RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb zwo 12/1741
uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geding tussen
1. [eiser],
2. [eisers],
3. [eisers], wonende te Olst,
eisers,
gemachtigde: mr. M.J.J. van Geel,
het college van burgemeester en wethouders van Olst - Wijhe,
verweerder,
1. V.o.f. Camping Het Klaverblad, gevestigd te Olst,
2. [naam], wonende te Olst,
belanghebbenden.
Bij besluit van 23 maart 2012 heeft verweerder belanghebbenden vergunning verleend voor het uitoefenen van een horecabedrijf in de inrichting aan de Holstweg 44 te Olst.
Partijen zijn op 26 juni 2012 over het bezwaar tegen die vergunning gehoord door de Commissie van advies voor de bezwaarschriften gemeente Olst-Wijhe (verder: bezwarencommissie). De bezwarencommissie heeft verweerder op 26 juni 2012 geadviseerd de bezwaren ongegrond te verklaren, welk advies verweerder bij besluit van 24 juli 2012 (verder: bestreden besluit), verzonden 31 juli 2012, heeft gevolgd. Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 15 januari 2013 behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J. Jaspers en S. Wimmenhoeve. Belanghebbenden zijn niet verschenen.
1. In geschil is de vraag of de aan belanghebbenden verleende horecavergunning in rechte in stand dient te blijven.
2. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank uit van het volgende.
Belanghebbenden exploiteren gezamenlijk sedert 1 januari 2010 op het adres Holstweg 44a te Olst een mini-camping.
Op 23 december 2011 hebben zij bij verweerder een aanvraag ingediend ter verkrijging van een vergunning voor de uitoefening van het horecabedrijf (verder: vergunning). Bij de aanvraag is aangegeven, dat:
- de vergunning dient te gelden voor een recreatieruimte van 117 m2 en twee terrassen van ieders 55 m2;
- de inrichting dagelijks van 07.00 uur tot 02.00 uur voor publiek is geopend.
Op 13 maart 2012 is door een ambtenaar van verweerders gemeente verslag gedaan van zijn onderzoek op 12 maart 2012 van de inrichting van belanghebbenden.
Vervolgens heeft verweerder de gevraagde vergunning op 22 maart 2012, verzonden op 23 maart 2012, conform de aanvraag verleend. De vergunning is op 4 april 2012 gepubliceerd in de lokale media.
3. Eisers kunnen zich met de aan belanghebbenden verleende drank- en horecavergunning niet verenigen. Daartoe voeren zij – kort samengevat – aan dat verweerder de vergunning had moeten weigeren, omdat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat belanghebbenden de Drank- en horecawet (verder: DHW), de Zondagswet en het bestemmingsplan zullen overtreden en dat verweerder bij het verlenen van de vergunning geen rekening heeft gehouden met hun belangen.
Vooraleerst overweegt de rechtbank dat de wijze waarop de aanvraag van belanghebbenden ter verkrijging van de vergunning dient te worden getoetst, wordt beheerst door het bepaalde in de terzake toepasselijke bepalingen in de DHW. Deze luiden als volgt.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de DHW is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en wethouders het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de DHW wordt de vergunning verleend, indien geen der in artikel 27 bedoelde weigeringsgronden aanwezig is.
Op grond van Artikel 27, eerste lid, van de DHW wordt een vergunning geweigerd indien:
a. niet wordt voldaan aan de ingevolge de artikelen 8 tot en met 10 geldende eisen;
b. redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvrage vermelde in overeenstemming zal zijn;
c. artikel 7, tweede lid, of artikel 31, derde lid, zich tegen de verlening van de gevraagde vergunning verzet;
d. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat een of meer van de bij of krachtens de artikelen 2 en 13 tot en met 24 gestelde verboden zal worden overtreden of dat in strijd zal worden gehandeld met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften.
De gronden voor weigering van een vergunning zijn hierin limitatief en imperatief opgesomd. De door belanghebbenden gevraagde vergunning kan uitsluitend en moet door verweerder dan ook worden geweigerd indien sprake is van de daarin gegeven weigeringsgronden.
Overtreding van de Zondagswet alsook van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan is in de vorenaangehaalde artikelen niet opgenomen als weigeringsgrond voor een vergunning als de onderhavige. Anders dan eisers menen, komt verweerder dan ook niet de ruimte toe om – voorzover van dergelijke overtredingen in het onderhavige geval al sprake zou zijn – de vergunning op grond van overtreding van de Zondagswet of ter plaatse geldende ruimtelijke plannen te weigeren. Dit geldt ook voor de stelling van eisers dat verweerder bij het verlenen van de vergunning geen rekening heeft gehouden met hun belangen, gelegen in toenemende verkeershinder en geluidsoverlast. De DHW strekt immers niet tot de bescherming van belangen van omwonenden, maar tot regulering van bedrijven waarin alcoholhoudende dranken worden verstrekt en de wijze waarop daaraan door de exploitant in de inrichting sturing moet wordt gegeven. Ter zake van mogelijke verkeershinder of geluidsoverlast dienen andere maatregelen of voorzieningen te worden getroffen, doch die vallen buiten de omvang van dit geschil.
Eisers stellen voorts, dat verweerder de vergunning had moeten weigeren omdat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat belanghebbenden de bij of krachtens de artikelen 14 en 15 van de DHW gestelde verboden zullen overtreden. De hierin gegeven verboden luiden als volgt.
Artikel 14 van de DHW:
1. Het is verboden een slijtlokaliteit gelijktijdig in gebruik te hebben voor het verrichten van andere bedrijfsactiviteiten dan die welke tot het slijtersbedrijf behoren dan wel toe te laten dat daarin zodanige activiteiten worden uitgeoefend.
2. Het is verboden een horecalokaliteit of een terras tevens in gebruik te hebben voor het uitoefenen van de kleinhandel of zelfbedieningsgroothandel of het uitoefenen van een van de in het derde lid genoemde activiteiten, dan wel toe te laten dat daarin zodanige handel wordt of zodanige activiteiten worden uitgeoefend, tenzij het betreft de verkoop van etenswaren die voor consumptie gereed zijn.
3. De in het tweede lid bedoelde activiteiten zijn:
a. het bedrijfsmatig aan particulieren verkopen van goederen in het kader van een openbare verkoping, als bedoeld in artikel 1 van de Wet ambtelijk toezicht bij openbare verkopingen;
b. het bedrijfsmatig aanbieden van diensten;
c. het bedrijfsmatig verhuren van goederen;
d. het in het openbaar bedrijfsmatig opkopen van goederen.
Artikel 15 van de DHW:
1. Het is verboden de kleinhandel, met uitzondering van de kleinhandel in condooms en damesverband, of de zelfbedieningsgroothandel of een in artikel 14, derde lid, genoemde activiteit, uit te oefenen in een lokaliteit behorende tot een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, tenzij het publiek slechts toegang heeft tot die lokaliteit zonder een lokaliteit te betreden waar alcoholhoudende drank aanwezig is.
2. Het is verboden dat een slijtlokaliteit rechtstreeks in verbinding staat met een ruimte waarin de kleinhandel of zelfbedieningsgroothandel of enige in artikel 14, derde lid, genoemde activiteit wordt uitgeoefend.
Deze bepalingen zien op het verbod om in een horecalokaliteit zowel het slijtersbedrijf als de kleinhandel c.q. detailhandel uit te oefenen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de gedingstukken niet, dat belanghebbenden bij de vergunningaanvraag beoogden om in hun horecagelegenheid producten te verkopen die bedoeld zijn om elders te gebruiken en die moeten worden geschaard onder de noemer kleinhandel of detailhandel zoals verboden bij het bepaalde in artikelen 14 en 15 van de DHW. Dat belanghebbenden, zoals door eisers aangetoond, in de inrichting boerenijs verkopen kan althans niet als zodanig gelden, nu ijs bedoeld is om ter plaatse te nuttigen en aldus niet valt onder die weigeringsgronden. Voorts blijkt uit de door eisers overlegde gedingstukken weliswaar dat belanghebbenden beogen om met lokale ondernemers activiteiten te ontplooien die verder zouden kunnen gaan dan de verkoop van producten die uitsluitend ter plaatse kunnen worden genuttigd, doch daarvan oordeelt de rechtbank dat die plannen bij de vergunningaanvraag niet zodanig concreet waren dat verweerder daaruit destijds al de conclusie had moeten trekken dat redelijkerwijs moest worden aangenomen dat belanghebbenden de bij of krachtens de artikelen 14 en 15 van de DHW gestelde verboden zouden overtreden. Niet gebleken is bovendien dat dergelijke kleinhandels- of detailhandelsproducten daadwerkelijk vanuit de horecagelegenheid van belanghebbenden zijn of worden verkocht en zo dat wel zo zou zijn dienen die activiteiten op hun merites te worden beschouwd in het kader van de handhaving van de geldende wettelijke voorschriften. Van overtredingen als bedoeld in de artikelen 14 en 15 van de DHW acht de rechtbank daarbij geen sprake.
Nu ook overigens niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat zich een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 27 van de DHW voordoet, oordeelt de rechtbank dat verweerder gehouden was om de vergunning aan belanghebbenden te verlenen.
Gelet op het vorenstaande dient de aan belanghebbenden verleende horecavergunning in rechte dan ook in stand te worden gelaten.
5. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, en door hem en R.K. Witteveen als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk op www.raadvanstate.nl voor meer informatie over het indienen van digitaal beroep.