ECLI:NL:RBOVE:2013:1361

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 juni 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
08/710807-11
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met ernstige verwondingen en schadevergoeding aan slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 juni 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het plegen van geweld tegen een slachtoffer op 29 oktober 2011 in Enschede. De verdachte had met een scherp en hard voorwerp, een schraapstaal, tegen de ruit van de auto van het slachtoffer geslagen, terwijl deze zich op de bestuurdersstoel bevond. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer van de verdediging, omdat de wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer op dat moment voorbij was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij het slachtoffer zou doden of ernstig letsel zou toebrengen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 22 maanden en 27 dagen, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van €5000,- schadevergoeding aan het slachtoffer, die door het geweld ernstige verwondingen had opgelopen, waaronder breuken in het gezicht en een risico op levensbedreigende complicaties. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het delict was gepleegd, de rol van het slachtoffer en de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte door zijn verslavingen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Team strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/710807-11
Datum vonnis: 28 juni 2013
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1970 in [geboorteplaats],
wonende in [adres 1].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 juni 2013. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Leusink en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 29 oktober 2011, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
-die [slachtoffer] (met kracht) met een helm in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of
-met een scherp en/of puntig en/of hard en/of zwaar voorwerp tegen de ruit van de bestuurderszijde van een auto heeft geslagen, terwijl die [slachtoffer] op dat moment op de bestuurdersstoel van die auto zat, althans die [slachtoffer] met een scherp en/of puntig en/of hard en/of zwaar voorwerp in het gezicht heeft geslagen/getroffen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 29 oktober 2011, in de gemeente Enschede, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een doorgesneden oogzenuw en/of een litteken in het gezicht en/of zwaar hoofdletsel), heeft toegebracht, door deze opzettelijk
-(met kracht) met een helm in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan en/of
-met een scherp en/of puntig en/of hard en/of zwaar voorwerp tegen de ruit van de bestuurderszijde van een auto te slaan, terwijl die [slachtoffer] op dat moment op de bestuurdersstoel van die auto zat, althans die [slachtoffer] met een scherp en/of puntig en/of hard en/of zwaar voorwerp in het gezicht te slaan/treffen.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van tweehonderdzevenendertig dagen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede daarenboven tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met een proeftijd van drie jaren en een werkstraf van honderd uren, met gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het ten laste gelegde feit bewezen verklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
5.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde voor zover het betreft het met een voorwerp tegen de ruit van de bestuurderskant van de auto slaan, terwijl [slachtoffer] op dat moment op de bestuurdersstoel van de auto zat en hij vervolgens door dat voorwerp in het gezicht is getroffen. Het tenlastegelegde opzet is volgens de officier van justitie eveneens bewezen, nu verdachte, door met een zwaar en scherp voorwerp, als ware het een honkbalknuppel, op de ruit aan de bestuurderskant van de auto te slaan, wetende dat de bestuurder daar zit, wist, althans kon weten, dat hij een aanmerkelijke kans liep de bestuurder te raken en aldus mogelijk fataal letsel toe te brengen. Een kwade kans die verdachte willens en wetens heeft aanvaard. Van het eveneens ten laste gelegde slaan met de helm in het gezicht of tegen het hoofd van [slachtoffer] dient deze verdachte te worden vrijgesproken, evenals van het ten laste gelegde medeplegen, aldus de officier van justitie.
5.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde bepleit.
Hij heeft daartoe gesteld dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. Verdachte dacht dat hij een stok te pakken had en heeft daarmee geslagen. Het slaan met een houten stok tegen een autodeur of autoruit levert geen (voorwaardelijk) opzet op om iemand te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, zo stelt de verdediging. Er is namelijk geen aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel en deze is ook niet door verdachte aanvaard. Met het tenlastegelegde slaan met de helm heeft verdachte niets van doen, dit komt uitsluitend voor rekening van de medeverdachte. Ook van het ten laste gelegde medeplegen dient vrijspraak te volgen, nu de vereiste nauwe en bewuste samenwerking ontbreekt en mogelijke opzet van de ene verdachte niet aan de andere verdachte kan worden toegerekend.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen hetgeen primair ten laste is gelegd onder het eerste gedachtestreepje (het slaan met de helm), alsmede het ten laste gelegde medeplegen niet bewezen kan worden, zodat de rechtbank verdachte daarvan zal vrijspreken.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen het primair onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde bewezen kan worden.
Verdachte heeft nadat hij zag dat [slachtoffer] uit de auto probeerde te komen, achter zich gekeken en is de woning ingelopen. Hij ziet dan - volgens zijn verklaring bij de rechter-commissaris - een op een schoffel gelijkend voorwerp in de hal staan en pakt die om daarmee, naar zijn zeggen, [slachtoffer] in de auto te houden. Verdachte is daarop teruggelopen, is voor de auto gaan staan en heeft, naar zijn zeggen, als een honkballer geslagen en heeft zo de zijruit van de auto ingeslagen terwijl [slachtoffer] nog op de bestuurdersstoel in de auto zit.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of deze geweldshandeling aangemerkt kan worden als poging tot doodslag.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood, is aanwezig indien de verdachte willens en weten de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Verdachte heeft welbewust een stuk gereedschap, te weten een schraapstaal, uit de hal van de woning gepakt, is hiermee op de auto waarin verdachte zat toegelopen en heeft, zoals verdachte zelf zegt, als een honkballer een slaande beweging gemaakt en daarbij de ruit van de bestuurderszijde van de auto ingeslagen. Verdachte wist dat de bestuurder van de auto op de bestuurdersplaats zat, vlak achter de ruit die hij met een enorme klap verbrijzelde. De kans dat hij de bestuurder tegen het hoofd zou raken was levensgroot, aangezien het hoofd zich ter hoogte van die zijruit bevond. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door aldus te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer op zodanige wijze kon worden geraakt dat hij als gevolg daarvan zou kunnen overlijden. Deze kans is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten en volgt ook uit het geconstateerde letsel. Uit de rapportage van de forensische arts volgt dat de combinatie van de verwondingen van [slachtoffer], vanwege het risico op het optreden van acute grote bloedingen op zichzelf en met een aanzienlijke kans op blokkering van de ademhalingsweg door bloed gekwalificeerd kan worden als acuut levensbedreigend.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot doodslag is bewezen.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 oktober 2011, in de gemeente Enschede, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
met een scherp en hard voorwerp tegen de ruit van de bestuurderszijde van een auto heeft geslagen, terwijl die [slachtoffer] op dat moment op de bestuurdersstoel van die auto zat, en die [slachtoffer] in het gezicht heeft getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 45 en 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf “poging tot doodslag”.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat verdachte het geweld heeft gepleegd uit noodweer dan wel noodweerexces. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. [slachtoffer] is met zijn auto de [straat] ingereden en heeft aan het einde van de straat de auto naar links gestuurd om medeverdachte [medeverdachte] omver te rijden, waarbij verdachte door de auto is geraakt en op de motorkap is terechtgekomen. [slachtoffer] wilde uit de auto komen en had een mes bij zich, waarmee hij medeverdachte [medeverdachte] al eerder had gestoken. [slachtoffer] had aangekondigd de ruiten van de woning aan de [straat] in te gooien en hij had [medeverdachte] bedreigd. Aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit is daarbij ook voldaan. Nu verdachte ook wist dat [slachtoffer] een mes had, was een houten stok een geëigend middel om [slachtoffer] op afstand de houden. Dat het achteraf een lijmschraper bleek te zijn, maakt dat niet anders. Het afweren van een aanval met een gemotoriseerd voertuig en een daaropvolgende aanval met een mes door het gebruik van een houten stok is een geëigend en proportioneel middel ter noodzakelijke verdediging, aldus de verdediging.
Op grond van de stukken in het dossier en hetgeen is besproken ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank de volgende gang van zaken aannemelijk geworden.
Verdachte is op 28 en 29 oktober 2011 in de woning van zijn zus aan de [adres 2]. Hij weet van zijn broer en medeverdachte [medeverdachte], dat [slachtoffer] naar de woning van zijn zus onderweg is. Verdachte hoort dat zijn broer [medeverdachte] op de brommer komt aanrijden en hij hoort hem zeggen ‘[slachtoffer] heeft een mes’. Verdachte gaat daarop naar buiten en ziet dat [medeverdachte] de brommer op de standaard wil zetten. Op dat moment komt [slachtoffer] aanrijden die met zijn auto de voortuin inrijdt. Verdachte probeert dan de auto tegen te houden door zijn handen op de motorkap te zetten en hij voelt dan dat de auto tegen zijn scheenbenen aan komt. Hij ziet dat het [slachtoffer] niet lukt uit te stappen, omdat het portier tegen een boompje aankomt en niet verder open kan dan enkele centimeters. Verdachte loopt dan de woning binnen om iets te pakken, omdat [medeverdachte] heeft gezegd ‘[slachtoffer] heeft een mes’. Verdachte pakt dan een voorwerp, hij denkt een schoffel. Hij slaat daarmee de ruit van de auto kapot aan de zijde waar [slachtoffer] zit. Verdachte heeft verklaard dat hij het voorwerp als een honkballer hanteerde, de ruit insloeg en [slachtoffer] raakte. De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van [slachtoffer] door verdachte als een aanranding dan wel een dreiging daarvan kon worden opgevat. Echter, het door de verdachte vervolgens getoonde gedrag kan niet worden geduid als te zijn geboden geweest voor de noodzakelijke verdediging voor zijn eigen of een anders lijf of goed. Op het moment dat de auto in de tuin was beland en [slachtoffer] de auto niet kon verlaten, omdat de deur aan de bestuurderszijde niet open kon, was de wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] voorbij. Verdachte is vervolgens de woning binnen gegaan om zich een “wapen” te verschaffen en heeft vervolgens de tegenaanval ingezet. Dit terwijl hij tijd en gelegenheid had zich van de plek te verwijderen en de politie te bellen. Het beroep op noodweer faalt om die reden. Datzelfde geldt noodzakelijkerwijs voor het beroep op noodweerexces.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict, waarbij een aanmerkelijke kans heeft bestaan dat [slachtoffer] daarbij het leven zou laten. Verdachte heeft, terwijl [slachtoffer] nog aan de bestuurderskant in zijn auto zat, met een metalen schraper op de ruit aan de bestuurderskant van de auto geslagen, waardoor de ruit is gebroken en [slachtoffer] fors aangezichtsletsel heeft gekregen. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer]. Er is sprake geweest van excessief geweld dat voor [slachtoffer] ingrijpende lichamelijke en psychische gevolgen heeft, zoals is gebleken uit de toelichting van het slachtoffer op de door hem ingediende vordering tot schadevergoeding.
Uit de verklaring van de GGD-arts M. Evers blijkt, dat het letsel bestond uit een breuk van de rechter oogkas, een breuk van het rechter jukbeen, een bloeduitstorting achter het rechter oog en kleine kneuzing van de hersenen links voor. Verdachte is geopereerd om de oogbol en de oogspieren te reponeren en ooghuis en ooglid te reconstrueren. Uit het deskundigenbericht van forensisch arts H.N.J.M. van Venrooij blijkt dat het aangezichtsletsel dat [slachtoffer] opliep, gezien de aard en de uitgebreidheid daarvan, kan worden gekwalificeerd als zowel acuut als op korte termijn levensbedreigend. Het is niet aan verdachte te danken dat dit gevolg niet is ingetreden. De gevolgen voor het slachtoffer zijn nog steeds groot. [slachtoffer] is nog niet uitbehandeld en ondanks ondergane en nog te ondergane operaties, kan niet met zekerheid worden gezegd dat hij volledig zal herstellen.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komen in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Nu voor de bewezenverklaring poging tot doodslag geen landelijke oriëntatiepunten straftoemeting zijn vastgesteld, heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die landelijk in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het wettelijk strafmaximum in geval van doodslag is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren.
De rechtbank neemt als strafverminderende omstandigheid in aanmerking dat in deze zaak geen sprake is van een voltooid delict, maar van een poging. Ook neemt de rechtbank in aanmerking de rol van [slachtoffer] in het geheel. Het is [slachtoffer] geweest die op de bewuste avond per telefoon contact heeft gezocht met zijn ex-vriendin, de zus van verdachte. Ook heeft [slachtoffer] de broer van verdachte met een mes gestoken, heeft hij hem bedreigd en is hij met de auto de tuin ingereden op het moment dat de broer van verdachte daar was om de brommer op de standaard te zetten en verdachte zelf ook buiten stond. Weliswaar leidt dat niet tot straffeloosheid, maar de rol van [slachtoffer] werkt wel strafverminderend.
De rechtbank neemt bij de strafoplegging ook in aanmerking dat de deskundigen,
drs. D. Breuker, gezondheidszorg- en forensisch psycholoog, en dr. F. Nhass, psychiater, die verdachte psychiatrisch en psychologisch hebben onderzocht en op basis van die onderzoeken tot het advies zijn gekomen om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het bewezen verklaarde feit. Zij beschrijven dat op basis van onderzoek bij verdachte een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens kan worden vastgesteld in de zin van afhankelijkheid van verschillende verslavende middelen, die door de detentie deels in remissie is. Er is sprake van een verslaving aan opiaten (heroïne en methadon), van een cocaïneverslaving en van een benzodiazepineverslaving (diazepam en dormicum). Er is ook sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens door de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven (NAO) met borderline, ontwijkende en afhankelijke trekken, aldus de deskundigen. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor cognitieve achteruitgang bij verdachte tengevolge van zijn jarenlange verslaving aan verdovende middelen. Voorts is de rechtbank gebleken dat verdachte hartproblemen heeft.
Verdachte is in het kader van een schorsing van zijn voorlopige hechtenis sinds 20 juni 2012 opgenomen in het Johannes Wierhuis, rehabilitatiekliniek in Rekken voor behandeling en op
8 oktober 2012 is verdachte doorgestroomd naar de afdeling Beschermd Wonen. Uit het ter zitting besprokene volgt dat verdachte zeer gemotiveerd is om aan zijn toekomst te werken en gebleken is dat hij wil blijven vechten voor een verslavingsvrij bestaan.
Hoewel de ernst van het bewezenverklaarde feit een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur rechtvaardigt, is de rechtbank, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat het beëindigen van de behandeling en het opnieuw detineren van verdachte onwenselijk is. Verdachte heeft lange tijd in voorlopige hechtenis gezeten. De rechtbank acht het van belang dat verdachte thans het ingezette behandel- en begeleidingstraject zoals door de reclassering omschreven, voortzet. De rechtbank zal dan ook, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien maanden opleggen met oplegging van na te melden bijzondere voorwaarden. Niet alleen om de behandeling binnen een juridisch kader te kunnen laten voortzetten, maar ook om door deze behandeling de kans op recidive, die zonder behandeling door zowel de psycholoog en de psychiater als de reclassering als matig tot hoog wordt ingeschat, te laten verminderen. Teneinde de kansen op een geslaagde behandeling zo groot mogelijk te doen zijn en verdachte ervan te weerhouden andermaal geweldsdelicten te plegen, acht de rechtbank het geboden om een proeftijd voor de duur van drie jaren aan de voorwaardelijke straf te koppelen.
8.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
Onder verdachte zijn sportschoenen, diverse kledingstukken en een mobiele telefoon in beslag genomen. De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen goederen, voor zover deze nog beschikbaar c.q. in draagbare staat zijn, te retourneren aan de rechthebbende.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen het door de officier van justitie gevorderde.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de in beslaggenomen mobiele telefoon en de schoenen dienen te worden teruggegeven aan de rechthebbende. De in beslag genomen kleding was bebloed en is tijdens het technisch sporenonderzoek (verder) onbruikbaar geraakt, zodat verdachte bij teruggave daarvan geen belang heeft.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer], wonende te [woonplaats], heeft zich via mr. I.I. Assink, advocaat te Almelo, voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 36.478,83. Ter terechtzitting is op de vordering een bedrag van € 1.680,63 ter zake verlies van verdiencapaciteit in mindering gebracht. De gevorderde schade bestaat uit diverse posten aan materiële schade, alsmede uit een bedrag van € 25.000,00 aan immateriële schade. Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering voor zover die ziet op de vergoeding van de materiële schade toe te wijzen met uitzondering van de gevorderde schade aan de auto, en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Ten aanzien van het deel van de vordering dat ziet op de vergoeding van immateriële schade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het eigen aandeel van het slachtoffer in de schade zwaar dient mee te wegen bij de beoordeling van de vordering. Deze beoordeling vormt echter een onevenredige belasting voor het strafproces.
Subsidiair stelt de raadsman dat de vordering tot vergoeding van de kosten van de arbeidsdeskundige dienen te worden afgewezen, nu gebleken is dat het slachtoffer inmiddels weer aan het werk is bij zijn “oude” werkgever. Ook de vordering tot vergoeding van de schade aan de auto dient te worden afgewezen, nu [slachtoffer] zelf deze schade mede heeft veroorzaakt. Ten aanzien van de toewijzing van het resterende deel van de vordering heeft de raadsman matiging bepleit.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in beginsel in haar vordering ontvankelijk. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is immers komen vast te staan dat de verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de benadeelde voor de materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu een deel van de gevorderde schade wordt betwist en een deel van de schade, te weten de kosten van verlies verdiencapaciteit, nog niet volledig is vastgesteld. De rechtbank acht het niet opportuun om [slachtoffer] alsnog in de gelegenheid te stellen om zijn vordering op dit punt nader te onderbouwen omdat dit zou leiden tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure en de rechtbank zal bepalen dat hij zijn vordering in zoverre desgewenst nog kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden. Vast staat dat [slachtoffer] door het handelen van verdachte in zijn persoon is aangetast en als gevolg daarvan leed en ongemak heeft ondervonden. Het staat buiten kijf dat de lichamelijke integriteit van het slachtoffer is geschonden. Gelet op de thans gestelde schade, het gegeven dat de schade van het slachtoffer nog geen (medisch) eindstadium heeft bereikt en gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken aan immateriële schade is toegekend, zal de rechtbank de immateriële schadevergoeding voorshands bepalen op en toewijzen tot een bedrag van
€ 5.000,00. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meerdere niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre desgewenst nog aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22a, 22b, 22c en 22d Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

poging tot doodslag;

- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
  • omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • draagt genoemde reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

schadevergoeding

  • bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer], wonende te [woonplaats], domicilie kiezende ten kantore van mr. I.I. Assink, advocaat te Almelo, voor een deel van € 31.478,83 niet-ontvankelijk is in haar vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de benadeelde partij tot betaling van de kosten die de verdachte heeft gemaakt voor rechtsbijstand met betrekking tot deze vordering. De rechtbank begroot die kosten op nihil;
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
  • gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten:
  • sportschoenen;
  • mobiele telefoon (Samsung, kleur wit);
  • broek;
  • overhemd;
  • vest;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. E. Venekatte en
mr. A.A.J. Lemain, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2013.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL05KL 2011102556. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 14 juni 2013, voor zover zakelijk weergegeven inhoudende de verklaring van verdachte.
In de nacht van 28 op 29 oktober 2011 was ik in de woning van mijn zus [betrokkene] aan de [adres 2] in Enschede.
Ik zou daar nog de trap stofferen. Ik heb alle gereedschap die daarvoor nodig is.
Ik werd ’s nachts gebeld door [betrokkene]. Zij zei dat [slachtoffer] haar berichtjes stuurde en weer bezig was. Zij zei dat hij de ruiten wilde komen ingooien.
Korte tijd later zat ik in de woonkamer. Ik hoorde de claxon van de brommer van [medeverdachte]. Ik hoorde hem roepen. Hij riep “[verdachte], doe de deur open, hij heeft een mes”. Ik hoorde ook het geluid van een auto met een lekke band.
Ik ging naar buiten. Ik zag dat [medeverdachte] van de brommer sprong. [slachtoffer] reed de auto de tuin in. [slachtoffer] zat alleen in de auto. Hij zat achter het stuur.
Ik zag dat hij probeerde uit de auto te komen. Hij kon het portier niet direct openen doordat er een boompje voor de deur stond.
Ik heb in de beweging dat ik liep, ook geslagen. Ik heb ermee geslagen zoals een honkballer slaat. Ik stond voor de auto toen ik sloeg en ik heb zo de zijruit van de auto ingeslagen.
2.
Het proces-verbaal van de rechter-commissaris in de rechtbank Almelo van 4 november 2011, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
Ik heb met een stok met een ijzeren voorwerp eraan door de autoruit geslagen waar [slachtoffer] achter zat. Ik dacht dat het een schoffel was waarmee ik sloeg.
3.
Het proces-verbaal van forensisch onderzoek van [verbalisant], blz. 289 en 290, zakelijk weergegeven, inhoudende.
Stuk gereedschap uit woning.
Ik zag dat dit stuk gereedschap een soort schraapstaal betrof, bestaande uit een lange steel met een rechthoekig stuk metaal. De totale lengte bedroeg 138 cm. Het metalen uiteinde was 30 cm breed, 15 cm hoog en ongeveer 2 mm dik. Het totale gewicht van dit stuk gereedschap bedroeg zo'n 1,5 kg.
Aan één zijde van het stuk metaal trof ik, zowel aan de voor als aan de achterzijde, sporen van bloed aan.
Aan dezelfde zijkant waarop zich op het metaal het bloed bevond trof ik op de houten steel een zwarte vlek aan.
De vorm en omtrek van deze vlek is door mij op het oog vergeleken met de bemonstering welke ik had genomen van de deuk in het zwarte rubber van de raamomlijsting van het rechter voorportier van de personenauto. Ik zag daarbij dat beiden overeenkomsten met elkaar vertoonden.
Ik zag dat de houten steel, tussen de zwarte vlek en het stuk metaal, aan dezelfde zijde waar zich de vlek bevond, diverse beschadigingen vertoonde bestaande uit deukjes, krassen en groeven. Ik zag daarbij her en der in deze beschadigingen kleine stukjes glas.
Ik zag bovenop de houten steel, tussen de zwarte vlek en het stuk metaal, een groene streep, mogelijk zijnde groene verf.
4.
De geneeskundige verklaring van GGD-arts M. Evers van 5 januari 2012, blz. 51, inhoudende:
Betrokkene is op 29 oktober 2011 door de dienstdoende chirurg en oogarts gezien op de SEH van het MST.
Het letsel bestond uit:
-breuk van de rechter oogkas;
-breuk van het rechterjukbeen;
-bloeduitstorting achter het rechter oog;
-kleine kneuzing van de hersenen links voor.
De arts-assistent maakt melding van fors aangezichtsletsel waarbij de rechter oogbol vrij ligt, met fors letsel van het rechter ooglid. Dit wordt niet nader omschreven.
De behandeling bestond uit opname op de afdeling oogheelkunde. Hij is geopereerd om de oogbol en oogspieren te reponeren en huid en ooglid te reconstrueren.
De totale behandeling zal 1 â 2 jaar in beslag nemen.
Er zal blijvende schade zijn aan het rechter oog wat betreft de visus en gezichtsvelden en de mobiliteit van het oog.
5.
Het deskundigenrapport van H.N.J.M. van Venrooij, forensisch arts KNMG, van 14 augustus 2012, blz. 475.
Het bij [slachtoffer] gediagnosticeerde letsel bestond uit een combinatie van botbreuken met een dwars verloop over het gezicht vanaf de linkerzijde van het voorhoofd tot in de rechterbovenkaak. In dit traject waren diverse holten van het schedelskelet betrokken, waarin bij radiologische revisie aanwijzingen voor bloeduitstortingen werden gezien. Daarnaast bestond uitgebreide weke delenletsel, zeer ernstig oogletsel rechts en aanwijzingen voor hersenkneuzingen in combinatie met plaatselijke bloeduitstortingen onder het zachte hersenvlies.
Deze combinatie van verwondingen kan, vanwege het risico op het optreden van acute
grote bloedingen op zichzelf en met een aanzienlijke kans op blokkering van de ademhalingsweg door bloed gekwalificeerd worden als acuut levensbedreigend. Daarnaast kunnen ook op langere termijn levensbedreigende complicaties optreden, onder andere door traumatisch veroorzaakte infecties van vitale structuren en organen zoals hersenvliezen en hersenen.