ECLI:NL:RBONE:2013:BZ9509

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/06/136118 / KG ZA 13-34
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor vakantie met kind buiten schoolvakantie

In deze zaak verzoekt de moeder toestemming om met haar dochter op vakantie te gaan naar Zuid-Afrika, buiten de reguliere schoolvakantie. De school heeft aanvankelijk toestemming gegeven, maar eist nu de handtekening van beide ouders. De vader weigert deze handtekening te zetten, wat leidt tot een kort geding. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van het kind bij het volgen van regulier onderwijs zwaarder weegt dan het belang van de moeder om op vakantie te gaan. De moeder heeft aangegeven dat zij en haar partner deze vakantie willen maken, mede ter gelegenheid van een verjaardag van een vriendin. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de moeder af, omdat de vakantie in een periode valt waarin het kind leerplichtig is en de school geen toestemming kan geven zonder de handtekening van beide ouders. De voorzieningenrechter benadrukt dat het belang van het kind voorop staat en dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat de vakantie in deze specifieke periode noodzakelijk is. De vader's verweer dat het kind onderwijs moet volgen, wordt door de rechter als zwaarwegend beschouwd. De vordering van de vader in reconventie, die de vrouw verzoekt om medewerking te verlenen aan de omgangsregeling, wordt eveneens afgewezen. De rechter concludeert dat er geen reële dreiging is dat de vrouw haar medewerking aan de omgangsregeling zal weigeren. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/06/136118 / KG ZA 13-34
Vonnis in kort geding van 14 februari 2013
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.W. van der Boom te Doetinchem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P. Buikes te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de man
- de eis in reconventie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De man en de vrouw hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is op [2001] geboren een dochter, met de naam [dochter].
De man heeft [dochter] als zijn kind erkend.
2.2. De relatie van de man en de vrouw is in april 2008 beëindigd. [dochter] is bij de vrouw gebleven.
De man en de vrouw oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [dochter] uit.
2.3. Bij beschikking van de rechtbank Zutphen d.d. 14 juni 2011 zijn de zorg- en opvoedingstaken over [dochter] aldus verdeeld, dat zij bij de man verblijft:
-een weekend per veertien dagen waarbij de man [dochter] op vrijdag om 17.00 uur ophaalt ten huize van de vrouw en de vrouw [dochter] op zondag om 19.00 uur weer ophaalt ten huize van de man;
-elke woensdagmiddag van 17.30 uur tot 19.45 uur;
-de helft van de feestdagen en schoolvakanties, in onderling overleg nader te bepalen.
2.4. De vrouw heeft begin januari 2013 aan de man laten weten dat zij met [dochter] op vakantie wil gaan naar Zuid-Afrika, van vrijdag 1 maart 2013 tot en met zondag 10 maart 2013. [dochter] is leerplichtig. Voormelde periode valt buiten de reguliere schoolvakantie.
De man is weigerachtig om aan die vakantie zijn medewerking te verlenen.
2.5. Op 30 januari 2013 heeft zich bij het ophalen van [dochter] een incident voorgedaan, dat voor de vrouw aanleiding is geweest om [dochter] toen niet aan de man af te geven in het kader van de omgangsregeling.
3. Het geschil in conventie
3.1. De vrouw vordert op de voet van het bepaalde in artikel 1: 253a BW -samengevat- dat de voorzieningenrechter haar toestemming verleent om met [dochter] in Zuid-Afrika vakantie te vieren in de hiervoor onder 2.4. vermelde periode.
3.2. De man voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. De man vordert -samengevat- de vrouw te veroordelen om haar onvoorwaardelijke en volledige medewerking te verlenen aan nakoming van de hiervoor onder 2.3. weergegeven beschikking.
4.2. De vrouw voert verweer.
4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
in conventie
5.1. Het verweer van de man dat de vrouw in haar vordering niet-ontvankelijk dient
te worden verklaard, omdat het verzoek van de vrouw op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW juncto artikel 808 Rv voorgelegd moet worden aan de kinderrechter wordt verworpen.
De voorzieningenrechter is immers op grond van het bepaalde in artikel 254 lid 1 Rv bevoegd in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven.
Nu de door de vrouw beoogde vakantie voor de deur staat, kan in deze geen beslissing van de kinderrechter worden afgewacht. De bevoegdheid van de voorzieningenrechter is daarmee gegeven.
5.2. Het verweer van de man dat de vrouw geen belang heeft bij haar vordering omdat de school waarop [dochter] zit op grond van het bepaalde in de Leerplichtwet geen toestemming mag geven voor een vakantie buiten de reguliere schoolvakanties wordt verworpen.
5.3. Voorop wordt gesteld dat de school op verzoek van de vrouw aanvankelijk vrijstelling van het volgen van onderwijs heeft gegeven. De directeur van de school, [directeur], heeft bij e-mail van 5 februari 2013 aan de vrouw het volgende laten weten:
“Hierbij trek ik de verlofaanvraag voor de periode van 1 t/m 11 maart in.
In eerste instantie is voor deze verlof aanvraag toestemming verleend, niet wetende dat er bij een verlof aanvraag waarbij de ouders gescheiden zijn een handtekening van beide ouders nodig is.
Dit alles is in goed overleg gegaan met de leerplicht ambtenaar van de gemeente Zutphen. [leerplicht ambtenaar].
Ik verzoek je dan ook de verlofaanvraag nogmaals in te dienen. Ditmaal ondertekend door beide ouders van [dochter].”
5.4. Uit deze e-mail leidt de voorzieningenrechter af dat de leerplichtambtenaar, indien de verlofaanvraag ook door de man wordt ondertekend, geen bezwaar zal hebben tegen afwezigheid van [dochter] gedurende voormelde periode.
5.5. Daarmee is deze zaak echter niet beslist.
In artikel 1:253a BW is immers bepaald dat de rechter bij verschil van mening tussen de ouders een zodanige beslissing neemt als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Daarbij dient de rechter alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen (Hoge Raad 25 april 2008, NJ 2008,414).
5.6. De man heeft aangevoerd dat het niet in het belang van [dochter] is om in het tweede semester van haar schooljaar twee weken onderwijs te moeten missen vanwege een vakantie, die ook binnen de schoolvakantie kan worden georganiseerd. De man stelt dat het belang van [dochter] bij het volgen van regulier onderwijs zwaarder moet wegen dan een vakantie van de vrouw bij kennissen in Zuid-Afrika. Daarnaast heeft de man gewezen op het feit dat [dochter], indien zij in de betreffende periode met vakantie gaat, geen omgang met de man kan hebben in het kader van de omgangsregeling.
5.7. De vrouw heeft als reden om in meergemelde periode op vakantie te gaan het volgende aangevoerd. Als gevolg van ondergane behandelingen vanwege baarmoederhalskanker was de vrouw niet in staat om gedurende de zomer met vakantie te gaan. Ook voor [dochter] was dit een moeilijke periode. De vrouw heeft een vriendin die in Zuid-Afrika woont en die in bedoelde periode haar 50e verjaardag hoopt te vieren. Om die reden wil de vrouw met haar huidige partner en [dochter] deze vakantie houden. De tweede reden voor het tijdstip van de vakantie is, dat de huidige partner van de vrouw een horecabedrijf heeft. Tijdens de reguliere schoolvakanties is het druk in de horeca, zodat haar partner voor vakantie is aangewezen op periodes buiten de reguliere schoolvakanties.
5.8. In het betoog van de vrouw valt op dat zij nauwelijks rept over het belang van [dochter] om juist in deze periode op vakantie te gaan, in plaats van het volgen van regulier onderwijs. Het volgen van onderwijs is een zwaarwegend belang.
Het belang van de vrouw om na een moeilijke periode samen met haar partner en [dochter] op vakantie te kunnen gaan is evident, maar dat die vakantie nu juist in de periode van 1 tot en met 10 maart 2013 dient te vallen is dat niet. Dit wordt niet anders doordat een vriendin van de vrouw in bedoelde periode haar 50e verjaardag hoop te vieren. De vrouw heeft niets gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat juist deze vriendin zo belangrijk voor haar is, dat zij om die reden die bijzondere verjaardag niet wil missen.
Aan het door de vrouw gestelde belang van haar partner wordt voorbijgegaan. Onweersproken is immers dat de vrouw de vakantie in Zuid-Afrika aanvankelijk had gepland in de kerstvakantie. Het argument dat de partner niet gedurende de reguliere vakanties zijn bedrijf kan verlaten, boet daarmee in belangrijke mate aan betekenis in.
5.9. Alles tegen elkaar afwegende is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [dochter] bij het volgen van regulier onderwijs zwaarder weegt dan het belang van de vrouw om samen met haar partner en [dochter] op vakantie te gaan, zodat er onvoldoende gronden zijn om de man te veroordelen -zo leest de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw- om de verlofaanvrage van de vrouw mede te ondertekenen. Het feit dat de vrouw heeft gesteld dat zij de tickets voor de vakantie al heeft geboekt en dat verder alles voor die vakantie al is geregeld, doet de balans niet in een andere richting doorslaan.
De vordering van de vrouw wordt dus afgewezen.
in reconventie
5.10. Vast staat dat na het incident op 30 januari 2013 de vrouw haar medewerking heeft verleend aan omgang tussen de man en [dochter] in het afgelopen weekend. Daar waar de vrouw slechts eenmaal haar medewerking heeft geweigerd, maar daarna gewoon heeft meegewerkt aan uitvoering van de omgangsregeling, is er geen reële dreiging dat de vrouw binnenkort wederom haar medewerking zal weigeren aan nakoming van de omgangsregeling. Een ordemaatregel in kort geding is ten aanzien van nakoming van de omgangsregeling dan ook niet geïndiceerd.
Ten aanzien van de feestdagen en de schoolvakanties is gesteld noch gebleken dat in het recente verleden [dochter] als gevolg van een weigerachtige houding van de vrouw niet gedurende de helft van de feestdagen en de schoolvakanties bij de man heeft kunnen verblijven. De stelling van de man dat de vrouw weigert verdere afspraken te maken omtrent met name de vakantieperiodes en eveneens weigert om gemaakte afspraken met betrekking tot de vakantieperiodes na te komen, is door de vrouw gemotiveerd bestreden, tegenover welke betwisting de man zijn stellingen ter zake niet voldoende nader heeft geadstrueerd, zodat die stellingen voorshands niet aannemelijk zijn. Dat de communicatie over dit aspect van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en de vrouw niet soepel verloopt is, ook al zou dit (uitsluitend) aan de vrouw zijn te wijten, onvoldoende reden om naleving van het daarop betrekking hebbende gedeelte van de beschikking van 14 juni 2011 te bevorderen door middel van het opleggen van een dwangsom.
5.11. Op grond van het vorenoverwogene wordt de vordering van de man afgewezen.
in conventie en in reconventie
5.12. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie en in reconventie
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2013.