vonnis
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: C/05/238438 / HA ZA 13-35
Vonnis in incident ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van 6 maart 2013
1. de stichting
STICHTING STEUNFONDS NIJMEEGS INTERKONFESSIONEEL ZIEKENHUIS CANISIUS-WILHELMINA,
gevestigd te Nijmegen,
2. de stichting
STICHTING NIJMEEGS INTERCONFESSIONEEL ZIEKENHUIS CANISIUS-WILHELMINA,
gevestigd te Nijmegen,
eiseressen in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
de stichting
STICHTING MENS EN WERK,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.J. Verweij te Nijmegen.
Eiseressen in de hoofdzaak/eiseressen in het incident zullen hierna gezamenlijk Stichting Steunfonds c.s. worden genoemd en ieder afzonderlijk Stichting Steunfonds en CWZ. Gedaagde in de hoofdzaak/verweerster in het incident zal worden aangeduid als Mens en Werk.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering ex artikel 843a Rv
- de akte overlegging producties van Stichting Steunfonds c.s.
- de incidentele conclusie van antwoord ex artikel 843a Rv.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten in het incident
2.1. In het kader van het incident gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
2.2. Medio 1999 zijn CWZ en Mens en Werk overeengekomen dat Mens en Werk voor eigen rekening en risico een kinderopvangvoorziening zou realiseren en exploiteren, aanvankelijk op het terrein van Exploitatiemaatschappij Jonkerbos Nijmegen B.V., maar bij nader inzien op een perceel grond aan de Weg door Jonkerbos 100 in Nijmegen (hierna: het perceel). Het perceel is eigendom van CWZ. Ten gunste van Mens en Werk zou een opstalrecht op het perceel worden gevestigd.
2.3. Voor de financiering van de kinderopvangvoorziening heeft Mens en Werk zich in eerste instantie gewend tot ABN AMRO Bank. ABN AMRO Bank was aanvankelijk bereid een hypothecaire geldlening aan Mens en Werk te verstrekken. Tot zekerheid voor de nakoming zou Mens en Werk ten behoeve van ABN AMRO Bank een hypotheekrecht vestigen op het – ten gunste van Mens en Werk nog te vestigen – opstalrecht op het perceel.
2.4. In een kredietovereenkomst gedateerd 16 juli 2003 zijn de condities neergelegd waaronder ABN AMRO Bank aan Mens en Werk een hypothecaire geldlening zou verstrekken. Bij overeenkomst van 6 augustus 2003 is voornoemde kredietovereenkomst gewijzigd voor zover het de door Mens en Werk te verstrekken zekerheden betrof, maar voor het overige is zij volledig van kracht gebleven.
2.5. Uiteindelijk heeft ABN AMRO Bank afgezien van het verstrekken van de hypothecaire geldlening aan Mens en Werk.
2.6. In een brief van Mens en Werk aan CWZ van 25 augustus 2003 staat onder meer vermeld:
Aansluitend aan het gesprek met mevrouw [betrokkene] van 21 augustus jl. doe ik u hierbij de gegevens toekomen inzake de door het CWZ toegezegde financiering.
- telefonisch over te maken uiterlijk op 26 augustus as. €. 150.733,33
- over te maken vóór 20 september as. €. 301.466,66
- op ABN rek. nr.: […] t.n.v. Stg Mens & Werk
- financieringsvorm: geldlening
- condities: conform ABN Amro
2.7. In het dossier bevindt zich een conceptovereenkomst van geldlening met als schuldenaar Mens en Werk en schuldeiser CWZ, die onder meer als volgt luidt:
4.3. Vanaf vandaag is de schuldenaar verplicht over het openstaande saldo, hierna te noemen: de hoofdsom of het onafgeloste gedeelte daarvan aan de schuldeiser te voldoen hetzelfde variabele rentepercentage als Mens en Werk verschuldigd zou zijn aan de ABN AMRO Bank indien deze instelling de schuldeiser gedurende de geldlening zou zijn. Verwezen wordt naar de aan deze akte gehechte kopie kredietovereenkomsten van Mens en Werk met de ABN AMRO Bank van zestien juli tweeduizend drie en zes augustus tweeduizend drie […].
2.8. Deze conceptovereenkomst is nooit ondertekend, maar op 27 augustus 2003 heeft CWZ een bedrag van € 150.000,00 aan Mens en Werk overgemaakt en op 9 oktober 2003 heeft Stichting Steunfonds een bedrag van € 300.000,00 aan Mens en Werk overgemaakt.
2.9. Sinds 2004 exploiteert Mens en Werk op het perceel een voorziening voor kinderopvang.
2.10. Tot op heden is er geen opstalrecht gevestigd op het perceel en zijn de onder 2.8 genoemde geldbedragen niet door Mens en Werk aan Stichting Steunfonds c.s. terugbetaald.
3. Het geschil in de hoofdzaak
3.1. Stichting Steunfonds c.s. vordert in de hoofdzaak, samengevat:
a) primair: veroordeling van Mens en Werk om over de geleende bedragen van € 150.000,00 en € 300.000,00 aan Stichting Steunfonds c.s. te betalen de tot de dag van de dagvaarding al vervallen rente die Mens en Werk aan ABN AMRO Bank verschuldigd zou zijn geweest indien deze instelling de schuldeiser gedurende de geldlening zou zijn, alsmede veroordeling van Mens en Werk om met ingang van de dag van de dagvaarding tot de dag van terugbetaling van de geleende bedragen steeds binnen tien dagen na het verstrijken van een kalendermaand aan Stichting Steunfonds c.s. te betalen de rente die Mens en Werk aan ABN AMRO Bank verschuldigd zou zijn geweest indien deze instelling de schuldeiser gedurende de geldlening zou zijn geweest;
subsidiair: veroordeling van Mens en Werk om over de geleende bedragen van € 150.000,00 en € 300.000,00 aan Stichting Steunfonds c.s. te betalen de tot de dag van de dagvaarding al vervallen rente van 4,6%, zijnde de gemiddelde hypotheekrentestand gedurende de jaren 2003 tot en met 2010, alsmede veroordeling van Mens en Werk om met ingang van de dag van de dagvaarding tot de dag van terugbetaling van de geleende bedragen steeds binnen tien dagen na het verstrijken van een kalendermaand aan Stichting Steunfonds c.s. te betalen een rentepercentage van 4,6%;
meer subsidiair: veroordeling van Mens en Werk om over de geleende bedragen van € 150.000,00 en € 300.000,00 aan Stichting Steunfonds c.s. te betalen de tot de dag van de dagvaarding al vervallen wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, alsmede veroordeling van Mens en Werk om met ingang van de dag van de dagvaarding tot de dag van terugbetaling van de geleende bedragen steeds binnen tien dagen na het verstrijken van een kalendermaand aan Stichting Steunfonds c.s. te betalen de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW;
meest subsidiair: veroordeling van Mens en Werk om over de geleende bedragen van € 150.000,00 en € 300.000,00 aan Stichting Steunfonds c.s. te betalen de tot de dag van de dagvaarding al vervallen door de rechtbank vast te stellen rentevergoeding, alsmede veroordeling van Mens en Werk om met ingang van de dag van de dagvaarding tot de dag van terugbetaling van de geleende bedragen steeds binnen tien dagen na het verstrijken van een kalendermaand aan Stichting Steunfonds c.s. te betalen een door de rechtbank vast te stellen rentevergoeding;
b) primair: veroordeling van Mens en Werk om binnen twee dagen na betekening van het vonnis, althans op een door de rechtbank vast te stellen datum, aan Stichting Steunfonds te betalen een bedrag van € 150.000,00 en aan CWZ een bedrag van € 300.000,00;
subsidiair: veroordeling van Mens en Werk om binnen twee dagen na vestiging van een opstalrecht ten gunste van Mens en Werk op het perceel grond aan de Weg door Jonkerbos 100 te Nijmegen aan Stichting Steunfonds te betalen een bedrag van € 150.000,00 en aan CWZ een bedrag van € 300.000,00;
c) veroordeling van Mens en Werk tot betaling van € 4.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, wegens buitengerechtelijke incassokosten, alsmede de door Stichting Steunfonds c.s. gemaakte beslagkosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
d) veroordeling van Mens en Werk in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede veroordeling van Mens en Werk in de nakosten.
3.2. Stichting Steunfonds c.s. legt aan haar vorderingen ten grondslag dat partijen zijn overeengekomen dat Mens en Werk rente is verschuldigd over de door Stichting Steunfonds c.s. geleende bedragen van € 150.000,00 en € 300.000,00. Volgens Stichting Steunfonds c.s. is uitdrukkelijk afgesproken dat Stichting Steunfonds c.s. het geld onder dezelfde condities aan Mens en Werk zou lenen als ABN AMRO Bank dat zou doen. Zij verwijst daartoe naar de brief van Mens en Werk van 25 augustus 2003 (zie onder 2.6) en artikel 4.3 van de conceptovereenkomst van geldlening (zie onder 2.7). Daarnaast voert Stichting Steunfonds c.s. aan dat niet van haar kan worden verlangd dat zij nog langer moet wachten op aflossing van de geldleningen.
3.3. Mens en Werk heeft nog niet geantwoord in de hoofdzaak.
4. Het geschil in het incident
4.1. Stichting Steunfonds c.s. vordert in het incident:
a) veroordeling van Mens en Werk om aan haar te verstrekken:
i) een afschrift van de offerte die ABN AMRO Bank in 2003 aan Mens en Werk heeft uitgebracht met betrekking tot de financiering van de door Mens en Werk op het terrein van (aanvankelijk Exploitatiemaatschappij Jonkerbos Nijmegen B.V.) CWZ te bouwen kinderopvangvoorziening;
ii) een afschrift van de op 16 juli 2003 tussen ABN AMRO Bank en Mens en Werk gesloten kredietovereenkomst met betrekking tot de financiering van de door Mens en Werk op het terrein van (aanvankelijk Exploitatiemaatschappij Jonkerbos Nijmegen B.V.) CWZ te bouwen kinderopvangvoorziening;
één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag, voor elke dag of gedeelte van een dag dat Mens en Werk in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
b) veroordeling van Mens en Werk in de kosten van het incident.
4.2. Stichting Steunfonds c.s. legt aan haar incidentele vordering ten grondslag, samengevat, dat zij pas in staat is om haar vorderingen in de hoofdzaak naar behoren te onderbouwen als zij over de gevraagde stukken beschikt. De offerte en de kredietovereenkomst dienen tot bewijs van de stelling van Stichting Steunfonds c.s. dat Mens en Werk rente is verschuldigd over de haar in leen verstrekte bedragen en tot bewijs van de hoogte van het rentepercentage, zo voert Stichting Steunfonds c.s. aan.
4.3. Mens en Werk voert verweer.
4.4. De rechtbank zal hierna, voor zover van belang, nader ingaan op de stellingen van partijen.
5. De beoordeling in het incident
5.1. Artikel 843a Rv heeft betrekking op de situatie dat een schriftelijk bewijsmiddel aan een partij in beginsel bekend is, maar niet in haar bezit. In dat geval bestaat een bijzondere exhibitieplicht. Deze vormt een uitzondering op de hoofdregel dat iemand onder hem berustende bescheiden niet aan een ander ter inzage hoeft af te geven. Er is geen sprake van een algemeen inzagerecht. Een partij kan slechts om inzage vragen in bepaalde, met name genoemde stukken. Daarnaast stelt artikel 843a Rv als voorwaarden dat de partij die om inzage vraagt daarbij een rechtmatig belang heeft en dat het gaat om stukken met betrekking tot een rechtsverhouding waarin deze partij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn.
Artikel 843a lid 4 Rv bepaalt dat degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet is gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
5.2. Ten aanzien van de offerte van ABN AMRO Bank voert Mens en Werk als verweer aan dat haar advocaat voorafgaand aan deze procedure heeft meegedeeld dat ABN AMRO Bank geen offerte heeft uitgebracht. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank gemotiveerd weersproken en niet aannemelijk geworden dat Mens en Werk de beschikking heeft of nog kan krijgen over een offerte van ABN AMRO Bank met betrekking tot de financiering van de door Mens en Werk op het terrein van CWZ te bouwen kinderopvangvoorziening. De incidentele vordering stuit hierop af voor zover het gaat om de betreffende offerte. Mens en Werk kan immers niet worden veroordeeld tot het verstrekken van afschrift van stukken waarover zij niet beschikt of niet kan beschikken.
5.3. Ten aanzien van de kredietovereenkomst tussen ABN AMRO Bank en Mens en Werk van 16 juli 2003 overweegt de rechtbank het volgende.
5.4. Om te beginnen staat in het kader van dit incident vast dat Stichting Steunfonds en CWZ beide een geldbedrag hebben overgemaakt aan Mens en Werk. Wat ook precies de grondslag van de betalingen is – daarover verschillen partijen van mening en zullen zij in de hoofdzaak nader kunnen debatteren –, zowel Stichting Steunfonds als CWZ zijn partij bij deze betalingen. Het verweer van Mens en Werk, dat de incidentele vordering voor zover ingesteld door CWZ moet worden afgewezen omdat zij geen partij is bij de onderhandse lening en dus geen partij in deze procedure is en geen partij bij de rechtsbetrekking met Mens en Werk, wordt dan ook verworpen. Voor zover Mens en Werk met dit verweer tevens beoogt aan te voeren dat het gevraagde document niet ziet op een rechtsbetrekking waarbij Stichting Steunfonds en CWZ partij zijn, wordt het eveneens verworpen. Stichting Steunfonds en CWZ zijn formeel inderdaad geen partij bij de kredietovereenkomst tussen ABN AMRO Bank en Mens en Werk, maar in de brief van Mens en Werk van 27 augustus 2003 en de conceptovereenkomst van geldlening (zie onder 2.6 en 2.7) lijken de condities van de kredietovereenkomst met ABN AMRO Bank wel één op één van toepassing te zijn verklaard. De consequenties hiervan zullen te zijner tijd in de hoofdzaak verder aan de orde kunnen komen.
5.5. Mens en Werk betwist verder dat de kredietovereenkomst van 16 juli 2003 nodig is en/of kan dienen tot bewijs van het antwoord op de vraag of rente is verschuldigd. Zij voert aan dat uit niets blijkt dat tussen partijen is gesproken over het betalen van een rentevergoeding. Volgens haar is dan ook sprake van een ‘fishing expedition’. Ook dit verweer faalt. Van een ‘fishing expedition’ is geen sprake, alleen al omdat Stichting Steunfonds c.s. het gevraagde document concreet heeft aangeduid en er bij Mens en Werk geen misverstand over kan bestaan op welk stuk zij doelt. Verder volgt uit door Stichting Steunfonds c.s. in het geding gebrachte stukken, te weten de brief van Mens en Werk zelf van 27 augustus 2003 en de conceptovereenkomst van geldlening (zie onder 2.6 en 2.7), wel degelijk dat een rentevergoeding conform de kredietovereenkomsten met ABN AMRO Bank op zijn minst tussen partijen aan de orde is geweest. Gelet op haar stelling dat Mens en Werk een rentevergoeding conform die kredietovereenkomst aan haar is verschuldigd, heeft Stichting Steunfonds c.s. een rechtmatig belang bij inzage in de kredietovereenkomst van 16 juli 2003.
5.6. Resumerend is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de kredietovereenkomst tussen ABN AMRO Bank en Mens en Werk van 16 juli 2003 aan de vereisten van artikel 843a lid 1 Rv is voldaan nu het gaat om een bepaald, met name genoemd stuk, Stichting Steunfonds c.s. een rechtmatig belang hebben bij inzage in dat stuk en het stuk betrekking heeft op een rechtsverhouding waarbij Stichting Steunfonds en CWZ partij zijn.
5.7. Het beroep van Mens en Werk op artikel 843a lid 4 Rv slaagt niet. Ter onderbouwing van haar beroep op deze uitzonderingsbepaling voert Mens en Werk slechts aan dat de belangenafweging die de rechter in dit kader kan maken in haar voordeel moet uitvallen, zonder dit nader te onderbouwen of concretiseren. Voor zover Mens en Werk betoogt dat het bewijs van de gevraagde informatie ook langs een andere weg – bijvoorbeeld door middel van een getuigenverhoor – kan worden verkregen, wordt dit verweer verworpen. Het gelasten van een getuigenverhoor zou in dit geval uit proces-economisch oogpunt buitenproportioneel zijn in vergelijking met het verstrekken van een afschrift van het concreet omschreven, schriftelijke stuk.
5.8. De conclusie luidt dat de incidentele vordering moet worden afgewezen voor zover zij ziet op de offerte van ABN AMRO Bank en dat zij moet worden toegewezen voor zover zij betrekking heeft op de kredietovereenkomst tussen ABN AMRO Bank en Mens en Werk van 16 juli 2003.
5.9. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, met dien verstande dat deze zal worden beperkt en dat daaraan een maximum zal worden verbonden zoals vermeld in het dictum.
5.10. Aangezien partijen in het incident over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten in het incident worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beoordeling in de hoofdzaak
6.1. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor conclusie van antwoord aan de zijde van Mens en Werk.
6.2. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
7. De beslissing
De rechtbank
in het incident
7.1. veroordeelt Mens en Werk om op de rol van 17 april 2013 in het geding te brengen
een afschrift van de op 16 juli 2003 tussen ABN AMRO Bank en Mens en Werk gesloten kredietovereenkomst met betrekking tot de financiering van de door Mens en Werk op het terrein van (aanvankelijk Exploitatiemaatschappij Jonkerbos Nijmegen B.V.) CWZ te bouwen kinderopvangvoorziening,
7.2. veroordeelt Mens en Werk om aan Stichting Steunfonds c.s. een dwangsom te betalen van € 1.000,00 per dag dat zij geheel of gedeeltelijk niet voldoet aan het bepaalde onder 7.1 tot een maximum van in totaal € 50.000,00, te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis,
7.3. compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.5. wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
7.6. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 17 april 2013 voor conclusie van antwoord aan de zijde van Mens en Werk,
7.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2013.