ECLI:NL:RBOVE:2013:2136

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
9 september 2013
Zaaknummer
C/08/140607 / KG ZA 13-230
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag in kort geding met betrekking tot activaovereenkomst na faillissement

In deze zaak vorderden de eisers, een besloten vennootschap en haar bestuurder, de opheffing van conservatoir beslag dat was gelegd door de curator van de failliete vennootschap Techno Coat. Het faillissement van Techno Coat was op 14 mei 2013 uitgesproken. De eisers hadden een bod gedaan op de roerende zaken van Techno Coat, maar de activaovereenkomst was niet ondertekend door de vennootschap. De curator had beslag gelegd op de activa van de vennootschap en op onroerende zaken van de bestuurder, omdat hij meende dat er een overeenkomst tot stand was gekomen. De voorzieningenrechter moest beoordelen of er summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering van de curator bleek, en of de belangenafweging in het voordeel van de eisers zou uitvallen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de curator voldoende aannemelijk had gemaakt dat er een mondelinge overeenkomst tot stand was gekomen, ondanks het ontbreken van een handtekening van de bevoegde bestuurder. De eisers stelden dat er geen wilsovereenstemming was bereikt, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de curator zijn stelling voldoende had onderbouwd. De eisers hadden niet aangetoond dat de vordering van de curator ondeugdelijk was, en de voorzieningenrechter weigerde de beslagen op te heffen. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Het vonnis benadrukt het belang van de belangenafweging in kort geding procedures en de noodzaak voor eisers om hun stellingen voldoende te onderbouwen. De uitspraak bevestigt dat een mondelinge overeenkomst kan worden erkend, zelfs als deze niet schriftelijk is vastgelegd, mits er voldoende bewijs is van de gemaakte afspraken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/140607 / KG ZA 13-230
Vonnis in kort geding van 19 juli 2013
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2.
[eiser],
wonende te [woonplaats] ([land]),
eisers,
advocaat mr. J. Hagers te Amsterdam,
tegen
MEERTINUS JAN UBBENS,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap TECHNO COAT GRONINGEN B.V. (hierna: Techno Coat),
kantoorhoudende te Groningen,
gedaagde,
advocaat mr. P. Koerts te Groningen.
Partijen zullen hierna [eisers], dan wel afzonderlijk de vennootschap en [eiser], en de curator genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eisers]
  • de pleitnota van de curator.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 14 mei 2013 is het faillissement van Techno Coat uitgesproken. In de week volgend op het faillissement is de curator benaderd door [eiser] in verband met een mogelijke overname van de roerende zaken (waaronder de poedercoatlijn) en het bedrijfspand van Techno Coat. Vervolgens hebben [eiser] en zijn zoon op 22 mei 2013 de roerende zaken bezichtigd. Namens de curator waren mr. S. Vos en [naam] hierbij aanwezig.
2.2.
[eiser] heeft bij e-mail van 26 mei 2013 aan Vos het volgende aanbod gedaan:
“Geachte heer Vos,
Nadat ij uit elkaar gegaan zijn hebben wij verschillende kontakten gehad, onder ander met der heer [naam] van de RABO bank.
Wij zijn na rijp beraad ervan overtuigd, dat de poedercoat-installaties bij ons bedrijf zouden passen, zij het niet in de huidige omgeving.
Eveneens hebben wij lokaal kontakt gehad met kennisdragers omtrent het vastgoed.
Hierdoor zijn wij genoodzaakt slechts te bieden op de poedercoatlijn.
Ons bod hiervoor is € 352.000,--
Wij hopen hiermede een kans te maken op de instalatie.”
[eiser] heeft deze e-mail CC naar zijn zoon, ene [naam] en [naam] (medewerker Finance & Control bij de vennootschap) gezonden.
2.3.
Op 27 mei 2013 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen [eiser] en Vos, waarbij een koopsom van € 355.000,- voor de roerende zaken is overeengekomen.
Op dezelfde dag heeft Vos, namens de curator, een e-mail aan [eiser] gezonden (met als onderwerp: RE: Poedercoatmachines Techno coa), voor zover van belang inhoudende:
“Geachte heer [eiser],
Hierbij bevestig ik het telefoongesprek dat wij zojuist voerden.
Overeengekomen is, onder het voorbehoud van instemming door de rechter-commissaris, dat zowel de poedercoatlijn als de overige aan de gefailleerde vennootschap toebehorende roerende zaken aan u worden verkocht voor een koopsom van € 355.000,- (excl. BTW). De betaling van deze koopsom dient uiterlijk op 11 juni a.s. te zijn verricht.
Voorts is overeengekomen dat u twee maanden in de gelegenheid zult worden gesteld om de verkochte roerende zaken af te voeren uit het pand. Uiterlijk op 31 juli 2013 dient het pand veeg- en bezemschoon door u te worden opgeleverd. (…)
Graag verneem ik per ommegaande van u welke (rechts)persoon de feitelijke koper is zodat ik deze in de (concept)activaovereenkomst op kan nemen. U krijgt deze zo spoedig mogelijk toegezonden. (…)”
2.4.
Bij e-mail van 5 juni 2013 aan Vos, welke CC is gezonden aan [naam], [eiser], diens zoon, en ene [naam] van “Staalcoating” (met als onderwerp: RE: Poedercoatmachines Techno coa) bericht [naam]:
“Geachte heer Vos,
De kopende vennootschap zal [eiseres] zijn, waarvan ik een recent uittreksel KvK heb toegevoegd aan deze email. Graag ontvang ik ten behoeve van de betaling van genoemde machines vooraf een factuur. Zonder tegenbericht ga ik er op basis van onderstaand emailverkeer vanuit dat deze ad EUR355.000 * 1.21 = EUR 429.550 zal bedragen.
(…)
2.5.
Vervolgens heeft Vos namens de curator een activaovereenkomst als bijlage bij zijn e-mail van 6 juni 2013 verzonden. Dit bericht is CC naar [naam], [eiser], diens zoon en genoemde [naam] gezonden. In de e-mail staat, voor zover van belang, vermeld:
“Bijgevoegd treft u aan de door de curator reeds ondertekende koopovereenkomst. U kunt deze tevens beschouwen als factuur ter zake van de overeengekomen verkoop. (…)
Ik wil u hierbij vriendelijk verzoeken om de bijgevoegde overeenkomst te laten ondertekenen door mevrouw [naam], zijnde bevoegde vertegenwoordiger van [eiseres] en zorg te dragen voor tijdige betaling van de overeengekomen koopsom.”
2.6.
In het Handelsregister van de Kamer van Koophandel staat vermeld dat [naam] (de moeder van [eiser]) per 19 oktober 2009 enig bestuurder van de vennootschap is en dat zij alleen/zelfstandig bevoegd is.
2.7.
De activaovereenkomst is niet door de vennootschap ondertekend en de koopsom is niet betaald.
2.8.
Op verzoek van de curator, en na daartoe verkregen toestemming van de rechter-commissaris, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 27 juni 2013 verlof verleend tot het leggen van beslag:
  • ten laste van de vennootschap onder derden (te weten: [X]., Coöperatieve Rabobank Salland U. A., ABN Amro Bank N.V. en ING Bank N.V.);
  • ten laste van [eiser] op een zestal onroerende zaken te Hengelo (O), Heeten en Raalte, en onder derden (te weten: Coöperatieve Rabobank Salland U. A., ABN Amro Bank N.V. en ING Bank N.V., de vennootschap en [X]).
De curator heeft op 1 juli 2013 beslag doen leggen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – samengevat:
primair
I. de opheffing van de ten laste van [eisers] gelegde beslagen, zoals toegestaan bij rechterlijke beschikking van 27 juni 2013;
subsidiair
II. de opheffing van de ten laste van de vennootschap gelegde beslagen, zoals toegestaan bij rechterlijke beschikking van 27 juni 2013;
of
III. de opheffing van de ten laste van [eiser] gelegde beslagen, zoals toegestaan bij rechterlijke beschikking van 27 juni 2013,
met veroordeling van de curator in de proceskosten.
3.2.
De curator voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of het beslag onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
4.2.
De curator heeft conservatoir beslag tot verhaal doen leggen ten laste van [eisers]. De curator heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het door hem ingeroepen recht voortvloeit uit de door hem met de vennootschap, vertegenwoordigd door [eiser], dan wel met [eiser] gesloten overeenkomst. De door de vennootschap dan wel [eiser] in het kader van die overeenkomst aan de curator verschuldigde koopsom ad € 355.000,- diende uiterlijk op 11 juni 2013 volledig te zijn voldaan. Indien en voor zover vast mocht komen te staan dat [eiser] de vennootschap of zichzelf niet heeft verbonden, dan meent de curator dat [eiser] alsdan dient in te staan voor het bestaan van de door hem gepretendeerde volmacht en de curator uit dien hoofde volledig schadeloos te stellen.
4.3.
Volgens [eisers] zijn de beslagen gebaseerd op een niet bestaande, althans een ondeugdelijke vordering en dienen deze te worden opgeheven.
4.4.
Ter beoordeling ligt voor of summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de curator ingeroepen recht, te weten de vordering van € 355.000,- uit hoofde van de door de curator gepretendeerde overeenkomst.
4.5.
De vennootschap heeft hiertoe allereerst aangevoerd dat er geen overeenkomst is tot stand gekomen tussen haar en de curator nu uitsluitend de bevoegd bestuurder, zijnde [naam], de overeenkomst kan ondertekenen voor akkoord, hetgeen niet is gebeurd. [eiser] is geen bevoegd bestuurder en kan de vennootschap niet binden, aldus de vennootschap.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De curator heeft in het beslagrekest, randnummer 9, onbetwist aangevoerd dat [eiser] op 5 juni 2013 hem, de curator, voor nadere gegevens betreffende de kopende partij heeft doorverwezen naar de medewerker Finance & Control van de vennootschap, [naam]. Vervolgens heeft [naam] in de e-mail van 5 juni (zie ro 2.4) aangegeven dat de vennootschap de koper zal zijn. Deze e-mail is CC naar zowel [eiser] als naar zijn zoon en genoemde [naam] (beiden kennelijk met een e-mailadres van de vennootschap) gezonden. Hieruit volgt dat voldoende aannemelijk is dat er met de vennootschap een overeenkomst is tot stand gekomen, namelijk óf omdat de vennootschap bevoegd vertegenwoordigd is door [eiser], óf omdat de vennootschap de schijn heeft opgewekt dat [eiser] bevoegd was. De vennootschap heeft immers niet betoogd dat zij heeft opgetreden op het moment dat zij wetenschap had van de aankoop van de roerende zaken door [eiser] uit naam van de vennootschap.
4.6.
Volgens [eiser] kan hij niet als koper gelden aangezien de vennootschap de koper van de roerende zaken is. Dit wordt echter, zoals uit het voorgaande blijkt, door de vennootschap weersproken. Nu in de dagvaarding (randnummer 37) wordt erkend dat [eiser] een bod heeft gedaan, is voldoende aannemelijk geworden dat de curator jegens [eiser] een vordering uit overeenkomst dan wel ex artikel 3:70 BW heeft, indien de vennootschap niet als koper moet worden aangemerkt.
4.7.
Verder heeft [eisers] naar voren gebracht dat uit de stellingen van de curator volgt dat hij niet op beide eisers een vordering kan hebben, waarmee de ondeugdelijkheid van het beslag ten laste van één van beide eisers in ieder geval een gegeven is. Met de curator is de voorzieningenrechter van oordeel dat het aan de opstelling van [eisers] zelf is te wijten dat de identiteit van de koper onduidelijk is gebleven, niet alleen ten tijde van het beslagrekest maar ook in deze kort gedingprocedure. Zoals hiervoor reeds overwogen stelt [eiser] zich immers op het standpunt dat de vennootschap als koper van de roerende zaken heeft te gelden terwijl de vennootschap stelt dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen omdat de vennootschap niet bevoegd is vertegenwoordigd.
4.8.
Eisers hebben ieder voor zich aangevoerd dat de stelling van de curator dat er (mondeling) volledige overeenstemming is bereikt over alle bepalingen die later in de activaovereenkomst zijn opgenomen, onwaar is. Tussen partijen is, met uitzondering van de koopsom en het gekochte, geen wilsovereenstemming bereikt zodat geen overeenkomst tot stand is gekomen. Er is volgens [eisers] in ieder geval geen wilsovereenstemming ten aanzien van de bepalingen die zien op contractuele boetes zonder maximum, vrijwaringen ten laste van de vennootschap, uitsluiting van garantie, verklaringen dat het gekochte niet vrij en onbelast geleverd kan worden, verklaring waaruit volgt dat het gekochte mogelijk met pandrechten is belast, dat het gekochte defecten bevat, dat op het gekochte eigendomsvoorbehouden rusten die de curator niet kent, dat de koper aansprakelijk zou zijn voor gas, water, licht.
De curator heeft hiertegen naar voren gebracht dat de bepalingen over het voortzetten van het gebruik van het pand van Techno Coat, de “garantie tot de voordeur”, de uitgebrande oven, rechten van derden en de vorkheftruck de weerslag vormen van hetgeen tijdens de bezichtiging op 22 mei 2013 reeds was besproken. Daarbij is de inhoud van de bepalingen conform hetgeen gebruikelijk is bij de koop uit een faillissement en kent [eiser] naar eigen zeggen het klappen van de zweep in een dergelijke situatie, aldus de curator.
4.9.
Anders dan [eisers] is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de curator zijn stelling dat de bepalingen zoals deze in de activaovereenkomst zijn opgenomen, reeds tussen partijen waren besproken tijdens de bezichtiging op 22 mei 2013, voldoende aannemelijk heeft gemaakt met de volgende onderdelen uit de verklaring van Vos (productie A van de zijde van de curator), welke verklaring wordt ondersteund door die van [naam] (productie B van de zijde van de curator):
“Alle in het pand aanwezig zaken zijn bezichtigd op woensdag 22 mei. Met name de poedercoatlijn is grondig bekeken, waarbij [naam] en ik hem[[eiser]; vr]
expliciet hebben gewezen op de uitgebrande (en defecte) oven, die overigens geen onderdeel meer uitmaakte van het productieproces. Ter zake van alle aanwezige activa heb ik [eiser] aangegeven dat de curator, bij een eventuele verkoop, niet zou kunnen garanderen dat deze vrij van rechten van derden zijn. Wel heb ik toegezegd om hem te informeren indien en voor zover zich derden met bepaalde aanspraken bij de curator zouden melden. In dat kader heb ik hem bijvoorbeeld gewezen op de omstandigheid dat de in het pand aanwezige vorkheftruck (met LPG tank) buiten de aan te bieden activa viel aangezien deze niet in de boedel viel. Verder heb ik hem erop gewezen dat op geen enkele zaak enige garantie zou worden verstrekt en dat alle zaken in de huidige staat “as is where is”, oftewel “met garantie tot de voordeur”, zouden worden verkocht en overgedragen. Hierop gaf hij aan dat dit geen enkel probleem vormde, het was voor hem een bekend verhaal. [eiser] vertelde hierbij dat hij geregeld goederen en bedrijven uit faillissementen had gekocht zodat hij goed op de hoogte was van de te doorlopen gang van zaken indien wij tot overeenstemming zouden komen.
(…)
Op zondag 26 mei 2013 heeft [eiser] zonder enig voorbehoud per e-mail een onherroepelijke bieding uitgebracht op de poedercoatlijn van Techno Coat ad € 352.000,-. Naar aanleiding van deze bieding heb ik op maandag 27 mei 2013 telefonisch contact met hem opgenomen. (…) [eiser] verzocht mij hierbij wel om een termijn van twee maanden te krijgen waarin hij de over te dragen roerende zaken zou kunnen demonteren en afvoeren. (…) Ik heb aangegeven te kunnen instemmen met een dergelijke (ontruimings)termijn, gedurende welke periode de boedel geen huur in rekening zou brengen. [eisers] zou in die periode dan wel moeten instaan voor de kosten gemoeid met het energieverbruik. (…)
Vervolgens spraken wij over de termijn waarbinnen de koopsom betaald zou moeten worden. [eiser] gaf aan het in de komende twee weken erg druk te hebben (…). Hierop hebben wij afgesproken dat de koopsom uiterlijk 11 juni 2013 diende te zijn ontvangen (…).
Uit het voorgaande volgt dat voldoende aannemelijk is geworden dat op het moment dat overeenstemming is bereikt over de prijs tussen partijen een mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen. De stelling van [eisers] dat een aankoop uit een faillissement met een bedrag van € 355.000,- alleen schriftelijk kan worden gesloten, vind geen steun in het recht. Het vereiste dat een overeenkomst schriftelijk dient te worden aangegaan, is wezenlijk anders dan de schriftelijke vastlegging van mondeling gemaakte afspraken. Het laatste is hier het geval.
4.10.
Gezien het vorenstaande heeft [eisers] niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de curator ingeroepen recht doen blijken, zodat in beginsel geen aanleiding bestaat de onderhavige beslagen, die zijn gelegd ter verzekering van het verhaal van die vordering in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure, op de aangevoerde grond op te heffen.
4.11.
In het kader van de in rechtsoverweging 4.1 genoemde belangenafweging overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De vennootschap heeft aangevoerd dat het de beslagen bovenmatig zijn en dat haar bedrijfsvoering acuut gevaar loopt door de ten laste van haar gelegde derdenbeslagen bij al haar bancaire relaties. Zij kan zo niet aan haar lopende verplichtingen voldoen. Deze enkele – niet nader onderbouwde – stelling is in het kader van een belangenafweging onvoldoende te minder daar in hoge mate aannemelijk is geworden dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en de curator in deze niet in zijn eigen belang handelt maar de belangen van de schuldeisers van Techno Coat behartigt.
4.12.
De vorderingen van [eisers] liggen gezien het vorenstaande voor afwijzing gereed.
4.13.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- griffierecht €  274,00
- salaris advocaat
904,00
Totaal €  1.178,00
4.14.
De door de curator gevraagde hoofdelijke veroordeling in de proceskosten zal niet worden toegewezen nu dit noch op de wet noch op een tussen partijen gesloten overeenkomst berust.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 1.178,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2013.