In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil over schadevergoeding na de opzegging van een bemiddelingsovereenkomst. De eiser, in zijn hoedanigheid als bewindvoerder van een betrokkene, vorderde schadevergoeding van de gedaagde, een besloten vennootschap, na de opzegging van de bemiddelingsovereenkomst. De rechtbank heeft in haar vonnis het procesverloop uiteengezet, waarbij eerder tussenvonnissen zijn overwogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde het recht had om de overeenkomst op te zeggen, maar dat de omstandigheden van de opzegging mogelijk aanleiding geven tot schadevergoeding. De bewindvoerder heeft drie grondslagen voor schadevergoeding aangevoerd: onrechtmatigheid van de opzegging, strijd met redelijkheid en billijkheid, en ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank oordeelt dat de opzegging wettelijk geoorloofd was, maar dat de wijze van opzegging en de omstandigheden rondom de overeenkomst aanleiding kunnen geven tot schadevergoeding. De rechtbank concludeert dat de gedaagde rekening had moeten houden met het feit dat de betrokkene geen beloning had ontvangen voor zijn bemiddelingswerkzaamheden. De rechtbank laat de bewindvoerder toe om zich nader uit te laten over de hoogte van de schadevergoeding, waarbij de gangbare aanbrengfee ten tijde van de verkrijging van de percelen in 2000 als uitgangspunt zal dienen. De zaak wordt verwezen naar de rolzitting van 9 oktober 2013 voor verdere behandeling.