ECLI:NL:RBOVE:2013:2430

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 september 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
C/08/127877 / HA ZA 12-129
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Bosch
  • A. Vermeulen
  • J. Lorist
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na opzegging van een bemiddelingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil over schadevergoeding na de opzegging van een bemiddelingsovereenkomst. De eiser, in zijn hoedanigheid als bewindvoerder van een betrokkene, vorderde schadevergoeding van de gedaagde, een besloten vennootschap, na de opzegging van de bemiddelingsovereenkomst. De rechtbank heeft in haar vonnis het procesverloop uiteengezet, waarbij eerder tussenvonnissen zijn overwogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde het recht had om de overeenkomst op te zeggen, maar dat de omstandigheden van de opzegging mogelijk aanleiding geven tot schadevergoeding. De bewindvoerder heeft drie grondslagen voor schadevergoeding aangevoerd: onrechtmatigheid van de opzegging, strijd met redelijkheid en billijkheid, en ongerechtvaardigde verrijking. De rechtbank oordeelt dat de opzegging wettelijk geoorloofd was, maar dat de wijze van opzegging en de omstandigheden rondom de overeenkomst aanleiding kunnen geven tot schadevergoeding. De rechtbank concludeert dat de gedaagde rekening had moeten houden met het feit dat de betrokkene geen beloning had ontvangen voor zijn bemiddelingswerkzaamheden. De rechtbank laat de bewindvoerder toe om zich nader uit te laten over de hoogte van de schadevergoeding, waarbij de gangbare aanbrengfee ten tijde van de verkrijging van de percelen in 2000 als uitgangspunt zal dienen. De zaak wordt verwezen naar de rolzitting van 9 oktober 2013 voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/127877 / HA ZA 12-129
datum vonnis: 11 september 2013 (m.c.)
Vonnis van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[eiser],
in diens hoedanigheid van bewindvoerder van [betrokkene],
domicilie kiezende te [woonplaats],
eiser,
verder te noemen de bewindvoerder,
advocaat: mr. A.M. Ubink te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
verder te noemen [gedaagde],
advocaat: mr. W. van de Wetering te Enschede.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van de rechtbank van 6 maart 2013,
  • de akte van de bewindvoerder van 1 mei 2013,
  • de akte van [gedaagde] van 26 juni 2013.
1.2
Thans zal vonnis worden gewezen.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1
De rechtbank neemt over hetgeen reeds bij tussenvonnis van 6 maart 2013 is overwogen en beslist.
2.2
Bij voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank partijen toegelaten zich bij akte nader uit te laten over een eventuele schadevergoedingsverplichting en over de hoogte van de door de bewindvoerder gestelde schade.
Schadevergoedingsverplichting
2.3
Zoals de rechtbank reeds in haar tussenvonnis van 6 maart 2013 heeft overwogen, kwam aan [gedaagde] het recht toe de tussen haar en [betrokkene] bestaande bemiddelingsovereenkomst op grond van artikel 7:408 BW op te zeggen. Als gevolg van deze opzegging kan een schadevergoedingsverplichting zijn ontstaan, hetgeen afhankelijk is van de contractuele relatie van partijen.
2.4
Volgens de wettelijke regeling had [gedaagde] de mogelijkheid om de overeenkomst op te zeggen. Partijen waren met betrekking tot de overeenkomst geen opzeggingstermijn overeengekomen en evenmin hadden zij afspraken gemaakt over vergoeding van eventuele schade of over compensatie bij opzegging.
2.5
De bewindvoerder heeft drie grondslagen aangevoerd voor het bestaan van een schadevergoedingsverplichting: onrechtmatigheid van de opzegging, strijd met redelijkheid en billijkheid en ongerechtvaardigde verrijking.
2.6
Naar het oordeel van de rechtbank was de opzegging door [gedaagde] wettelijk en contractueel bezien geoorloofd. Desondanks kunnen de wijze van opzegging of begeleidende omstandigheden voor schadevergoeding grond bieden. De rechtbank dient daarvoor vast te stellen of sprake is geweest van een schending van een verplichting tussen partijen. Deze verplichting behoeft niet in contract of wet te zijn neergelegd, maar kan ook volgen uit hetgeen de redelijkheid en billijkheid vereisen aangaande de wijze waarop partijen met elkaar moeten omgaan.
2.7
Bij overeenkomst van 28 maart 2000 hebben [betrokkene] en [gedaagde] afgesproken dat [betrokkene] het exclusieve recht van vastgoedbemiddeling verkreeg ten aanzien van de te ontwikkelen kavels en panden in het project Reuvenkamp. In deze overeenkomst is vastgelegd dat zonder acquisitie en tussenkomst van [betrokkene], [gedaagde] niet in de gelegenheid zou zijn geweest de locatie Reuvenkamp te verkrijgen. Daardoor kwam [betrokkene] het exclusieve recht van vastgoedbemiddeling bij de verkoop van eventuele kavels en daarop te bouwen panden toe.
2.8
Het debat tussen partijen over de hoogte van de schade heeft zich tot het vorige tussenvonnis van de rechtbank toegespitst op de misgelopen inkomsten uit het exclusieve recht van vastgoedbemiddeling. De rechtbank is hier ook van uitgegaan bij de formulering van de in r.o. 4.15 van haar tussenvonnis genoemde uitgangspunten voor de beoordeling van de schade. De akte van de bewindvoerder van 1 mei jl. werpt, naar het oordeel van de rechtbank, echter nieuw licht op de vraag of sprake moet zijn van een schadevergoeding en hoe hoog deze zal zijn. In die akte stelt de bewindvoerder immers dat het doel en de strekking van de overeenkomst was, dat [betrokkene] langs deze weg alsnog gecompenseerd zou worden voor zijn bemiddelingswerkzaamheden bij de verkrijging door [gedaagde] van de locatie Reuvenkamp.
2.9
Naar het oordeel van de rechtbank is de grond voor schadevergoeding hierin gelegen dat [betrokkene] voor zijn bemiddelingswerkzaamheden bij de verkrijging van de locatie Reuvenkamp door [gedaagde], geen beloning heeft ontvangen. Dit, terwijl beide partijen het destijds eens waren dat [gedaagde] geen eigenaar van de percelen zou zijn geworden zonder de tussenkomst van [betrokkene].
[betrokkene] kreeg echter, als dank voor zijn tussenkomst, een exclusief recht van vastgoedbemiddeling, met bijbehorende inkomsten in het vooruitzicht gesteld. Door de opzegging van [gedaagde] loopt [betrokkene] deze inkomsten mis.
2.1
Naar het oordeel van de rechtbank brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich dat onder deze omstandigheden [gedaagde] gehouden is tot betaling van een schadevergoeding.
Schadevergoeding
2.11
De rechtbank is van oordeel dat de opzegging van de bemiddelingsovereenkomst door [gedaagde] op zichzelf niet als ongeldig of onjuist kan worden bestempeld. De reden waarom de rechtbank van oordeel is dat de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat op [gedaagde] een verplichting tot schadevergoeding rust, is gelegen in de omstandigheid dat [gedaagde] bij haar opzegging geen rekening heeft gehouden met het uitblijven van een beloning (aanbrengfee), voor [betrokkene] bij de verkrijging van de percelen in 2000, met het oog op het verkregen recht van vastgoedbemiddeling.
2.12
Hoewel [gedaagde] gerechtigd was tot opzegging van de overeenkomst op grond van artikel 7:408 BW, had zij naar het oordeel van de rechtbank, hierbij rekening moeten houden met het gegeven dat [betrokkene] voor zijn tussenkomst bij de verkrijging van de percelen door [gedaagde] in 2000, geen beloning had ontvangen. In plaats van een beloning, ontving [betrokkene] een exclusief recht van vastgoedbemiddeling, dat door de eenzijdige opzegging door [gedaagde] geen waarde meer had.
2.13
Met het oog op de in de laatst genomen akten ingenomen nadere standpunten van partijen omtrent de hoogte van de schade van [betrokkene], komt de rechtbank tot de conclusie dat de in haar tussenvonnis geformuleerde uitgangspunten voor de begroting van de door [betrokkene] geleden schade, niet behoren te worden toegepast in deze kwestie. Deze uitgangspunten zien immers op de toekomstige, misgelopen inkomsten als gevolg van de opzegging van de overeenkomst.
2.14
De rechtbank is van oordeel dat de eisen van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat [betrokkene] alsnog een beloning dient te ontvangen voor zijn acquisitie en tussenkomst, mede gelet op de inhoud en strekking van de op 28 maart 2000 tot stand gekomen overeenkomst. De rechtbank zal hierbij niet aansluiten bij de misgelopen inkomsten na opzegging, maar bij de misgelopen beloning ten tijde van verkrijging.
2.15
De rechtbank dient hiertoe vast te stellen wat ten tijde van de verkrijging van de percelen in 2000 een gangbare aanbrengfee zou zijn geweest. Nu partijen zich hier nog niet over hebben kunnen uitlaten, zal de rechtbank wederom partijen toelaten een akte te nemen over de hoogte van de vast te stellen schadevergoeding, waarbij de in 2000 gangbare aanbrengfee als uitgangspunt geldt.

3.De beslissing

De rechtbank:
I. Laat de bewindvoerder toe om zich bij akte nader uit te laten over de hoogte van de schade op basis van het uitgangspunt, zoals is overwogen in r.o. 2.15 en verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van woensdag 9 oktober 2013.
II. Houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mrs. Bosch, Vermeulen en Lorist en is op
11 september 2013 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.