ECLI:NL:RBOVE:2013:1240

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juli 2013
Publicatiedatum
4 juli 2013
Zaaknummer
Awb 12/1916
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimhouding opgelegd aan leden van de Raad van de gemeente Deventer in het kader van de Financiële Paragraaf

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de geheimhouding die aan de leden van de Raad van de gemeente Deventer is opgelegd met betrekking tot de Financiële Paragraaf van het project Stadhuiskwartier. Eiser, een lid van de Raad, heeft bezwaar gemaakt tegen deze geheimhouding, die door het college van burgemeester en wethouders was opgelegd op 10 februari 2012. De Raad bekrachtigde dit besluit op 22 februari 2012. Eiser stelde dat hij door de geheimhouding belemmerd werd in zijn werkzaamheden als raadslid, omdat hij de stukken niet kon voorleggen aan een externe financieel deskundige.

De rechtbank heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard en verweerder de gelegenheid gegeven om het gebrek te herstellen. Verweerder heeft vervolgens het besluit van 30 juli 2012 ingetrokken en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de geheimhouding gehandhaafd, omdat het bekend worden van de informatie de positie van de gemeente in het kader van de aanbesteding zou kunnen schaden. De rechtbank heeft daarbij de belangen van openbaarheid en geheimhouding tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat de geheimhouding in dit geval gerechtvaardigd was.

De rechtbank oordeelde dat de Raad de exclusieve bevoegdheid heeft om de geheimhouding op te heffen, maar dat dit de bevoegdheid van verweerder om de geheimhouding te handhaven niet uitsluit. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en verweerder gelast om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak benadrukt de rol van de Raad in het systeem van de Gemeentewet en de noodzaak om de belangen van de gemeente te beschermen in het kader van aanbestedingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer : Awb 12/1916

uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen

[eiser]

wonende te Bathmen, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer,
verweerder,
gemachtigde: mr. B.F.J. Bollen, advocaat te Tilburg.

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2012 heeft verweerder besloten om, met toepassing van het bepaalde in artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet, aan de leden van de Raad van de gemeente Deventer (hierna: de Raad) geheimhouding op te leggen ten aanzien van bijlage 4 Financiële samenvatting Stadhuiskwartier (hierna: de Financiële Paragraaf). Op 22 februari 2012 heeft de Raad dit besluit bekrachtigd. Eiser heeft bij brief van 19 maart 2012 bezwaar gemaakt tegen verweerders besluit.
Het bezwaar is bij besluit van 30 juli 2012 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit bij brief van 8 september 2012 beroep ingesteld.
Bij tussenuitspraak, als bedoeld in artikel 8:80a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen.
Bij besluit van 8 januari 2013 heeft verweerder het besluit van 30 juli 2012 ingetrokken en heeft verweerder het bezwaar alsnog ongegrond verklaard.
Verweerder heeft de rechtbank desgevraagd de Financiële Paragraaf doen toekomen. Verweerder heeft de rechtbank, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 8:29 van de Awb, meegedeeld dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van dit stuk. De rechtbank heeft de beslissing of de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, opgedragen aan een andere enkelvoudige kamer van deze rechtbank. Deze kamer heeft op 3 april 2013 beslist dat de beperking van de kennisneming van de gerechtvaardigd is te achten. Eiser heeft de rechtbank op 8 april 2013 toestemming verleend om mede op basis van deze stukken uitspraak te doen.
Het beroep is ter zitting van 27 juni 2013 behandeld. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R.N. Verberne, bijgestaan door mr. Bollen.

Overwegingen

Verweerder heeft bij het besluit van 10 februari 2012 aan de leden van de Raad geheimhouding opgelegd ten aanzien van de Financiële Paragraaf. Op 22 februari 2012 heeft de Raad dit besluit bekrachtigd. De Raad heeft op 21 maart 2012 ingestemd met het project Stadhuiskwartier.
Eiser is lid van de Raad en maakt deel uit van de fractie Gemeentebelang. Eiser wil de stukken met betrekking tot de financiële besluitvorming over dit project voorleggen aan een externe financieel deskundige. Omdat aan eiser geheimhouding is opgelegd ten aanzien van deze stukken, kan hij deze niet aan een externe deskundige voorleggen.
Artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt, voor zover hier van belang, dat op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid bestuur (Wob), geheimhouding kan worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ten aanzien van de stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 25, derde lid, van de Gemeentewet vervalt de krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan de Raad overgelegde stukken, indien de oplegging niet door de raad in zijn eerstvolgende vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.
Artikel 25, vierde lid, van de Gemeentewet bepaalt, voor zover hier van belang, dat de krachtens het tweede lid opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan leden van de raad overgelegde stukken in acht wordt genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het stuk waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan de raad is voorgelegd, totdat de raad haar opheft.
Zoals de rechtbank heeft geoordeeld in haar tussenuitspraak van 30 november 2012 laat de exclusieve bevoegdheid van de Raad om de door verweerder opgelegde geheimhouding op te heffen, de bevoegdheid van verweerder om op grondslag van de heroverweging in bezwaar een dergelijk besluit tot geheimhouding te herroepen onverlet. Verweerder heeft het besluit van 30 juli 2012, waarbij eisers bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard, dan ook op goede gronden ingetrokken en het in de tussenuitspraak van 30 november 2012 geconstateerde gebrek hersteld.
Verweerder heeft eisers bezwaar bij het besluit van 8 januari 2013 ongegrond verklaard. Het bekend raken van de informatie die is neergelegd in de Financiële Paragraaf kan de positie van de gemeente in het kader van de aanbesteding schaden. Het bepaalde in artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet, gelezen in samenhang met artikel 10, tweede lid, onder b en g, van de Wob, vormt in dit geval reden om de opgelegde geheimhouding te handhaven. Het systeem van artikel 25 van de Gemeentewet brengt mee dat het in eerste instantie aan de Raad is om te controleren of de geheimhouding terecht is opgelegd.
Eiser stelt zich op het standpunt dat niet deugdelijk is gemotiveerd waarom de opgelegde geheimhouding dient te worden gehandhaafd. Het belang van een goede democratische controle is gebaat bij opheffing van de geheimhouding. Ten gevolge van de opgelegde geheimhouding kan eiser de stukken met betrekking tot de financiële besluitvorming niet voorleggen aan een externe financiële deskundige, waardoor eiser wordt gehinderd in de goede uitoefening van werkzaamheden als lid van de Raad.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet verwijst voor wat betreft de gronden waarop geheimhouding kan worden opgelegd naar het bepaalde in artikel 10 van de Wob.
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob, welke bepalingen verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, bepalen dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
De rechtbank toetst zonder terughoudendheid of voldaan is aan de elementen als bedoeld in deze bepaling.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende onderbouwd dat de economische en financiële belangen van de gemeente Deventer geraakt kunnen worden indien de geheimhouding ten aanzien van de Financiële Paragraaf niet langer gehandhaafd wordt. De rechtbank acht eveneens aannemelijk dat het niet langer handhaven van de opgelegde geheimhouding de onderhandelingspositie van de gemeente Deventer in het kader van de aanbesteding van het project kan bemoeilijk. Daarmee kan het niet langer handhaven van de opgelegde geheimhouding leiden tot benadeling van de gemeente Deventer.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 25, tweede lid, van de Gemeentewet, gelezen in samenhang met voornoemd artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob, bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de opgelegde geheimhouding te handhaven. Hierbij kent de rechtbank grote betekenis toe aan de bijzondere positie die de Raad in het systeem van artikel 25 van de Gemeentewet inneemt. Uitgangspunt van artikel 25 van de Gemeentewet is dat de controle op door verweerder genomen besluiten met betrekking tot geheimhouding in beginsel bij de Raad ligt. De Raad heeft in dit geval verweerders besluit bekrachtigd. Niet gebleken is dat verweerder dan wel de meerderheid van de Raad geprobeerd heeft eisers werkzaamheden als raadslid onmogelijk te maken door de opgelegde geheimhouding te handhaven respectievelijk te bekrachtigen. Evenmin is gebleken dat het bestreden besluit in strijd is met enige andere rechtsregel dan wel algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Verweerder heeft de gehandhaafde afweging tussen enerzijds het belang van openbaarheid van informatie en anderzijds de belangen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob, die gediend zijn met geheimhouding, dan ook in redelijkheid ten gunste van de belangen die gediend zijn met geheimhouding kunnen laten uitvallen.
Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd kan evenmin leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit de rechterlijke toets doorstaat.
Het beroep is daarom ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te gelasten om aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden, aangezien het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar op goede gronden was ingesteld.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • gelast dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, ten bedrage van € 156,-- , vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, mr. W.F. Bijloo en mr. W.J.B. Cornelissen, rechters, en door de voorzitter en mr. A. van der Weij als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op

.Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk opwww.raadvanstate.nlvoor meer informatie over het indienen van digitaal beroep