ECLI:NL:RBONE:2013:BZ6686

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/08/136482 / KG RK 13-163
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van voorzieningenrechter in kort geding procedure

In deze beschikking van de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Almelo, is een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door [verzoeker] tegen mr. H.W.H. Oude Aarninkhof, de voorzieningenrechter in een aanhangige kort geding procedure. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 27 maart 2013, voorafgaand aan de zitting van 28 maart 2013, waarin het verzoek werd behandeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.M. van Wijk, betoogde dat de rechter niet onpartijdig was, omdat er twijfels bestonden over de bevoegdheid van de rechtbank en de gang van zaken rondom de behandeling van het bevoegdheidsincident. De wrakingskamer overwoog dat een rechter kan worden gewraakt op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor de vrees van verzoeker dat de rechter vooringenomen was. De rechter had geen uitspraak gedaan over de bevoegdheid voorafgaand aan de zitting en de gang van zaken rondom het bevoegdheidsincident was niet zodanig dat dit een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid opleverde. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, omdat het handelen van de rechter geen aanwijzing gaf voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid.

Uitspraak

beschikking
Rechtbank Oost-Nederland
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rekestnummer: C/08/136482 / KG RK 13-163
Datum beschikking: 28 maart 2013
Beschikking van de wrakingskamer op een verzoek tot wraking als bedoeld in
artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gedaan door:
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker tot wraking,
advocaat mevrouw mr. M.M. van Wijk te Leiden,
strekkende tot wraking van
mr. H.W.H. Oude Aarninkhof, in haar hoedanigheid van voorzieningenrechter in de rechtbank Oost Nederland, zittingsplaats Almelo, (hierna ook: de rechter).
1. Het procesverloop
1.1 Bij de rechtbank Oost-Nederland, zittingsplaats Almelo, is onder zaaknummer 136164 KG ZA 13-63 aanhangig een procedure tussen mevrouw [eiseres in kort geding] als eisende partij, verder te noemen: de vrouw en verzoeker als gedaagde partij.
1.2 [Verzoeker] heeft bij schriftelijk wrakingsverzoek van 27 maart 2013, ingekomen 27 maart 2013, verzocht mr. H.W.H. Oude Aarninkhof te wraken.
1.3 De rechter heeft niet berust in de wraking en heeft op 27 maart 2013 schriftelijk gereageerd.
1.4 Op 28 maart 2013 is een brief van mr. Van Wijk, raadsvrouw van verzoeker, ontvangen.
1.5 Het wrakingsverzoek is behandeld ter openbare zitting van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken (verder te noemen de wrakingskamer) van 28 maart 2013.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen, samen met zijn raadsvrouw mr. M.M. van Wijk. Voorts zijn verschenen de vrouw en haar raadsman mr. B. Bentem, advocaat te Enschede. De rechter heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ter zitting te worden gehoord.
2. Het wrakingsverzoek
2.1 Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. Oude Aarninkhof als behandelend voorzieningenrechter in eerder vermelde zaak tussen [eiseres in kort geding] en verzoeker.
2.2 Verzoeker heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
De raadsvrouw van verzoeker heeft zich op 19 maart 2013 per fax tot de rechtbank Almelo gewend met het verzoek de zaak te verwijzen naar de rechtbank Den Haag. Dit omdat niet alleen de gedaagde partij woonachtig is in dat arrondissement, maar tevens de minderjarige om wie het gaat en over wie de gedaagde partij alleen het gezag uitoefent. Ook moet de voorziening die gevorderd wordt uitvoering krijgen in het arrondissement Den Haag. De raadsvrouw van verzoeker heeft op 20 maart 2013 een telefoontje van de griffie van de rechtbank Almelo ontvangen, waarin werd medegedeeld dat de rechtbank zich bevoegd achtte en doorverwijzing niet zou gebeuren. Hierop heeft de raadsvrouw van verzoeker formeel een bevoegdheidsincident opgeworpen, met het verzoek hierop schriftelijk en voorafgaand aan de zitting te beslissen. Naar aanleiding hiervan heeft de griffie de raadsvrouw van verzoeker op 25 maart 2013 een e-mail gezonden met de mededeling dat de incidentele conclusie ter zitting van 28 maart 2013 om 11.20 uur zal worden behandeld. De raadsvrouw heeft daarop een fax aan de griffie gezonden met het verzoek schriftelijk te motiveren waarom aan het dringende verzoek zich voorafgaand aan de zitting uit te laten over de bevoegdheidsvraag voorbij werd gegaan. Op woensdag 27 maart 2013 heeft de raadsvrouw van verzoeker van de griffie vernomen dat de rechter niet voornemens was schriftelijk te reageren en dat de zitting doorgang zou vinden.
Voornoemde gang van zaken is voor verzoeker reden om ernstig te twijfelen aan de onpartijdigheid van mr. Oude Aarninkhof.
2.3 De schriftelijke reactie van de rechter is door de voorzitter van de wrakingskamer tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek besproken.
2.4 De raadsman van de vrouw heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek, onder andere stellende dat wraking nog niet mogelijk is omdat de zaak nog niet ter zitting heeft gediend en er dus nog geen behandelend rechter is.
3. De beoordeling
3.1 Voor zover de raadsman van belanghebbende zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat er in dit stadium van de procedure nog geen sprake is van een behandelend rechter zoals bedoeld in artikel 36 Rv, overweegt de wrakingskamer dat dit standpunt onjuist is. Vanaf het moment dat een zaak wordt toegewezen aan een rechter heeft deze rechter bemoeienis met de desbetreffende zaak en is deze de rechter die de zaak behandelt en dus de rechter die kan worden gewraakt.
3.2 Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken partij dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend. De vrees voor partijdigheid dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking indien, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3 Voor zover het verzoek behelst dat de rechter zich reeds voor de zitting zou hebben uitgelaten over de bevoegdheid - en dat dat een grond is om aan te nemen dat de rechter vooringenomen is - overweegt de wrakingskamer dat deze stelling van verzoeker feitelijk onjuist is. De rechter heeft voor het eerst vernomen dat er in deze zaak discussie was over de bevoegdheid van de rechtbank naar aanleiding van het door de raadsvrouw ingediende bevoegdheidsincident en heeft daarop opdracht gegeven aan procespartijen mee te delen dit incident te zullen behandelen tijdens de geplande zitting.
Er is aldus door de rechter voor de zitting geen uitspraak gedaan over de bevoegdheid. Er is ook geen wettelijke basis voor een dergelijke pre-procedure. Het feit dat de rechter niet bereid is geweest zich vóór de zitting schriftelijk uit te laten over de bevoegdheid van deze rechtbank is dus evenmin een grond om vooringenomenheid aan te nemen of om objectief of subjectief te vrezen voor partijdigheid.
Zo al door een medewerker van de griffie mededeling zou zijn gedaan over de bevoegdheid, geldt dat het niet aan de griffie is om voor de zitting mededelingen omtrent de bevoegdheid te doen, maar in ieder geval is noch uit het dossier, noch uit de behandeling ter zitting, gebleken dat deze mededelingen door of namens de rechter zijn gedaan.
Tenslotte is niet gebleken van feiten waaruit, in redelijkheid, kan worden afgeleid dat, zoals verzoeker stelt, de rechter vastbesloten was de zaak aan zich te houden terwijl alle feiten en omstandigheden in de richting van een andere bevoegde rechtbank wezen. Het feit dat de rechter heeft meegedeeld over de relatieve bevoegdheid vooraf geen beslissing te zullen nemen, maar het bevoegdheidspunt ter zitting te zullen behandelen levert geen enkele aanwijzing op voor het oordeel dat de rechter een vooringenomenheid koestert of voor objectief gerechtvaardigde vrees dienaangaande.
3.4 Het voorgaande leidt de wrakingskamer tot het oordeel dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen. Het handelen van de rechter levert geen aanwijzing op voor een objectief gerechtvaardigde vrees bij verzoeker dat sprake zou kunnen zijn van vooringenomenheid aan de zijde van de gewraakte rechter.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Stoové, voorzitter, G. van Eerden en
M.M. Verhoeven, rechters en in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A. Krooshof
in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2013.