ECLI:NL:RBONE:2013:BZ5456

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
Awb 12/2227
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Instelling van een parkeerverbod rond de havenkolk in Blokzijl en de gevolgen voor verkeersveiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 18 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, wonende te Blokzijl, en het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. S. Maakal, hebben beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat op 26 maart 2012 een parkeerverbod heeft ingesteld rond de havenkolk in Blokzijl, geldig van 1 april tot 1 oktober. Dit besluit was genomen ter bevordering van de verkeersveiligheid en ter bescherming van het karakter van het gebied, dat een beschermd stadsgezicht is.

Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar hun bezwaren zijn deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 7 februari 2013 is het beroep behandeld. Verweerder heeft gesteld dat er voldoende parkeergelegenheid voor bewoners blijft, ondanks het parkeerverbod. Dit werd onderbouwd met verkeerstellingen die aantoonden dat de parkeerdruk gemiddeld onder de landelijke norm van 85% blijft.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder bij het nemen van het verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt en dat de belangen van verkeersveiligheid en het behoud van het stadsgezicht zwaarder wegen dan de belangen van eisers bij het behoud van parkeerplaatsen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het parkeerverbod in redelijkheid is ingesteld en dat de gevolgen voor de omwonenden niet zodanig zijn dat het besluit niet kan worden gehandhaafd. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 12/2227
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van
[eisers],
wonende te Blokzijl, eisers,
gemachtigde: mr. S. Maakal,
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2012 heeft verweerder een jaarlijks binnen het vaarseizoen, van
1 april tot 1 oktober, geldend parkeerverbod ingesteld rond de havenkolk in Blokzijl, zoals aangegeven op de bij dat besluit behorende tekeningen.
Bij besluit van 26 september 2012, ter vervanging van de ambtelijke brief van
13 september 2012, heeft verweerder de daartegen door eisers ingediende bezwaren deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is, samen met het beroep met procedurenummer Awb 12/2226, op 7 februari 2013 ter zitting behandeld. Namens eisers zijn verschenen [naam] en [naam], bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
E. Leenstra, J. Binnenmars en J. Schram.
Overwegingen
1. Het parkeerverbod wordt ingesteld op de straten Noorderkade, Bierkade, en Zuiderkade in Blokzijl en zal jaarlijks gedurende het vaarseizoen, van 1 april tot 1 oktober, gelden. Uit het bestreden besluit blijkt dat als gevolg van de instelling van dit parkeerverbod 38 informele, want niet middels vakken aangeduide, parkeerplaatsen rond de havenkolk verdwijnen. Het verbod gaat in wanneer de te verdwijnen parkeerplaatsen binnen de kern zijn gecompenseerd met de te realiseren parkeerplaatsen aan de Kanaalweg en/of Vollenhoofsedijk, die met name zijn bedoeld voor toeristisch parkeren, en aan de Zuiderwalstraat.
2. In het thans bestreden besluit heeft verweerder het parkeerverbod onder aanvulling van de motivering en in afwijking van het advies van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften (hierna: de bezwaarcommissie) van 27 juli 2012 gehandhaafd. In dit besluit overweegt verweerder dat het parkeerverbod strekt tot het verzekeren van de veiligheid op de weg, het beschermen van weggebruikers en passagiers en het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer. Daarnaast dient het parkeerverbod volgens verweerder tot het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
3. Eisers voeren, samengevat, in beroep aan dat het parkeerverbod voornamelijk is ingesteld om een door de provincie Overijssel toegezegde subsidie veilig te stellen. Daarnaast zijn eisers van mening dat, voor zover er al sprake is van een onveilige situatie in het gebied rond de kolk, deze wordt veroorzaakt door tractors, zwaar landbouwverkeer en touringcars. Het parkeerverbod zal dan ook niet bijdragen aan de vergroting van de verkeersveiligheid ter plaatse en ook niet aan het herstel van de cultuurhistorische waarden in het gebied rond de kolk. Verder zal het verdwijnen van de parkeerplaatsen leiden tot verdringing op en overbelasting van de overgebleven parkeerplaatsen en daarmee tot sociale onrust in het gebied rond de kolk, mede doordat de aan te leggen parkeerplaatsen aan de Zuiderwalstraat, Kanaalstraat en/of Vollenhoofsedijk geen alternatief zijn voor de verdwenen parkeerplaatsen. Verweerder heeft volgens eisers onvoldoende onderzoek gedaan naar de gevolgen die het verbod voor omwonenden heeft en naar alternatieve verkeersmaatregelen ter behartiging van de met het parkeerverbod te dienen belangen. Daarnaast heeft verweerder volgens eisers onvoldoende gemotiveerd waarom in het bestreden besluit is afgeweken van het advies van de bezwaarcommissie.
4. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. (…)
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wvw 1994 kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Het instellen van een parkeerverbod als in dit geval geschiedt krachtens een verkeersbesluit als bedoeld in artikel 15 van de Wvw 1994.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) onder meer in haar uitspraak 12 augustus 2009, LJN: BJ5109, overwoog, komt verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan verweerder om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een verkeersbesluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of de afweging van de betrokken belangen niet zodanig onevenwichtig is, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
5.2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit en in verweer op het standpunt gesteld dat er ook na het instellen van het parkeerverbod in de kern voldoende parkeergelegenheid voor de bewoners overblijft. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder er op gewezen dat uit verkeerstellingen is gebleken dat, ook na instelling van het parkeerverbod, de feitelijke parkeerdruk in het gebied rond de havenkolk gemiddeld onder de landelijke norm van 85% blijft. Bij het bestreden besluit is een overzicht gevoegd van de resultaten van de verkeerstellingen die in de periode van 30 juli 2012 tot en met 15 augustus 2012 zijn gehouden in het gebied rond de havenkolk. Uit dit overzicht blijkt dat verweerder op negen verschillende momenten, verdeeld over zeven verschillende dagen, in vijf gebieden rond de kolk verkeerstellingen heeft gehouden. Tijdens deze tellingen is geconstateerd dat op
1 augustus 2012 om 20.00 uur in gebied 2 een parkeerdruk was van 85% en in gebied 3 een parkeerdruk van 91%. In de overige gebieden en op alle overige momenten bleek dat de parkeerdruk minder dan 85% was.
5.3. Ter onderbouwing van het standpunt dat maatregelen ter bevordering van de verkeersveiligheid gewenst zijn, heeft verweerder er op gewezen dat om die reden juist de Verkeerscommissie Blokzijl is opgericht en het Actieplan ‘Verkeersafwikkeling en parkeren in Blokzijl, gezamenlijk werken aan oplossingen’ is opgesteld. Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen en ter zitting nader toegelicht dat een parkeerverbod voor een meer ‘lege’ weg zorgt, wat meer overzicht geeft, en het aantal verkeersbewegingen beperkt door het uitblijven van in- en uitparkeren en het voorkomen van zoekverkeer.
5.4. Met betrekking tot het belang genoemd in artikel 2, tweede lid, onder b, van de
Wvw 1994 stelt verweerder dat de aantasting van de functie en het karakter van het gebied door geparkeerde auto’s in de drukke zomermaanden groter is dan in de wintermaanden. Hierbij heeft verweerder er op gewezen dat Blokzijl een beschermd stadsgezicht heeft en dat verweerder de cultuurhistorische waarde van Blokzijl wil versterken. De langs de havenkolk geparkeerde auto’s vormen volgens verweerder een minder passend geheel in dat gebied, dat daarom beter tot zijn recht komt als er minder auto’s in het straatbeeld voorkomen.
5.5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit de resultaten van de verkeerstellingen heeft kunnen concluderen dat na invoering van het parkeerverbod geen dusdanige parkeeroverlast te verwachten is, dat dit parkeerverbod niet meer zou kunnen worden ingesteld. De stelling van eisers dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het parkeerverbod, volgt de rechtbank dan ook niet. Gelet op de geconstateerde parkeerdruk hebben eisers evenmin aannemelijk gemaakt dat het verdwijnen van de parkeerplaatsen zal leiden tot ernstige sociale onrust in het gebied rond de havenkolk.
5.6. Verweerder heeft voorts naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat de verkeersveiligheid met het parkeerverbod is gediend. Tevens heeft verweerder – mede gelet op de ter zitting getoonde foto’s – zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verdrijven van geparkeerde auto’s gedurende het vaarseizoen het beschermde stadsgezicht van Blokzijl ten goede komt en dat het belang van het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter van het gebied met het parkeerverbod eveneens is gediend. Verweerder heeft in het bestreden besluit in redelijkheid zwaarder gewicht aan deze belangen kunnen toekennen dan aan het belang van eisers bij behoud van de parkeerplaatsen. Gelet hierop en mede op basis van de uitkomst van de verkeerstellingen is de rechtbank tevens van oordeel dat verweerder de voorkeur heeft kunnen geven aan een parkeerverbod in plaats van een andere vorm van regulering van het parkeren rond de havenkolk. Voor zover eisers van mening zijn dat verweerder hier meer onderzoek naar had moeten doen, volgt de rechtbank deze stelling dan ook niet.
5.7. Hetgeen eisers aanvoeren met betrekking tot de door de provincie Overijssel aan verweerder verleende subsidie, wat hier verder ook van zij, doet aan het voorgaande niet af. Dit geldt ook voor de stelling van eisers dat het parkeerverbod geen oplossing biedt voor verkeersonveilige situaties die worden veroorzaakt door tractors, zwaar landbouwverkeer en touringcars. Voor het oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd of in strijd met artikel 7:13, lid zeven, van de Algemene wet bestuursrecht is, ziet de rechtbank geen aanleiding.
6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, en door hem en
mr. P.J.H. Bijleveld als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep