvankelijkheid ingediend, waarbij hij stelt dat hij geen partij is bij de overeenkomst waarop de vordering van BST Advies is gebaseerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het beroep op niet-ontvankelijkheid geen incidentele vordering is, maar een verweer in de hoofdzaak. Dit betekent dat de rechtbank niet in een incidenteel vonnis kan beslissen, maar dat de zaak naar de rol is verwezen voor een conclusie van antwoord van gedaagde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde zijn conclusie een incidentele conclusie heeft genoemd, maar dat dit de aard van het verweer niet verandert. De rechtbank heeft de gedaagde in de gelegenheid gesteld om van antwoord te dienen en heeft de zaak naar de rol verwezen voor 20 maart 2013. De rechtbank heeft benadrukt dat er geen uitstel zal worden verleend voor het indienen van de conclusie van antwoord, gezien de termijn die in het Procesreglement is vastgesteld. De verdere beslissing is aangehouden, wat betekent dat de rechtbank op een later moment zal oordelen over de ontvankelijkheid van BST Advies in haar vorderingen.

Dit vonnis is uitgesproken door mr. N.W. Huijgen op 20 februari 2013, en de rechtbank heeft de zaak opnieuw op de rol gezet voor de conclusie van antwoord van gedaagde, waarbij de rechtbank de noodzaak van een inhoudelijke beoordeling van de vordering heeft benadrukt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/236673 / HA ZA 12-824
Vonnis van 20 februari 2013
in de zaak van
de commanditaire vennootschap met een beherend vennoot
BST ADVIES,
gevestigd te Malden, gemeente Heumen,
eiseres,
advocaat mr. B.J.F. Hofmans te Gennep,
tegen
[gedaagde]
gedaagde,
advocaat mr. R.J. Verweij te Nijmegen.
Partijen zullen hierna BST Advies en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie houdende exceptie van niet-ontvankelijkheid
- de conclusie van antwoord in het incident houdende exceptie van niet-ontvankelijkheid.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. BST Advies vordert, kort samengevat, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 35.496,51, vermeerderd met rente en kosten. Het bedrag in hoofdsom heeft betrekking op de factuur die BST Advies in verband met door haar verrichte (ver)bouwwerkzaamheden heeft gezonden aan [gedaagde] en die deels onbetaald is gebleven.
2.2. [gedaagde] vordert in zijn conclusie, door hem incidentele conclusie genoemd, dat de rechtbank BST Advies niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen, met veroordeling van BST Advies in de proceskosten. [gedaagde] legt daaraan ten grondslag dat hij geen partij is bij de overeenkomst waarop de vordering van BST Advies is gegrond. Hij voert aan dat hij niet met BST Advies heeft gecontracteerd en dat BST Advies geen werkzaamheden voor hem heeft uitgevoerd.
2.3. De rechtbank zal hierna, voor zover van belang, nader ingaan op de stellingen van partijen.
3. De beoordeling
3.1. Het beroep van [gedaagde] op de niet-ontvankelijkheid van BST Advies is geen incidentele vordering waarop bij incidenteel vonnis wordt beslist, maar een verweer in de hoofdzaak. Er is dus geen incident geopend. Het feit dat [gedaagde] zijn conclusie een incidentele conclusie heeft genoemd maakt dat niet anders.
3.2. De verwijzing door [gedaagde] naar het arrest van het hof Amsterdam van 11 januari 2011 (LJN: BP3548) leidt niet tot een ander oordeel. In dit arrest heeft het hof immers tot uitdrukking gebracht dat, indien de vordering strekt tot het verkrijgen van een beslissing waardoor op één of meer punten een einde wordt gemaakt aan het te beoordelen (materiële) geschil, zij niet bij wege van incident kan worden ingesteld. Anders dan [gedaagde] meent, doet die situatie zich hier voor. De stelling die [gedaagde] inneemt in het ‘incident’, te weten dat hij geen partij is bij de overeenkomst waarop de vordering in de hoofdzaak is gebaseerd, vergt immers een inhoudelijke beoordeling van de vordering en de stellingen van partijen in de hoofdzaak. Daarvoor leent een incident zich niet.
3.3. Op het beroep op de niet-ontvankelijkheid van BST Advies zal in de hoofdzaak worden beslist, indien [gedaagde] dat beroep in de hoofdzaak handhaaft.
3.4. De rechtbank zal [gedaagde] in de gelegenheid stellen van antwoord te dienen en de zaak daartoe naar de rol verwijzen. Gezien het feit dat is gedagvaard tegen 12 november 2012, had [gedaagde] ingevolge artikel 2.7 van het Procesreglement voor de civiele dagvaardingszaken van de rechtbank Arnhem (thans: rechtbank Oost-Nederland, locatie Arnhem) in beginsel zijn conclusie van antwoord moeten nemen op de rolzitting van 24 december 2012, nu de verlenging van deze termijn op grond van één van de in artikel 2.8 van dat Procesreglement genoemde gevallen niet aan de orde was. Aangezien voor het nemen van de conclusie van antwoord door toedoen van [gedaagde], die de onjuiste weg van de ‘incidentele conclusie’ heeft gekozen voor het voeren van zijn ontvankelijkheidsverweer, dus al een langere termijn is verstreken dan in voornoemd Procesreglement is voorzien, zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de rolzitting van 20 maart 2013 voor antwoord aan de zijde van [gedaagde]. Op die rolzitting zal daartoe geen nader uitstel kunnen worden verkregen.
3.5. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 20 maart 2013 voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde], op welke datum geen nader uitstel zal worden verleend,
4.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.
Coll.: JC