ECLI:NL:RBONE:2013:BZ9540

Rechtbank Oost-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
487858 CV EXPL 12-1075
Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering van de Stichting tot betaling door gedaagde voor kosten van bestrating op recreatiepark

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Nederland op 11 maart 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Stichting en een gedaagde over de betaling van kosten voor de bestrating van wegen op een recreatiepark. De Stichting, die verantwoordelijk is voor het onderhoud van de infrastructuur op het park, vorderde een bedrag van € 848,13 van de gedaagde, die sinds 2004 bijdroeg aan de stichtingskosten maar geen lid was van de Vereniging van Eigenaren (VvE). De Stichting stelde dat de gedaagde ongerechtvaardigd was verrijkt, omdat hij minder had bijgedragen aan de kosten van de bestrating dan andere eigenaren. De gedaagde voerde verweer en betwistte de vordering, onder andere door te stellen dat hij geen lid was van de VvE en dat de Stichting niet had aangetoond dat hij ongerechtvaardigd was verrijkt.

De kantonrechter overwoog dat voor een geslaagd beroep op ongerechtvaardigde verrijking aan vier vereisten moest zijn voldaan: (1) een verrijking van de gedaagde, (2) een verarming van de Stichting, (3) een causaal verband tussen de verrijking en de verarming, en (4) dat de verrijking ongerechtvaardigd was. De rechter concludeerde dat de Stichting niet voldoende had aangetoond dat de gedaagde was verrijkt ten koste van de Stichting. De kosten van de bestrating waren betaald uit de reserve van de Stichting, die was opgebouwd uit bijdragen van alle eigenaren, inclusief de gedaagde. De rechter oordeelde dat de vordering van de Stichting moest worden afgewezen, omdat de gedaagde niet ongerechtvaardigd was verrijkt en de Stichting niet was verarmd.

De uitspraak resulteerde in de afwijzing van de vordering van de Stichting, die als de in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld in de kosten van de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van de juridische basis voor vorderingen op grond van ongerechtvaardigde verrijking en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor de gestelde claims.

Uitspraak

RECHTBANK OOST -NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Locatie Oost Gelre
Zaaknummer: 487858 CV EXPL 12-1075
Grosse aan: mr. F.J.M. Kobossen
Afschrift aan: C.A.A.M. Schmitz
Verzonden d.d.: 12 maart 2013
vonnis van de kantonrechter d.d. 11 maart 2013
in de zaak van:
[de stichting],
gevestigd te [plaats, gemeente],
eiseres,
gemachtigde: C.A.A.M. Schmitz,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen.
Partijen worden in het hierna volgende ‘De Stichting’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.
1. Het procesverloop
1.1 Dit verloop blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 mei 2012;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1 De Stichting is eigenaar van de infrastructuur op het [recreatiepark] en zij bekostigt het onderhoud van wegen en groen alsmede de riolering, slagboom, elektriciteit, water, administratie en afvoer van huisvuil e.d., waarvoor kwartaalnota’s worden gezonden. Van het park maken vanaf 2000 54 recreatiewoningen deel uit. Er bestaat een [Vereniging van eigenaren]” (hierna: de VvE).
2.2 [gedaagde] woont vanaf het 4e kwartaal van 2004 in de beheerderswoning, de [nr A]e woning op [het park], die hij in eigendom heeft. Hij is geen lid van de VvE. Daarnaast is in 2004 een [nr. B]e woning betrokken door [naam].
2.3 Bij brief van 20 juni 2004 heeft het bestuur van de VvE de aanvraag lidmaatschap van [gedaagde] afgewezen op de grond dat, samengevat, hij geen eigenaar is van een vakantiebungalow, voor wie het lidmaatschap van de VvE verplicht is gesteld.
2.4 [gedaagde] draagt vanaf 1 oktober 2004 bij in de kosten van De Stichting in de vorm van een periodieke bijdrage van € 87,00 per kwartaal. Deze bijdrage is gelijk aan de bijdrage van de leden van de VvE.
2.5 In het voorjaar van 2008 heeft een vernieuwing van de bestrating op het recreatiepark plaatsgevonden. De kosten hiervan zijn door De Stichting uit de reserve voldaan.
2.6 Per email van 29 augustus 2010 aan het bestuur van De Stichting brengen twee leden van de VVE het volgende aan de orde:
“In het kader van het van het spreekwoord “gelijke monniken, gelijke kappen” vragen wij uw aandacht ten aanzien van de kosten van de bestrating van de wegen op het [recreatiepark] voor het volgende.
Op het park zijn in eerste instantie 54 woningen gesticht. De eigenaren van deze woningen hebben vanaf een bepaald moment na oplevering van hun woning bijgedragen in de kosten van de Stichting. De lopende zaken werden uit het kastegoed betaald, terwijl er in de loop der jaren enige reserve voor groot onderhoud en anderszins is aangelegd.
Deze reserve kwam de leden goed van pas, toen in het voorjaar van 2008 de wegen op het park zijn bestraat en waardoor de leden geen extra bijdrage verschuldigd waren.
Nu blijkt, dat er een onbillijkheid in het geding is. Zoals aangehaald ging het in eerste instantie om 54 woningen, waar in een later stadium twee woningen op het park zijn bijgebouwd, nl. de woningen behorende aan de heren [gedaagde] en
[naam], waardoor uiteindelijk het aantal woningen op [nr. B] is uitgekomen.
De eigenaren van dezen [nr. B] woningen dragen bij in de stichtingskosten en voor gezamenlijke rekening is de weg dus verhard.
Het feit wil nu, dat de heren [gedaagde] en [naam] niet naar evenredigheid in de kosten hebben bijgedragen. (…)”
2.7 Bij email van 20 september 2010 van De Stichting aan onder meer [gedaagde] wordt het volgende medegedeeld:
“(…)
Wij hebben moeten vaststellen, dat de redenen van het genoemde verzoek correct en billijk zijn. Immers hebben de eigenaren van alle huisjes (ook al waren dit soms meerderen) met uitzondering van de nummers [C en D] als sinds 1996/1996/1997 door hun regelmatige bijdragen aan de Stichting het grondkapitaal voor de aanleg van de weg in gelijke mate betaald. Het was een wel gevuld spaarpotje, dat ons daarom in staat gesteld heeft, voor de aanleg van de wegen geen vreemd kapitaal te hebben moeten opnemen. Het bestuur van de Stichting heeft daarom unaniem besloten, omwille van de gerechtigheid, jullie voor de overeenkomstige kosten te belasten. (…)
Jullie krijgen van ons binnenkort een rekening met het verzoek deze ommegaand te betalen. (…)”
2.8 Bij nota van 21 september 2010 is een bedrag van € 684,48 aan [gedaagde] in rekening gebracht voor ‘bijdrage aanleg weg inzake huisnummer [nr. C]’.
3. Het geschil
3.1 De Stichting vordert dat [gedaagde] bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te voldoen een bedrag ad € 848,13 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening over € 684,48 alsmede in de kosten van deze procedure.
3.2 De Stichting legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Voor groot onderhoud is vanaf 1 januari 2000 een reserve opgebouwd. In het voorjaar van 2008 heeft een bestrating plaatsgevonden welke uit de reserve is voldaan. [gedaagde] heeft vanaf het 4e kwartaal 2004 aan de stichtingskosten bijgedragen zodat hij aan de realisatie van de bestrating 13 termijnen heeft bijgedragen terwijl door de (overige) eigenaren 32 termijnen zijn betaald. De kosten van het bestraten bedragen € 64.557,09 incl. btw. Dit betekent dat per woning € 1.152,81 moet worden bijgedragen zodat [gedaagde] nog 10/32 maal
€ 1.152,81 verschuldigd is. [gedaagde] heeft de hiervoor verstuurde nota onbetaald gelaten waardoor De Stichting genoodzaakt was een incassogemachtigde in te schakelen. De kosten hiervan ad € 150,00 conform Rapport Voorwerk II komen op grond van vermogensschade voor rekening van [gedaagde]. De Stichting vordert tevens vanaf 28 juli 2011 de wettelijke rente over € 684,48, tot 26 januari 2012 berekend op € 13,65.
3.3 [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van De Stichting in de kosten van de procedure. Het verweer van [gedaagde] zal, voor zover van belang, in het navolgende worden weergegeven.
4. De beoordeling
4.1 De Stichting baseert haar vordering primair op ongerechtvaardigde verrijking. [gedaagde] heeft volgens De Stichting een onevenredige bijdrage geleverd aan de opbouw van de reserve waaruit de kosten van de bestrating zijn betaald nu hij [nr. C] periodiek verschuldigde termijnen heeft bijgedragen terwijl andere (54) huiseigenaren 32 termijnen hebben bijgedragen, hetgeen in haar optiek leidt tot ongerechtvaardigde verrijking. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] betreft het beroep op verjaring. Voor zover [gedaagde] ten aanzien van de vordering op deze grondslag een beroep op verjaring heeft gedaan, wordt dit verworpen. Het beoordelingsmoment voor de aanvang van de verjaringstermijn is naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel het moment waarop de gestelde verplichting tot schadevergoeding uit de ongerechtvaardigde verrijking zou zijn ontstaan, namelijk het moment waarop het vermogen van de een ten koste van de ander is verrijkt. Van belang is dan het moment waarop de betalingen uit de door De Stichting gestelde opgebouwde reserve ten behoeve van de bestrating (aan de aannemer) zijn voldaan. De bij conclusie van repliek overgelegde facturen voor de bestrating dateren van april en augustus 2008 zodat de verjaringstermijn in ieder geval niet eerder is aangevangen dan per april 2008. Met de onder 2.6 genoemde brief van 20 september 2010 in combinatie met de nota van 21 september 2010 is een lopende verjaring op grond van ongerechtvaardigde verrijking tijdig gestuit.
4.2 [gedaagde] heeft voorts bestreden dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking als bedoeld in artikel 6:212 BW. De kantonrechter overweegt daarover het volgende. Voor een geslaagd beroep op ongerechtvaardigde verrijking moet aan vier vereisten zijn voldaan (1) een verrijking van [gedaagde], (2) een verarming van De Stichting, (3) een voldoende causaal verband tussen 1 en 2 en (4) de verrijking moet ongerechtvaardigd zijn. In een dergelijk geval bestaat er een verplichting tot vergoeding van de schade tot het bedrag der verrijking, voor zover dit redelijk is. De Stichting draagt zorg voor de instandhouding en het onderhoud van, samengevat, de infrastructuur op het park hetgeen kosten met zich brengt terwijl de individuele eigenaren voordeel hebben en via de VvE gezamenlijk eigenaar zijn van die infrastructuur.
4.3 In de eerste plaats is het op grond van het bepaalde in artikel 2:285 lid 1 BW
ondenkbaar dat De Stichting leden heeft. De kantonrechter gaat er veronderstellenderwijs van uit dat deze Stichting fungeert naast de VvE. Van de laatste heeft [gedaagde] ondanks zijn aanvraag, geen lid mogen worden. Niettemin heeft hij vrijwillig de kwartaalbijdrage voor de beheerskosten aan De Stichting betaald.
4.4 Tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] heeft De Stichting
onvoldoende concrete feiten gesteld die mee kunnen brengen dat [gedaagde] zou zijn verrijkt. Niet is gesteld dat en op welke wijze het vermogen van [gedaagde] zou zijn toegenomen. Niet is gesteld dat de bestrating is aangelegd op een onroerende zaak waarvan hij zelf eigenaar of, bijvoorbeeld via de VvE, (mede-)eigenaar of rechthebbende is. [gedaagde] heeft gedurende de tijd dat hij er woont dezelfde kwartaalbijdrage betaald, dus van een besparing aan zijn kant tegenover de overige gebruikers in dezelfde periode is evenmin sprake.
4.5 Evenmin is voldoende concreet onderbouwd dat De Stichting is verarmd, aldus dat
haar vermogen is verminderd, want zij heeft tegenover haar betalingen de bestrating verkregen. In 2008 heeft zij, geheel los van de individuele eigenaren/leden van de VvE, de aanleg van de bestrating betaald uit haar vermogen. Er kan dus niet worden gezegd dat zij daardoor is verarmd.
4.6 Met betrekking tot het causaal verband en de vraag of de (eventuele) verrijking
ongerechtvaardigd is wordt het volgende vooropgesteld. De stichting en de VvE hebben gekozen voor de volgende systematiek van bekostiging van dergelijke werkzaamheden met betrekking tot onderhoud en verbeteringen aan het bungalowpark. Zij belasten sinds 2000 de eigenaren en andere aanwonenden per kwartaal met een bijdrage die mede is bedoeld voor het bestrijden van dergelijke onkosten. Zo wordt elk kwartaal uit deze inkomsten het vermogen van De Stichting vermeerderd. Vanaf 2004 heeft [gedaagde] deze kwartaalbijdrage voldaan. In 2008 is de aanleg van wegbestrating volledig betaald uit het vermogen van De Stichting dat is opgebouwd uit de overgespaarde middelen van die kwartaalbijdragen.
4.7 Het argument dat [gedaagde] omgerekend per saldo minder zou hebben
meebetaald aan de wegbestrating snijdt geen hout, want het causaal verband tussen verrijking en verarming, voor zover daarvan sprake zou zijn, is gelet op het hiervoor geschetste door De Stichting gehanteerde systeem niet aanwezig dan wel te ver verwijderd.
4.8 Ten slotte geldt het vereiste dat de eventuele verrijking ongerechtvaardigd dient te
zijn, dat betekent dat [gedaagde] zonder redelijke grond moet zijn verrijkt. De redelijke grond is gelegen in de door De Stichting zelf van aanvang af gehanteerde systematiek van bekostiging. Zij had vanzelfsprekend kunnen kiezen voor een eenmalige omslag van deze kosten over alle betrokkenen, maar dat heeft zij niet gedaan. De reden voor het door De Stichting berekende verschil is gezien het voorgaande niet onverklaarbaar of zonder redelijke grond en aldus niet ongerechtvaardigd.
4.9 Van de door De Stichting subsidiair aangevoerde grond redelijkheid en billijkheid is door haar niet vermeld op welke juridische basis deze berust. Op deze grondslag kunnen immers in zijn algemeenheid geen verbintenissen ontstaan of rechtsvorderingen worden gebaseerd. Tegenover de betwisting door [gedaagde] heeft De Stichting niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat partijen door enige overeenkomst aan elkaar zijn gebonden. [gedaagde] is geen lid van de VvE. Voor zover De Stichting heeft gemeend dat de verhouding tussen de Stichting en/of de VvE enerzijds en [gedaagde] anderzijds als medebewoner van het bungalowpark en contribuant van de kwartaalbijdrage in vergelijkbare mate als tussen contractspartijen mede wordt bestreken door de, naar vermoedelijk is bedoeld, aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, wordt het volgende overwogen. Op grond van artikel 3:12 BW moet bij de vaststelling van wat de redelijkheid en billijkheid eisen, rekening worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij het gegeven geval zijn betrokken. In de eerste plaats wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de vraag of [gedaagde] zonder redelijk belang (ongerechtvaardigd) zou zijn verrijkt. Gelet op de van aanvang af gehanteerde systematiek van kwartaalsgewijze belasting van de bewoners/eigenaren, waaronder [gedaagde], en de financiering van de aanleg van de bestrating uit de overgespaarde middelen van De Stichting, valt niet in te zien, welke van de hiervoor bedoelde onder de redelijkheid en billijkheid begrepen normen en waarden zouden meebrengen dat in dit geval achteraf op dit systeem een uitzondering zou moeten worden gemaakt en alsnog aan [gedaagde] een bijbetaling zou moeten worden opgelegd.
4.10 Op grond van het voorgaande zal de vordering worden afgewezen. De Stichting zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5. De beslissing
De kantonrechter, rechtdoende:
5.1 wijst de vordering af;
5.2 veroordeelt De Stichting in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Groot
Kormelink aan gemachtigdensalaris begroot op € 200,00.
Aldus gewezen door mr. M.C.J. Heessels en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 20[nr. C] in tegenwoordigheid van de griffier.