ECLI:NL:RBOVE:2013:1832

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
C/08/140246 / KG RK 13-518
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in bestuursrechtelijke zaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 juli 2013 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de gemachtigde H. van den Noort namens meerdere verzoekers. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op twee gronden, namelijk de vermeende onpartijdigheid van de rechters en het onterecht in rekening brengen van griffierechten in samenhangende zaken. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor wraking niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er concrete feiten zijn die deze vrees objectief rechtvaardigen. In dit geval was er geen bewijs dat de rechters vooringenomen waren. De rechtbank verwees naar de relevante wetgeving, namelijk artikel 8:41 derde lid van de Algemene wet bestuursrecht, en stelde vast dat de beslissing van de rechters in lijn was met vaste jurisprudentie. De rechtbank concludeerde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat de verzoeken om afgifte van stukken die zich bij het UWV bevonden, pas na de inhoudelijke behandeling van de herzieningsverzoeken beoordeeld konden worden. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: C/08/140246 / KG RK 13-518
Beslissing van 11 juli 2013
in de zaak van

1.[verzoeker 1],wonende te [woonplaats],

2.
[verzoeker 2],
wonende te [woonplaats],
3.
[verzoeker 3],wonende te [woonplaats],
4.
[verzoeker 4],
wonende te [woonplaats]
5.
[verzoeker 5],
wonende te [woonplaats],
6.
[verzoeker 6],
wonende te [woonplaats],
7.
[verzoeker 7],
wonende te [woonplaats],
8.
[verzoeker 8],
wonende te [woonplaats],
9.
[verzoeker 9],
wonende te [woonplaats],
10.
[verzoeker 10],
wonende te [woonplaats],
11.
[verzoeker 11],
wonende te [woonplaats],
12.
[verzoeker 12],
wonende te [woonplaats],
13.
[verzoeker 13],
wonende te [woonplaats],
14.
[verzoeker 14],
wonende te [woonplaats],
15.
[verzoeker 15],
wonende te [woonplaats],
16.
[verzoeker 16],
wonende te [woonplaats],
17.
[verzoeker 17],
wonende te [woonplaats],
18.
[verzoeker 18],
wonende te [woonplaats],
19.
[verzoeker 19],
wonende te [woonplaats],
20.
[verzoeker 20],
wonende te [woonplaats],
21.
[verzoeker 21],
wonende te [woonplaats],
22.
[verzoeker 22],
wonende te [woonplaats],
23.
[verzoeker 23],
wonende te [woonplaats],
24.
[verzoeker 24],
wonende te [woonplaats],
25.
[verzoeker 25],
wonende te [woonplaats],
verzoekers tot wraking,
gemachtigde dhr. H. van den Noort te Amersfoort,

1.De procedure

1.1.
Op 2 mei 2013 heeft Van den Noort het verzoek tot wraking gedaan van de rechters (verder: de behandelend rechters) die de zaken behandelen die zijn geregistreerd onder ZWO 13 / 211 tot en met ZWO 13 / 235.
1.2.
Het wrakingsverzoek van Van den Noort is op 27 juni 2013 in het openbaar behandeld.
Bij de mondelinge behandeling is Van den Noort verschenen.

2.De feiten

2.1.
In de hoofdzaak heeft Van den Noort namens verzoekers herzieningsverzoeken op grond van artikel 8:119 Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend. Bij brief van 4 februari 2013 heeft de griffier van de rechtbank bericht dat de beroepen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard indien geen griffierecht betaald wordt.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Van den Noort voert aan dat de behandelend rechters ten onrechte verlangen dat in alle zaken waarin hij namens verzoekers optreedt, afzonderlijk griffierecht dient te worden voldaan. Volgens hem is dat in strijd met artikel 8:41 derde lid Awb. Daarnaast heeft hij in de hoofdzaak verzocht om afgifte / teruggave van zijn administratie die in het verleden in beslag is genomen door het openbaar ministerie en die nu in bewaring is bij het UWV. Deze administratie bevat, zo stelt Van den Noort, bewijsmateriaal waaruit volgt dat de herzieningsverzoeken gegrond zijn. Van den Noort heeft niet alleen de rechtbank, maar ook meerdere andere instanties om afgifte van deze administratie gevraagd. Hij krijgt echter overal nul op het rekest.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
4.2.
Van een grond voor partijdigheid in bovenomschreven zin kan ondermeer sprake zijn indien de genomen c.q. aangekondigde beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat sprake is van vooringenomenheid. Daarvan is in het onderhavige geval echter niet gebleken.
4.2.1.
Artikel 8:41 derde lid Awb bepaalt, voor zover van belang “Indien het een beroepschrift tegen twee of meer samenhangende besluiten dan wel van twee of meer indieners tegen hetzelfde besluit betreft, is eenmaal griffierecht verschuldigd.”
Uit vaste jurisprudentie van zowel de Centrale Raad van Beroep, de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State als de Hoge Raad [1] volgt dat de situatie waarin verschillende belanghebbenden gezamenlijk tegen elk van hen betreffende soortgelijke besluiten beroep instellen, niet onder de situatie als bedoeld in artikel 8:41 derde lid Awb valt. Er bestaat geen aanleiding om te veronderstellen dat de aangekondigde beslissing niet in lijn is met deze vaste rechtspraak.
4.2.2.
Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat de (aangekondigde) beslissing blijk geeft van vooringenomenheid. In beginsel zal een beslissing die in lijn is met vaste rechtspraak immers niet onbegrijpelijk zijn, laat staan dat een dergelijke beslissing zo onbegrijpelijk moet worden geacht dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat van vooringenomenheid sprake is. Dat geldt eens te meer in de situatie waarin Van den Noort in de gelegenheid is om de hoogte van het in rekening gebrachte griffierecht in rechte aan de orde te stellen. Van den Noort kan immers:
alsnog het griffierecht voldoen en bij de inhoudelijke behandeling van de zaken zich op het standpunt stellen dat de griffier van de rechtbank ten onrechte griffierecht in rekening heeft gebracht, waarna de rechtbank - indien zij Van den Noort daarin volgt - terugbetaling van het teveel betaalde griffierecht kan gelasten; of
tegen uitspraken waarbij verzoekers (kennelijk) niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens het niet betalen van griffierecht, verzet doen (voor verzet is geen griffierecht verschuldigd) en in de verzetprocedures zich op het standpunt stellen dat griffierecht niet is verschuldigd. Indien de rechtbank in de verzetprocedures het standpunt van Van den Noort volgt, dan kan zij de verzetten gegrond verklaren en gaan de procedures verder in de stand waarin zij zich bevonden, zonder dat verzoekers afzonderlijk griffierecht verschuldigd zijn.
4.3.
De tweede grond, namelijk met betrekking tot het verzoek om afgifte van stukken die zich thans bij het UWV bevinden, kan niet tot toewijzing leiden. Pas nadat is vastgesteld dat geen sprake is van niet-ontvankelijke herzieningsverzoeken, en de inhoudelijke behandeling van de herzieningsverzoeken is begonnen, kunnen de behandelend rechters zich een oordeel vormen over dit verzoek van Van den Noort. Uit de omstandigheid dat de behandelend rechters zich hierover nog niet hebben uitgelaten, kan niet op voorhand de conclusie worden getrokken dat zij de schijn van vooringenomenheid hebben gewekt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.A.O.M. van Aerde, J.H. Keuzenkamp en G.A. Versteeg in tegenwoordigheid van de griffier mr. G.W.G. Wijnands en in openbaar uitgesproken op 11 juli 2013.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.(CRvB 28 april 1995, TAR 1995/169, ABRvS 29 april 2009, LJN BI2668, BR 2009/120 en HR 17 december 2010, LJN BO7505, BNB 2011/73)