Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
[eiser],
Het procesverloop
De overwegingen
De rechtbank neemt over hetgeen is overwogen in het vonnis van 23 januari 2013.
Bemiddelingskosten verkoop [adres] en
Uit artikel 7:411 BW volgt dat, als de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht en de verschuldigdheid van loon afhankelijk was van de volbrenging, de opdrachtnemer ([eiser]) recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon.
Bij de bepaling hiervan wordt, zo luidt de wet, onder meer rekening gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever ([gedaagde]) daarvan heeft, en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd.
Zonder daar een oordeel over uit te spreken, stelt de rechtbank vast, dat de verkoop van "Hertme" tot verwikkelingen heeft geleid en dat het betrekkelijk lang heeft geduurd voordat [gedaagde] een vervangend bedrijf had gevonden.
Mede gelet op deze omstandigheden valt het (gedeeltelijke) einde van de overeenkomst niet aan [gedaagde] toe te rekenen en is de betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, niet redelijk. Daarmee treedt de vraag naar voren op welk bedrag een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon uitkomt.
In het arrest van 19 december 2008 (LJN BG1680) overwoog de Hoge Raad als volgt:
afhangen van de aard en — zo nodig schattenderwijs te bepalen — omvang van de
verrichte werkzaamheden en van hetgeen in de desbetreffende branche in het
algemeen gebruikelijk is. Anders dan doorgaans het geval is bij de berekening van
een gebruikelijk loon, kan aan de bepaling van een redelijk loon niet een
nauwkeurige berekening ten grondslag gelegd worden. Daarom kunnen in een
procedure geen hoge eisen gesteld worden aan de stelplicht van de opdrachtnemer
omtrent het redelijke loon en aan de motivering door de rechter van zijn oordeel
daaromtrent. De rechter zal in het algemeen kunnen volstaan met te vermelden welke
omstandigheden hij naar aanleiding van het debat tussen partijen in aanmerking heeft
genomen en hoe hij met inachtneming van die omstandigheden tot de bepaling van
het redelijke loon is gekomen.
De rechtbank overweegt dat de door [gedaagde] aan [eiser] gegeven opdracht een aantal bijzondere kenmerken had:
De inspanningen van [eiser] behoefden derhalve niet te worden gericht op het vinden van een koper;
[gedaagde] heeft erkend dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht in het kader van de verkoop van "Hertme". [gedaagde] heeft echter ook aangevoerd dat [eiser] bij die werkzaamheden beroepsfouten heeft gemaakt en dat [gedaagde] is geconfronteerd met een claim van de koper van "Hertme".
[eiser] heeft (in de procedure tussen Rentambt en [gedaagde]) naar voren gebracht dat [gedaagde] tot (de brief van ARAG d.d.) 5 augustus 2009 nimmer heeft aangegeven dat hij ontevreden was over de werkzaamheden van [eiser]. [gedaagde] heeft dat niet (gemotiveerd) weersproken.
Partijen hebben gedurende drie jaar contact gehad. Indien [gedaagde] zo ontevreden was als hij thans suggereert, had in de rede gelegen dat hij [eiser] in een (veel) eerder stadium met zijn bezwaren had geconfronteerd.
De rechtbank slaat tevens acht op de reactie van [gedaagde] op de factuur van [eiser], zoals hierboven weergegeven in r.o. 5.: in februari 2009 schreef [gedaagde] zelf over een nog op te maken eindafrekening van [eiser].
Bij een courtage-afspraak zoals partijen die hebben gemaakt, komt het niet aan op het aantal door de opdrachtnemer gewerkte uren. Bij een dergelijke afspraak is zelfs de kwaliteit van de werkzaamheden niet steeds van belang. Het gaat er uiteindelijk om dat een transactie tot stand komt. De rechtbank ziet daarin aanleiding de door [gedaagde] gestelde tekortkomingen in het werk van [eiser] onbesproken te laten.
[gedaagde] heeft, door het (gedeeltelijk) beëindigen van de opdracht, [eiser] de kans ontnomen een bedrijf aan [gedaagde] te presenteren dat [gedaagde] zou willen verwerven. De rechtbank slaat acht op de courtage die [gedaagde] aan [eiser] verschuldigd zou zijn geworden indien [eiser] "[woonplaats 2]" had aangedragen. Dat betreft het in tweede instantie door [eiser] genoemde bedrag ad € 33.250,--. Daarbij moet natuurlijk worden meegewogen dat [eiser] "[woonplaats 2]" níet als optie heeft voorgelegd.
Anderzijds moet bij het vast te stellen courtagebedrag rekening worden gehouden met de werkzaamheden die [eiser] heeft verricht voor "Hertme".
Ten slotte overweegt de rechtbank dat [eiser] de aan hem toekomende betaling van zijn werkzaamheden pas na een aantal jaren krijgt uitbetaald, zodat in het vast te stellen bedrag een vergoeding voor rente dient te zijn begrepen.
Met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen onder de nummers 12. tot en met 17. bepaalt de rechtbank het aan [eiser] toekomende loon op € 17.500,-- (exclusief BTW).
Ter comparitie heeft [eiser] verklaard een nieuwe factuur aan [gedaagde] te kunnen sturen, waarbij in de rede ligt dat de eerdere factuur d.d. 9 februari 2009 wordt gecrediteerd.
[eiser] heeft aanspraak gemaakt op € 4.987,50 aan buitengerechtelijke kosten. Hoewel er in het vonnis van 23 januari 2013 op was gewezen dat ter comparitie zou worden gesproken over de door [eiser] genoemde buitengerechtelijke werkzaamheden, kon ter comparitie geen specificatie van die kosten worden verstrekt. Dit onderdeel van de vordering zal, als onvoldoende onderbouwd, worden afgewezen.
In de omstandigheid dat [eiser] zijn vordering slechts gedeeltelijk toegewezen krijgt, ziet de rechtbank aanleiding de kosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De uit te spreken veroordeling zal, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.