14.Dat wil echter niet zeggen dat aan de planning in het geheel geen betekenis toekomt. In het kader van de inspanningsverplichting, is de planning uiteraard wel een belangrijke beoordelingsfactor.
Geconstateerd moet worden dat de data in de planning (bijlage 3 bij de exploitatie-overeenkomst) door de gemeente niet zijn gehaald.
De gemeente stelt onder meer dat dit komt omdat de bouwaanvraag niet compleet was en er telkens nieuwe stukken werden overgelegd. Door [gedaagde] wordt dit betwist.
De rechtbank overweegt als volgt. De gemeente moet een besluit tot het verlenen van vrijstelling ter inzage leggen. Voordat er iets ter inzage gelegd kan worden, moet er eerst een complete aanvraag zijn en daarna een (gemotiveerd) besluit tot het verlenen van vrijstelling.
Partijen zijn het er over eens dat de bouwaanvraag in december 2006 nog niet helemaal compleet was. In elk geval moest nog (een deel van) de ruimtelijke onderbouwing worden aangeleverd door [gedaagde]. Volgens [gedaagde] heeft zij dat op 26 januari 2007 gedaan. Op 2 februari 2007 heeft een bespreking plaatsgevonden over de ruimtelijke onderbouwing.
De rechtbank is er niet van overtuigd dat er daarna nog wijzigingen in het bouwplan zijn voorgesteld door [gedaagde], dan wel zodanig belangrijke stukken zijn overgelegd, dat de bouwvergunningaanvraag en/of het verzoek om vrijstelling niet verder behandeld kon worden.
Ervan uitgaande dat er begin februari 2007 voldoende informatie was voor de gemeente om het vrijstellingsverzoek te beoordelen, en gezien het feit dat de wet (artikel 19a, lid 2, WRO) de gemeente acht weken geeft om een besluit ter inzage te leggen, is de periode die de gemeente heeft genomen (namelijk tot 25 april 2007) wel lang, en ook langer dan de wettelijke termijn, maar, naar het oordeel van de rechtbank, nog niet zo lang dat reeds daarmee de inspanningsverplichting is geschonden. De rechtbank merkt op dat, gelijktijdig met de fase “artikel 19-2 WRO”, de fase “verkoop vanaf verkoopvoorbereiding” liep. Volgens de planning was de verwachting dat in week 16 (eerste week van mei), 70% van de koopwoningen van [gedaagde] zou zijn verkocht. Vaststaat dat dat niet is gelukt. De rechtbank maakt daaruit op dat het ook voor [gedaagde] niet in alle opzichten mogelijk was om zich aan de planning te houden. Dat bevestigt het oordeel dat er geen sprake was van fatale termijnen.
Naar aanleiding van de ter inzage legging van de concept-vrijstellingsbeslissing, zijn er vijf zienswijzen ingediend.
Tegelijkertijd heeft de gemeente de kwestie ingebracht in de openbare informatieve raadsbijeenkomst van 25 april 2007. Volgens [gedaagde] had dat niet gehoeven en is juist hierdoor een grote vertraging ontstaan.
De rechtbank is van oordeel dat de gemeente terecht heeft beslist om de kwestie in te brengen in deze raadsvergadering. Reeds op 14 november 2006 heeft de gemeenteraad steun gegeven aan de (voorgenomen) nieuwe werkwijze om altijd geïnformeerd te worden over grote bouwprojecten (vanaf 25 woningen) waarvoor vrijstelling nodig is. Op 27 maart 2007 is een formeel voorstel betreffende deze nieuwe werkwijze gedaan aan de raad (productie 28 bij conclusie van repliek) en op 6 juni 2007 is dat aangenomen.
Terecht heeft de gemeente (het college van burgemeester en wethouders) op 24 april 2007 besloten de gemeenteraad te informeren over dit project. De gemeente (college en raad) hebben niet alleen rekening te houden met de projectontwikkelaar waarmee zij, wellicht in het belang van haar inwoners, een overeenkomst heeft gesloten, maar ook met die inwoners zelf. Deze worden vertegenwoordigd door de raad. Duidelijk was dat het project gevoelig lag en juist in die omstandigheden gaat het niet aan de raad te omzeilen. Juist dan behoort het tot publiekrechtelijke verantwoordelijkheid van het college om, vooruitlopend op een formeel besluit over de nieuwe werkwijze, de raad actief te informeren.
Dat de raad het daarna aan zich heeft gehouden en dat het als voorwaarde heeft gesteld dat geen besluit zou worden genomen tijdens de zomervakantie, is niet in strijd met enige wettelijke regeling (in tegendeel: de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling is in artikel 19, lid 1, WRO neergelegd bij de raad, die deze bevoegdheid echter kan delegeren), maar onderdeel van het besluitvormingsproces binnen een gemeente. Met deze mogelijkheid is expliciet rekening gehouden in artikel 2, sub c, van de tussen partijen gesloten exploitatieovereenkomst. Juist deze gang van zaken is het nemen van publiekrechtelijke verantwoordelijkheid.
Op 30 augustus 2007 heeft [gedaagde] de gemeente nog één week de tijd gegeven om de vergunning met vrijstelling te verlenen. Gelet op het bovenstaande, komt de rechtbank tot de conclusie dat op dat moment er nog geen fatale termijn was verlopen en ook dat op dat moment een termijn van één week onredelijk kort was. De rechtbank is er voldoende van overtuigd dat in deze kwestie niet binnen een week op een publiekrechtelijk verantwoorde wijze een vergunning verleend had kunnen worden. De raad wilde immers betrokken zijn, en toegezegd was dat beslissingen niet in de zomervakantie genomen zouden worden.