ECLI:NL:RBOVE:2013:1191

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 mei 2013
Publicatiedatum
2 juli 2013
Zaaknummer
C/08/132372 / ha za 12-372
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Zweers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging overeenkomst van opdracht en vaststelling van redelijk loon in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is de beëindiging van een overeenkomst van opdracht tussen eiser en gedaagde aan de orde. Eiser, vertegenwoordigd door mr. Chr. B. Geurink, vorderde een bedrag van € 33.250,-- aan courtage voor zijn werkzaamheden bij de verkoop van het agrarisch bedrijf 'Hertme'. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. G.J. Hollema, betwistte de aanspraak op courtage en stelde dat eiser beroepsfouten had gemaakt en dat de overeenkomst was opgezegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst in 2006 was gesloten en dat eiser werkzaamheden had verricht voor de verkoop van 'Hertme', maar niet betrokken was bij de aankoop van een vervangend bedrijf door gedaagde.

De rechtbank overwoog dat de opdracht tweeledig was: bijstand bij de verkoop en bijstand bij de aankoop. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de overeenkomst niet aan gedaagde was toe te rekenen en dat eiser recht had op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. De rechtbank heeft de door gedaagde gestelde tekortkomingen in het werk van eiser onbesproken gelaten, omdat het bij de courtage-afspraak niet om het aantal gewerkte uren ging, maar om het tot stand komen van een transactie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het aan eiser toekomende loon vastgesteld op € 17.500,-- (exclusief BTW) en de kosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank verklaarde de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is op 22 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/132372 / ha za 12-372
datum vonnis: 22 mei 2013 (az)
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:

[eiser],

wonend te [woonplaats 1],
eiser,
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. Chr. B. Geurink te Doetinchem,
tegen
1.
[gedaagde sub 1],
en
2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 2],
gedaagden,
verder gezamenlijk in mannelijk enkelvoud te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. G.J. Hollema te Almelo.

Het procesverloop

Bij vonnis van 23 januari 2013 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bevolen.
De comparitie is gehouden op 12 maart 2013. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Partijen hebben vonnis gevraagd. Vonnis is, na te zijn aangehouden, bepaald op heden.

De overwegingen

1.
De rechtbank neemt over hetgeen is overwogen in het vonnis van 23 januari 2013.
In 2006 is tussen [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst van opdracht gesloten. [eiser] zou [gedaagde] bijstaan bij de verkoop van zijn agrarisch bedrijf te Hertme en de aankoop van een vervangend bedrijf.
Bij de aanvang van de opdracht zijn partijen als courtage overeengekomen: 1% van de aankoopprijs van het nieuwe bedrijf.
3.
De verkoop van "Hertme" is in juli 2006 gerealiseerd. [eiser] heeft werkzaamheden met betrekking tot die transactie verricht. Zo heeft [eiser] -bijvoorbeeld- de koopakte opgesteld.
4.
[gedaagde] heeft begin 2008 een vervangend bedrijf te [woonplaats 2] gekocht. Dat bedrijf was niet aangedragen door [eiser] en [eiser] is bij die aankoop niet betrokken geweest.
5.
Op 9 februari 2009 zond Rentambt ([eiser]) een factuur aan [gedaagde] ad € 47.600,-- inclusief BTW, met als omschrijving
Bemiddelingskosten verkoop [adres] en
[adres] te Hertme.
In reactie op (een rappèl van) die factuur schreef [gedaagde] op 27 februari 2009 aan [eiser]:
Wij hebben uw rekening d.d. 9 februari ontvangen. Aangezien het kooptraject nog niet volledig is afgehandeld is wat ons betreft deze factuur vroegtijdig verzonden. Het lijkt ons beter om ná afhandeling van het volledige traject in overleg een eindafrekening op te stellen.
Op 21 december 2009 schreef [eiser] aan (de belangenbehartiger van) [gedaagde] dat hem was gebleken dat de koopsom voor "[woonplaats 2]" € 3.325.000,-- bedroeg en dat [eiser] bereid was zijn nota te minderen tot € 33.250,--.
Ter comparitie hebben partijen verklaard dat er geen andere factuur is verzonden dan voornoemde factuur van € 47.600,--.
[eiser] vordert in deze procedure in hoofdsom het hierboven vermelde bedrag ad
€ 33.250,--.
6.
[eiser] stelt dat hij diverse bedrijven heeft aangedragen en dat hij daarover met [gedaagde] heeft getelefoneerd, hem heeft bezocht, gemaild en bijgestaan. [eiser] stelt in deze periode talloze uren te hebben besteed en recht te hebben op betaling van de afgesproken courtage.
[gedaagde] stelt dat [eiser] geen aanspraak heeft op courtage, althans dat bij de bepaling van de hoogte van de courtage geen rekening behoort te worden gehouden met de werkzaamheden voor "Hertme". Daar zou [eiser] immers, zo stelt [gedaagde], niets voor in rekening brengen. Subsidiair voert [gedaagde] aan dat -samengevat- de kwaliteit van het door [eiser] geleverde werk aan toewijzing van courtage in de weg staat.
7.
De rechtbank overweegt als volgt. De opdracht die [gedaagde] in 2006 aan [eiser] gaf was tweeledig: bijstand bij verkoop en bijstand bij aankoop. Het loon (de courtage) werd gekoppeld aan de aankoop. Partijen gingen er daarbij vanuit, dat [eiser] werkzaamheden zou verrichten zowel met betrekking tot de verkoop van "Hertme" als met betrekking tot een vervangend bedrijf. De omstandigheid dat [eiser] uiteindelijk niet betrokken is geweest bij de aankoop door [gedaagde] van een vervangend bedrijf, brengt niet mee dat [eiser] daarmee zijn aanspraak op loon voor zijn werkzaamheden (voor de verkoop en voor de aankoop) zou hebben verloren.
8.
[gedaagde] stelt dat hij in februari 2008 de overeenkomst van opdracht heeft opgezegd, in ieder geval voor wat betreft de aankoop van een vervangend bedrijf. Nadien heeft, aldus [gedaagde], [eiser] alleen nog werkzaamheden in verband met de verkoop van "Hertme" uitgevoerd.
[eiser] stelt dat [gedaagde] zelf het vervangend bedrijf had gevonden en dat [gedaagde] [eiser] niet in de gelegenheid stelde diens opdracht verder uit te voeren. Gesteld noch gebleken is, dat [eiser] er tegen heeft geprotesteerd dat hij buitenspel is gezet. Evenmin is gesteld of gebleken dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht met betrekking tot de aankoop van "[woonplaats 2]".
Het moet er daarom voor worden gehouden dat de overeenkomst door [gedaagde] de facto is opgezegd voor wat betreft de werkzaamheden van [eiser] met betrekking tot de aankoop.
9.
Uit artikel 7:411 BW volgt dat, als de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht en de verschuldigdheid van loon afhankelijk was van de volbrenging, de opdrachtnemer ([eiser]) recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon.
Bij de bepaling hiervan wordt, zo luidt de wet, onder meer rekening gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever ([gedaagde]) daarvan heeft, en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd.
[eiser] heeft slechts recht op het volle loon, indien het einde van de overeenkomst aan [gedaagde] is toe te rekenen en de betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, redelijk is. Op het bedrag van het loon worden de besparingen die uit de voortijdige beëindiging voortvloeien, in mindering gebracht.
10.
Zonder daar een oordeel over uit te spreken, stelt de rechtbank vast, dat de verkoop van "Hertme" tot verwikkelingen heeft geleid en dat het betrekkelijk lang heeft geduurd voordat [gedaagde] een vervangend bedrijf had gevonden.
Mede gelet op deze omstandigheden valt het (gedeeltelijke) einde van de overeenkomst niet aan [gedaagde] toe te rekenen en is de betaling van het volle loon, gelet op alle omstandigheden van het geval, niet redelijk. Daarmee treedt de vraag naar voren op welk bedrag een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon uitkomt.
11.
In het arrest van 19 december 2008 (LJN BG1680) overwoog de Hoge Raad als volgt:
Wat in een concreet geval als een ‘redelijk’ loon heeft te gelden, zal onder meer
afhangen van de aard en — zo nodig schattenderwijs te bepalen — omvang van de
verrichte werkzaamheden en van hetgeen in de desbetreffende branche in het
algemeen gebruikelijk is. Anders dan doorgaans het geval is bij de berekening van
een gebruikelijk loon, kan aan de bepaling van een redelijk loon niet een
nauwkeurige berekening ten grondslag gelegd worden. Daarom kunnen in een
procedure geen hoge eisen gesteld worden aan de stelplicht van de opdrachtnemer
omtrent het redelijke loon en aan de motivering door de rechter van zijn oordeel
daaromtrent. De rechter zal in het algemeen kunnen volstaan met te vermelden welke
omstandigheden hij naar aanleiding van het debat tussen partijen in aanmerking heeft
genomen en hoe hij met inachtneming van die omstandigheden tot de bepaling van
het redelijke loon is gekomen.
Voor het naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon, zoekt de rechtbank aansluiting bij wat de Hoge Raad heeft overwogen omtrent een redelijk loon, zoals hierboven weergegeven.
12.
De rechtbank overweegt dat de door [gedaagde] aan [eiser] gegeven opdracht een aantal bijzondere kenmerken had:
 [gedaagde] heeft [eiser] ingeschakeld toen er reeds een koper voor "Hertme" was.
De inspanningen van [eiser] behoefden derhalve niet te worden gericht op het vinden van een koper;
 het zoeken van een vervangend bedrijf voor [gedaagde] "in het noorden van het land" betrof een opdracht die op velerlei wijze tot uitvoering kon worden gebracht door [eiser];
 de courtage-afspraak was uitsluitend gekoppeld aan de (prijs van) het vervangende bedrijf en stond los van door [eiser] te besteden uren en door deze te maken kosten. Een dergelijk soort afspraak komt in de wereld van de vastgoed-bemiddeling overigens vaker voor.
13.
[gedaagde] heeft erkend dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht in het kader van de verkoop van "Hertme". [gedaagde] heeft echter ook aangevoerd dat [eiser] bij die werkzaamheden beroepsfouten heeft gemaakt en dat [gedaagde] is geconfronteerd met een claim van de koper van "Hertme".
Ook met betrekking tot het zoeken van een vervangend bedrijf heeft [gedaagde] erkend dat door [eiser] werkzaamheden zijn verricht. In mei 2007 heeft [gedaagde] van [eiser] een grote enveloppe met gegevens over bedrijven ontvangen. [gedaagde] en [eiser] hebben (telefonisch) overlegd.
Begin 2009, de opdracht met betrekking tot het vinden van een vervangend bedrijf was reeds beëindigd, heeft [eiser] nog deelgenomen aan overleg over de levering van "Hertme".
14.
[eiser] heeft (in de procedure tussen Rentambt en [gedaagde]) naar voren gebracht dat [gedaagde] tot (de brief van ARAG d.d.) 5 augustus 2009 nimmer heeft aangegeven dat hij ontevreden was over de werkzaamheden van [eiser]. [gedaagde] heeft dat niet (gemotiveerd) weersproken.
Partijen hebben gedurende drie jaar contact gehad. Indien [gedaagde] zo ontevreden was als hij thans suggereert, had in de rede gelegen dat hij [eiser] in een (veel) eerder stadium met zijn bezwaren had geconfronteerd.
De rechtbank slaat tevens acht op de reactie van [gedaagde] op de factuur van [eiser], zoals hierboven weergegeven in r.o. 5.: in februari 2009 schreef [gedaagde] zelf over een nog op te maken eindafrekening van [eiser].
15.
Bij een courtage-afspraak zoals partijen die hebben gemaakt, komt het niet aan op het aantal door de opdrachtnemer gewerkte uren. Bij een dergelijke afspraak is zelfs de kwaliteit van de werkzaamheden niet steeds van belang. Het gaat er uiteindelijk om dat een transactie tot stand komt. De rechtbank ziet daarin aanleiding de door [gedaagde] gestelde tekortkomingen in het werk van [eiser] onbesproken te laten.
16.
[gedaagde] heeft, door het (gedeeltelijk) beëindigen van de opdracht, [eiser] de kans ontnomen een bedrijf aan [gedaagde] te presenteren dat [gedaagde] zou willen verwerven. De rechtbank slaat acht op de courtage die [gedaagde] aan [eiser] verschuldigd zou zijn geworden indien [eiser] "[woonplaats 2]" had aangedragen. Dat betreft het in tweede instantie door [eiser] genoemde bedrag ad € 33.250,--. Daarbij moet natuurlijk worden meegewogen dat [eiser] "[woonplaats 2]" níet als optie heeft voorgelegd.
Anderzijds moet bij het vast te stellen courtagebedrag rekening worden gehouden met de werkzaamheden die [eiser] heeft verricht voor "Hertme".
17.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat [eiser] de aan hem toekomende betaling van zijn werkzaamheden pas na een aantal jaren krijgt uitbetaald, zodat in het vast te stellen bedrag een vergoeding voor rente dient te zijn begrepen.
18.
Met inachtneming van hetgeen hierboven is overwogen onder de nummers 12. tot en met 17. bepaalt de rechtbank het aan [eiser] toekomende loon op € 17.500,-- (exclusief BTW).
Ter comparitie heeft [eiser] verklaard een nieuwe factuur aan [gedaagde] te kunnen sturen, waarbij in de rede ligt dat de eerdere factuur d.d. 9 februari 2009 wordt gecrediteerd.
19.
[eiser] heeft aanspraak gemaakt op € 4.987,50 aan buitengerechtelijke kosten. Hoewel er in het vonnis van 23 januari 2013 op was gewezen dat ter comparitie zou worden gesproken over de door [eiser] genoemde buitengerechtelijke werkzaamheden, kon ter comparitie geen specificatie van die kosten worden verstrekt. Dit onderdeel van de vordering zal, als onvoldoende onderbouwd, worden afgewezen.
20.
In de omstandigheid dat [eiser] zijn vordering slechts gedeeltelijk toegewezen krijgt, ziet de rechtbank aanleiding de kosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
21.
De uit te spreken veroordeling zal, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

De beslissing

De rechtbank:
I. Veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 17.500,-- vermeerderd met BTW.
II. Compenseert de kosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
III. Verklaart onderdeel I. van dit dictum uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Zweers en is op 22 mei 2013 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.