ECLI:NL:RBOVE:2013:2337

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 mei 2013
Publicatiedatum
28 september 2013
Zaaknummer
C-07-204555 - HZ ZA 12-280
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van bewindvoerder in geding na instelling beschermingsbewind

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap JJ&G Finance B.V. dat de gedaagden, [A] en [B], zouden worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 51.925,22, vermeerderd met rente en kosten. De dagvaarding was op 15 november 2012 aan hen betekend. Voorafgaand aan de betekening was er op 5 september 2012 door de kantonrechter te Zwolle een bewind ingesteld over de goederen van [A] en [B], met H.A.L. van der Harst als bewindvoerder. JJ&G, niet op de hoogte van het bewind, verzocht de rechtbank om de bewindvoerder in het geding te roepen, aangezien zij meende dat de bewindvoerder de rechthebbenden vertegenwoordigt in juridische procedures.

De gedaagden voerden verweer en stelden dat de vordering van JJ&G niet op de juiste wijze was ingesteld. Zij betoogden dat het verzoek om de bewindvoerder in het geding te roepen niet kon worden toegewezen, omdat het geen zaak was die zowel hen als de bewindvoerder betrof. De rechtbank oordeelde echter dat JJ&G niet wist en redelijkerwijs niet kon weten dat er een beschermingsbewind was ingesteld, en dat herstel van de fout bij dagvaarding mogelijk was. De rechtbank stond toe dat de bewindvoerder in het geding werd opgeroepen, onder gelijktijdige buiten geding-plaatsing van [A] en [B].

De beslissing werd op 15 mei 2013 uitgesproken door mr. M.H.S. Lebens-de Mug. De rechtbank hield de beslissing omtrent de kosten van het incident aan en bepaalde dat de zaak op 12 juni 2013 weer op de rol zou komen voor oproeping van de bewindvoerder en voor conclusie van antwoord van zijn zijde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

C/07/204555 / HZ ZA 12-28015 mei 2013
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/07/204555 / HZ ZA 12-280
Vonnis in incident van 15 mei 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JJ&G FINANCE B.V.,
statutair gevestigd te Lunteren, gemeente Ede,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.C. Noordijk te Ede,
tegen

1.[A],

wonende te [plaats],
2.
[B],
wonende te [plaats],
gedaagden in conventie in de hoofdzaak,
eisers in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. H.A. Stein te Breda.
Partijen zullen hierna JJ&G en [A en B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 3
  • de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie met productie 1
  • het bij akte gevraagde verlof de bewindvoerder van [A en B] in het geding te roepen onder gelijktijdige buiten geding-plaatsing van [A en B] zelf
  • de antwoordakte.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Feiten

2.1.
JJ&G vordert in de hoofdzaak – kort weergegeven - dat gedaagden worden veroordeeld tot betaling van € 51.925,22, te vermeerderen met rente en kosten. De dagvaarding is aan [A en B] in persoon betekend op 15 november 2012.
2.2.
Bij beschikking van 5 september 2012 - en dus vóór betekening van de dagvaarding - heeft de kantonrechter te Zwolle een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [A en B]. Als bewindvoerder is benoemd H.A.L. van der Harst te Blokzijl.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
JJ&G verzoekt dat haar - onder gelijktijdige buiten geding-plaatsing van [A en B] zelf - wordt toegestaan de bewindvoerder H.A.L. van der Harst in het geding te roepen. Zij voert hiertoe aan dat ingevolge artikel 1:441 BW de bewindvoerder tijdens het bewind de rechthebbenden in en buiten rechte vertegenwoordigt en dat de bewindvoerder dient op te treden als formele procespartij in een procedure waarin verhaal wordt gezocht op het onder bewind gestelde vermogen van de rechthebbenden, hetgeen in deze zaak aan de orde is. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding was JJ&G niet bekend en kon zij ook niet bekend zijn met de omstandigheid dat op [A en B] beschermingsbewind van toepassing is. Het beschermingsbewind wordt immers in geen enkel openbaar register ingeschreven en door [A en B] en hun bewindvoerder is nimmer gereageerd op de aan hen verzonden brieven.
3.2.
[A en B] voeren verweer. Zij betogen in de eerste plaats dat het hier een incidentele vordering betreft die ten onrechte bij akte is ingesteld, zodat zij reeds daarom niet kan worden toegewezen. Van een situatie als bedoeld in artikel 118 Rv is geen sprake. Het is geen zaak die zowel eiser, als gedaagden en de bewindvoerder aangaat, doch enkel eiser en de bewindvoerder. Aan de stellingen van JJ&G dat zij niet wist en redelijkerwijs niet kon weten dat een bewind was ingesteld, komt geen betekenis toe. Dat speelt blijkens het arrest van de Hoge Raad van 6 december 2002, NJ 2004,162 uitsluitend een rol indien sprake is van een rechtsopvolging of verandering van hoedanigheid van een procespartij tijdens het geding. Daarvan is in casu geen sprake.
3.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.4.
De wens van JJ&G in de gelegenheid te worden gesteld in plaats van gedaagden de bewindvoerder in het geding te roepen kan niet worden vervat in een bij wet geregelde incidentele vordering of incidenteel verzoek. JJ&G heeft het incident vervolgens geopend in de vorm van een bij akte ter rolle gedaan incidenteel verzoek. Bij gebreke van een in de wet voor dit soort situaties voorgeschreven wijze van opening van het incident, bestaat geen grond voor het oordeel dat het incident niet bij wege van een bij akte ter rolle gedaan verzoek kan worden geopend. [A en B] zijn hiermee ook niet in hun belangen geschaad. Zij hebben immers met een antwoordakte kunnen reageren op genoemd incident, en dit ook daadwerkelijk gedaan.
3.5.
Niet in geschil is dat in deze zaak niet [A en B] zelf maar hun bewindvoerder had moeten worden gedagvaard.
3.6.
Anders dan [A en B] stellen, volgt uit genoemd arrest van de Hoge Raad van 6 december 2002 niet dat een door een - niet verwijtbaar - gebrek aan bekendheid gemaakte fout bij dagvaarding niet hersteld kan worden. Integendeel, de Hoge Raad overweegt in genoemd arrest dat een fout als in die zaak aan de orde was, hersteld kan worden, indien de appellant niet wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de in eerste aanleg door zijn ouder(s) vertegenwoordigde minderjarige ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding inmiddels meerderjarig was geworden.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat ook in een geval als hier aan de orde - waarvoor geldt dat JJ&G niet wist en redelijkerwijs niet kon weten dat ten aanzien van [A en B] een beschermingsbewind was ingesteld - herstel mogelijk moet worden geacht.
3.7.
Het verzoek van JJ&G zal dan ook worden toegewezen. JJ&G zal in de gelegenheid worden gesteld de bewindvoerder in het geding op te roepen onder gelijktijdige buiten geding-plaatsing van [A en B] zelf.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
staat toe dat H.A.L. van der Harst, wonende te Blokzijl, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in het beschermingsbewind over de goederen van [A en B], zal worden opgeroepen tegen de terechtzitting van 12 juni 2013,
4.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
12 juni 2013voor oproeping bij deurwaardersexploot van H.A.L. van der Harst, wonende te Blokzijl, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in het beschermingsbewind over de goederen van [A en B] alsmede voor conclusie van antwoord van zijn zijde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2013.