8.1De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict, waarbij een aanmerkelijke kans heeft bestaan dat [slachtoffer] daarbij het leven zou laten. Verdachte heeft, terwijl [slachtoffer] nog aan de bestuurderskant in zijn auto zat, met een metalen schraper op de ruit aan de bestuurderskant van de auto geslagen, waardoor de ruit is gebroken en [slachtoffer] fors aangezichtsletsel heeft gekregen. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer]. Er is sprake geweest van excessief geweld dat voor [slachtoffer] ingrijpende lichamelijke en psychische gevolgen heeft, zoals is gebleken uit de toelichting van het slachtoffer op de door hem ingediende vordering tot schadevergoeding.
Uit de verklaring van de GGD-arts M. Evers blijkt, dat het letsel bestond uit een breuk van de rechter oogkas, een breuk van het rechter jukbeen, een bloeduitstorting achter het rechter oog en kleine kneuzing van de hersenen links voor. Verdachte is geopereerd om de oogbol en de oogspieren te reponeren en ooghuis en ooglid te reconstrueren. Uit het deskundigenbericht van forensisch arts H.N.J.M. van Venrooij blijkt dat het aangezichtsletsel dat [slachtoffer] opliep, gezien de aard en de uitgebreidheid daarvan, kan worden gekwalificeerd als zowel acuut als op korte termijn levensbedreigend. Het is niet aan verdachte te danken dat dit gevolg niet is ingetreden. De gevolgen voor het slachtoffer zijn nog steeds groot. [slachtoffer] is nog niet uitbehandeld en ondanks ondergane en nog te ondergane operaties, kan niet met zekerheid worden gezegd dat hij volledig zal herstellen.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komen in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Nu voor de bewezenverklaring poging tot doodslag geen landelijke oriëntatiepunten straftoemeting zijn vastgesteld, heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die landelijk in soortgelijke zaken worden opgelegd. Het wettelijk strafmaximum in geval van doodslag is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren.
De rechtbank neemt als strafverminderende omstandigheid in aanmerking dat in deze zaak geen sprake is van een voltooid delict, maar van een poging. Ook neemt de rechtbank in aanmerking de rol van [slachtoffer] in het geheel. Het is [slachtoffer] geweest die op de bewuste avond per telefoon contact heeft gezocht met zijn ex-vriendin, de zus van verdachte. Ook heeft [slachtoffer] de broer van verdachte met een mes gestoken, heeft hij hem bedreigd en is hij met de auto de tuin ingereden op het moment dat de broer van verdachte daar was om de brommer op de standaard te zetten en verdachte zelf ook buiten stond. Weliswaar leidt dat niet tot straffeloosheid, maar de rol van [slachtoffer] werkt wel strafverminderend.
De rechtbank neemt bij de strafoplegging ook in aanmerking dat de deskundigen,
drs. D. Breuker, gezondheidszorg- en forensisch psycholoog, en dr. F. Nhass, psychiater, die verdachte psychiatrisch en psychologisch hebben onderzocht en op basis van die onderzoeken tot het advies zijn gekomen om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het bewezen verklaarde feit. Zij beschrijven dat op basis van onderzoek bij verdachte een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens kan worden vastgesteld in de zin van afhankelijkheid van verschillende verslavende middelen, die door de detentie deels in remissie is. Er is sprake van een verslaving aan opiaten (heroïne en methadon), van een cocaïneverslaving en van een benzodiazepineverslaving (diazepam en dormicum). Er is ook sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens door de aanwezigheid van een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven (NAO) met borderline, ontwijkende en afhankelijke trekken, aldus de deskundigen. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor cognitieve achteruitgang bij verdachte tengevolge van zijn jarenlange verslaving aan verdovende middelen. Voorts is de rechtbank gebleken dat verdachte hartproblemen heeft.
Verdachte is in het kader van een schorsing van zijn voorlopige hechtenis sinds 20 juni 2012 opgenomen in het Johannes Wierhuis, rehabilitatiekliniek in Rekken voor behandeling en op
8 oktober 2012 is verdachte doorgestroomd naar de afdeling Beschermd Wonen. Uit het ter zitting besprokene volgt dat verdachte zeer gemotiveerd is om aan zijn toekomst te werken en gebleken is dat hij wil blijven vechten voor een verslavingsvrij bestaan.
Hoewel de ernst van het bewezenverklaarde feit een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur rechtvaardigt, is de rechtbank, gelet op het hiervoor overwogene, van oordeel dat het beëindigen van de behandeling en het opnieuw detineren van verdachte onwenselijk is. Verdachte heeft lange tijd in voorlopige hechtenis gezeten. De rechtbank acht het van belang dat verdachte thans het ingezette behandel- en begeleidingstraject zoals door de reclassering omschreven, voortzet. De rechtbank zal dan ook, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, een voorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien maanden opleggen met oplegging van na te melden bijzondere voorwaarden. Niet alleen om de behandeling binnen een juridisch kader te kunnen laten voortzetten, maar ook om door deze behandeling de kans op recidive, die zonder behandeling door zowel de psycholoog en de psychiater als de reclassering als matig tot hoog wordt ingeschat, te laten verminderen. Teneinde de kansen op een geslaagde behandeling zo groot mogelijk te doen zijn en verdachte ervan te weerhouden andermaal geweldsdelicten te plegen, acht de rechtbank het geboden om een proeftijd voor de duur van drie jaren aan de voorwaardelijke straf te koppelen.