In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Tadema, een kort geding aangespannen tegen de gemeente Deventer, vertegenwoordigd door haar burgemeester en bijgestaan door mr. R.A. van Weelderen. Eiser vordert dat de voorzieningenrechter de gemeente verbiedt om een Mercedes Benz, type S350, die in executoriaal beslag is genomen, te verkopen en dat het beslag op de auto wordt opgeheven. Eiser stelt dat de auto zijn eigendom is en dat het beslag is gelegd op basis van een ondeugdelijke titel. De gemeente heeft op 19 november 2012 een dwangbevel aan de vader van eiser uitgevaardigd, waarna op 2 mei 2013 beslag is gelegd op de auto. Eiser betoogt dat de auto op zijn naam staat en dat hij deze heeft gekocht en gefinancierd, maar de gemeente voert aan dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij de vader, [m], niet heeft gedagvaard, wat volgens de wet vereist is in een executiegeschil.
De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij niet aan de vereisten van artikel 438 lid 5 Rv heeft voldaan. Dit artikel vereist dat zowel de executant als de geëxecuteerde in een executiegeschil moeten worden gedagvaard. Eiser heeft nagelaten om [m] in het geding te betrekken, waardoor zijn vorderingen niet ontvankelijk zijn. Daarnaast oordeelt de voorzieningenrechter dat, zelfs als eiser ontvankelijk zou zijn, de vorderingen afgewezen zouden worden omdat het beslag is gelegd op basis van een geldige executoriale titel en er onvoldoende bewijs is dat eiser de eigenaar van de auto is. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten, die aan de zijde van de gemeente zijn begroot op € 1.493,00. Het vonnis is uitgesproken op 1 juli 2013.